De Witte Werf 10, december 1999


* Directe democratie en de doodstraf

* Vrije meningsuiting

* Is Europa te democratisch?

* Philadelphia II

* Berichten uit de Noordelijke USA-staten.

* Duitse toestanden.


DIRECTE DEMOCRATIE EN DE DOODSTRAF

In het laatste nummer van 'Zeitschrift für direkte Demokratie' verscheen een artikel van prof.Hermann Heußner, onder de titel 'Todesstrafe droht nicht'. Het artikel bevat enerzijds een massa interessante informatie over het verband tussen doodstraf en directe democratie, maar anderzijds vinden we er ook een aantal twijfelachtige overwegingen in terug.

 

Heußner wijst erop dat blijkens opiniepeilingen reeds enkele decennia lang een meerderheid contra de doodstraf bestaat in Duitsland. Hetzelfde geldt trouwens voor Zwitserland: ook daar verwerpt een meerderheid de doodstraf. De Zwitsers zouden de doodstraf kunnen invoeren per referendum, maar blijkbaar doen ze dit niet. Integendeel, de nieuwe strafwetgeving waaruit de doodstraf was geschrapt, werd in 1935 per referendum goedgekeurd.

 

Niettemin kunnen pro-doodstraf meerderheden ontstaan in bepaalde concrete omstandigheden. Zo bleek uit een opiniepeiling in 1977, ten tijde van de moord op de ontvoerde Schleyer, dat 44% van de Duitsers zich pro doodstraf uitsprak, en slechts 39% contra. En in de Verenigde Staten is er in heel wat deelstaten juist wel een (soms verpletterend grote) meerderheid voor de doodstraf gewonnen. In Californië werd in 1972 en 1975 de doodstraf via twee referenda weer ingevoerd, nadat het Californische Hooggerechtshof de doodstraf voor ongrondwettelijk had verklaard. Ook in Colorado en Washington werd de doodstraf via referenda heringevoerd, nadat de volksvertegenwoordiging - tegen de overduidelijke meerderheidswil van de bevolking in - deze straffen had afgeschaft. In andere deelstaten werd de strijd om de doodstraf via direct-democratische weg uitgevochten. In 1916 werd de doodstraf in Arizona via een referendum afgeschaft, doch met een zeer krappe meerderheid. Twee jaar nadien haalde een tegenvoorstel een meerderheid, en werd de doodstraf terug ingevoerd. Een vergelijkbaar fenomeen deed zich voor in Oregon: afschaffingen in 1914 en 1964, herinvoeringen in 1920 en 1978.

 

Het is echter onjuist om te stellen dat het referendum op zich de invoering van de doodstraf bevordert. In diverse staten waar de doodstraf per referendum zou kunnen ingevoerd worden, bestaat deze straf toch niet (Alaska, Maine, Michigan, Noord-Dakota). In Texas, waar meer doodstraffen worden uitgevoerd dan in gelijk welke andere staat, bestaat geen referendum op volksinitiatief. Dit komt doordat de doodstraf in staten, waar voor deze straf een grote meerderheid onder het publiek bestaat, ook door de meeste volksvertegenwoordigers wordt verdedigd. In feite is de politieke en maatschappelijke traditie bepalend: in alle zuidelijke staten van de USA bestaat de doodstraf; doodstrafvrije staten zijn enkel in noordelijke en oostelijke staten te vinden.

 

De discussie omtrent de doodstraf is overigens, zoals veel maatschappelijke debatten, besmet door het virus van de politiek correctheid. Het is gewoon niet politiek correct om voor de doodstraf te pleiten. De verwerpelijkheid van de doodstraf wordt al snel als een premisse vooropgesteld. Nochtans is het niet zo evident om zich in de plaats van een slachtoffer te stellen dat voor de dader doodstraf eist. Sommige slachtoffers van zware misdrijven (die bv. hun huisgenoten voor hun ogen zagen vermoorden) bevestigden dat ze slechts een soort innerlijke rust konden hervinden nadat ze de executie van de dader hadden mogen bijwonen. Of de wens van zo'n slachtoffers al dan niet voorrang moet krijgen op bijvoorbeeld de wens om terechtstellingen op grond van juridische dwaling te voorkomen, kan niet langs logische wegen worden achterhaald en kan dus enkel besloten worden via een democratisch proces, waarbij iedere burger zijn duit in het zakje mag doen. Niemand is gerechtigd om zichzelf in deze aangelegenheid een soort absoluut oordeelsvermogen toe te kennen dat zou prevaleren op een democratisch tot stand gekomen besluit.

 

Democratisch?

 

En precies deze neiging tot politieke correctheid vindt men terug in het betoog van Heußner. De hoogleraar is ongetwijfeld een overtuigd voorstander van het referendum op volksinitiatief, en hij wil iedereen geruststellen dat de doodstraf niet zal ingevoerd worden wanneer het Duitse volk op federaal niveau directe wetgevende macht krijgt. Daartoe vermeldt hij met klaarblijkelijke goedkeuring de volgende feiten:

 

* Protokol nr.6 van de 'Europese conventie voor de mensenrechten en grondvrijheden' van 29 april 1983 vormt een effectieve barrière voor de herinvoering van de doodstraf. Enkel de bondsregering, maar niet het volk of de volksvertegenwoordiging kunnen tegen dit protokol ingaan. Volgens de jurisprudentie van het Duitse Bundesverfassungsgericht kan de wetgever de uitvoerende macht nooit verplichten om een buitenlands verdrag op te zeggen. Wie verwacht dat Heußner deze toestand als ondemocratisch aanklaagt komt bedrogen uit. Integendeel, hij ziet in deze toestand een garantie tegen de herinvoering van de doodstraf , wat ook de volkswil moge wezen.

 

* Artikel 102 van de Duitse grondwet verbiedt de invoering van de doodstraf en kan door de wetgever (volksvertegenwoordiging of het volk zelf) niet gewijzigd worden. In de Duitse grondwet is klaarblijkelijk een 'eeuwigheidsclausule' opgenomen die bepaalt, dat de menselijke waardigheid niet mag aangetast worden, en daar vallen ook mensonwaardige straffen onder. Volgens professor Heußner wordt daardoor niet alleen de doodstraf, maar zelfs de levenslange hechtenis voor eeuwig uitgesloten, en het volk kan daar niets meer aan veranderen.

 

Blijkbaar vindt professor Heußner zo'n eeuwigheidsclausule een goede zaak, maar in werkelijkheid is het een onding. Een eeuwigheidsclausule betekent, dat de wetgever zich op een bepaald moment goddelijke kwaliteiten toekent, die hem toelaten de grenzen te bepalen waarbinnen de latere generaties aan wetgevend werk mogen doen. Het principe van zo'n clausule impliceert het bestaan van een autoriteit boven het volk, en is dus totaal onverenigbaar met het principe van de volkssoevereiniteit. In een democratie mag of kan niets gebetonneerd worden; iedere generatie dient het recht te hebben om alle fundamenten van de samenleving weer te herzien en in vraag te stellen. Het concept van een 'eeuwigheidsclausule' is een manifestatie van de cultuur van wantrouwen. Het onderhand door allerhande nieuwspraak compleet uitgeholde onderscheid tussen 'nieuwe' en 'oude' politieke cultuur draait precies rond dit punt. In oude politieke cultuur wordt het oordeelsvermogen van de burgers gewantrouwd, en wordt uit wantrouwen de denk-, spreek-, en kiesvrijheid van de burgers ingeperkt.. In een authentieke nieuwe politieke cultuur wordt daarentegen uitgegaan van vertrouwen, en houden de mensen op met pogingen om elkaar in morele kooien op te sluiten.

 

Hoewel de Duitse Bondsrepubliek, of andere Westeuropese landen, als democratisch worden bestempeld, functioneren de politieke regimes in deze staten nog altijd volgens de beginselen van het verlichte despotisme. Er is nog altijd een 'morele' elite, die zichzelf het monopolie toekent om te bepalen binnen welke grenzen het volk mag spreken en aan 'democratie' mag doen. De kooi is allicht ruimer dan in de achttiende eeuw, maar ze bestaat nog altijd. Ze wordt zelfs langzamerhand weer kleiner: om 'dringende morele redenen' werd in de jaren negentig een kettingreactie op touw gezet van voortschrijdende verbodsbepalingen. Het vertrekpunt was het verbod op Holocaust-negationisme, dat in ons land in 1994 werd ingevoerd. Aansluitend wordt dan het spreekverbod inzake racisme georganiseerd ('racisme voert vroeg of laat tot een holocaust'). En alweer aansluitend hierop worden de 'sekten' aangepakt (vele sekten zijn racistisch en meestal zijn ze op fascistoïde wijze georganiseerd enz.). Vanuit dit centrum deint de olievlek der morele betutteling snel verder uit, begeleid door politiek correcte nieuwspraak die iedere poging om de verworvenheden van de Verlichting te verdedigen (het vrije woord, de vrijheid van vereniging en van gedachte...) meteen verdacht maakt.

 

Zonder dat de bevolking zich hiervan duidelijk bewust werd, is ze in de loop van het voorbije decennium het recht op het Vrije Woord in principe kwijtgespeeld. Het Vrije Woord is immers ondeelbaar: zodra het verboden is om één mening te uiten, is het hele geestesleven vervormd, zoals een spinneweb, dat overal scheeftrekt indien op één enkel punt een draad wordt doorgeknipt. Het valt te voorzien dat deze tendens zich in de komende één of twee decennia versneld zal doorzetten, en indien wij niet opletten zullen we eerder vroeg of laat belanden in een gevangenis waaruit geen ontsnapping meer mogelijk is (de nieuwe elite beschikt inderdaad over een sleutel die de vroegere machthebbers moesten ontberen: de suggestieve macht van het elektronische beeld). Indien het volk niet op vrij korte termijn authentiek politiek beslissingsrecht kan bemachtigen en de ideologische dominantie van de elite kan doorbreken, riskeren we een maatschappelijke regressie die ons eeuwen terugwerpt.

 


VRIJE MENINGSUITING

 

Senator Vincent Van Quickenborne heeft op 18 november een parlementaire vraag gesteld betreffende de beperkingen, die vele gemeenten opleggen aan de vrije meningsuiting. Van Quickenborne heeft de toestand in 25 gemeenten onderzocht, en vastgesteld dat in 13 van deze gemeenten een voorafgaandelijke toelating wordt geëist om op straat pamfletten uit te delen. Dit ondanks het feit dat in Antwerpen en Aalst zo'n bepalingen door de Raad van State zijn vernietigd.

 

Uit het antwoord van minister Duquesne blijkt dat volgens de rechtspraak een voorafgaandelijke toestemming wel degelijk kan geëist worden indien hiermee beoogd wordt om te verhinderen dat het uitdelen of de verkoop van pamfletten het verkeer in de war brengt, onrust veroorzaakt bij het publiek, de openbare weg bevuilt of verkeersopstoppingen veroorzaakt. In Aalst heeft de Raad van State een verbod van de (liberale!) burgemeester vernietigd om pamfletten uit te delen op de wekelijkse markt, en in Antwerpen werd het politiereglement slechts ten dele vernietigd.

 

Er zou dus een parlementair initiatief moeten komen ter invoering van een wet die iedere gemeentelijke eis tot voorafgaandelijke toelating vernietigt. In de praktijk worden dit soort gemeentelijke reglementen altijd gebruikt om commerciële belangen te dienen (zoals de pogingen van de stad Antwerpen om langs de handelsas over de Meir iedere politieke aanwezigheid te weren) of om de uiting van ongewenste meningen te weren. Iedere reglementering maakt bepaalde vormen van grondwettelijk gegarandeerde vrije meningsuiting onmogelijk. Zo maakt de verplichting om eerst toelating te vragen een snelle reactie op onverwachte gebeurtenissen onmogelijk, terwijl de verplichting om bij het uitdelen van pamfletten de weggeworpen papieren door een medestander te laten oprapen, individuele acties onmogelijk maakt.

 

IS EUROPA TE DEMOCRATISCH?

 

In NRC Handelsblad verscheen op 24 november een bericht onder de titel 'Europa lijdt onder te veel democratie'. Behandeld wordt een geschrift van Alfred Pijpers, medewerker van het Clingendael-instituut. Volgens Pijpers is er geen democratisch tekort in Europa, maar juist een teveel aan democratie. Zijn betoog ('De mythe van democratisch tekort. Een discussiebijdrage over de Europese politiek', Clingendael, oktober 1999) berust op de overweging dat de reikwijdte van de volkssoevereiniteit sowieso beperkt is:

 

"Ieder volk controleert alleen het eigen staatsgezag, en de democratische volkswil van een land kan zich per definitie niet of nauwelijks doen gelden buiten de eigen staatsgrenzen. Dat heeft echter niets met enigerlei democratisch tekort te maken, maar met de gelede structuur van het internationale statensysteem. Ook de regering van een land, democratisch of ondemocratisch, stuit hier immers op een wezenlijke begrenzing van haar (formele) invloedsmogelijkheden".

 

Eigenlijk is deze opmerking naast de kwestie. Niemand spreekt van een democratisch deficit, omdat bepaalde elementen van de werkelijkheid a priori gegeven zijn en niet het voorwerp kunnen zijn van een beslissing. Maar Pijpers heeft nog iets anders op het oog:

 

"Bovendien vereist succesrijk internationaal overleg de nodige bewegingsvrijheid voor de regering, met beleidsruimte om compromissen te sluiten, vertrouwelijkheid van de onderhandelingen, en een beperkte verplichting tot ruggespraak. Zonder deze op zichzelf wat minder democratisch ogende elementen is het nauwelijks mogelijk om internationale akkoorden te bereiken. Vanouds is in de statengemeenschap de buitenlandse politiek dus het prerogatief van de uitvoerende macht. Dat heeft niet alleen met traditie te maken, maar is ook een functionele noodzaak in een behoorlijk werkend internationaal systeem".

 

De stelling van Pijper is dat de EU in wezen zo'n internationale statengemeenschap is en dus wel moet werken met genoemde '...wat minder democratisch ogende elementen': "Het is van tweeën een: men probeert ofwel Europese regelgeving tot stand te brengen, en dat is onmogelijk indien alle vijftien vertegenwoordigers in de Raad in de volle schijnwerpers van de publiciteit een permanente of semi-permanente ruggespraak moeten voeren met hun parlementaire achterban, of men verkiest min of meer afzijdig te blijven van bepaalde vormen van Europese samenwerking, zoals in het Deense geval" (p.22).

 

De anti-democratische aap komt bij Pijpers helemaal uit de mouw wanneer hij de morele kaart trekt:

 

"Verder leggen ook het internationale recht en de internationale moraal de nodige beperkingen op aan de ongebreidelde volksinvloed. Verdragen kun je natuurlijk volgens de voorgeschreven procedures wijzigen, maar er zijn ook - geschreven en ongeschreven - regels, op het gebied van mensenrechten, vrede en veiligheid, wapenbeheersing, natuur- en milieubescherming, die niet of nauwelijks te veranderen zijn, ook niet met de beste democratische wil van de wereld. Op bepaalde gebieden geldt het primaat van de internationale rechtsorde boven enigerlei democratisch recht om die orde te verstoren. Een stabiele vrede tussen twee staten mag bijvoorbeeld niet verbroken worden, ook niet indien de bevolkingen van beide staten dat in grote meerderheid en in alle vrijheid zouden wensen. Je zou kunnen zeggen: vrede is een hoger (moreel) belang dan democratie. Voor velen is dit de overweging om het Europees integratieproces 'onomkeerbaar' te maken" (p.22-23).

 

Pijpers zegt hier expliciet wat de politieke elite op ruime schaal denkt, maar meestal niet openlijk uitspreekt. Wat is de 'internationale moraal' waarover Pijpers spreekt? Instellingen of staten hebben als zodanig geen moraal. Blijkbaar heeft ook de bevolking die moraal niet, want het is juist tegen die bevolking dat bedoelde moraal moet beschermd worden. Het kan dus alleen maar gaan om de moraal van de politieke en maatschappelijke elite. Pijpers redenering snijdt maar hout indien je de mensheid opdeelt in twee segmenten: een elite die de 'internationale moraal' draagt en bijvoorbeeld vrede wil, en daarnaast (of daaronder) de ruime bevolking die deze moraal niet draagt en af en toe oorlog wil.

 

Biedt de Europese geschiedenis een houvast voor deze stelling? Hoe is bijvoorbeeld de eerste wereldoorlog ontstaan? Toch niet omdat de bevolking in de diverse Europese landen om oorlog schreeuwde? De eerste wereldoorlog is ontstaan doordat een blinde kettingreactie van militaire bondgenootschappen - allemaal gesloten door regeringen zonder ruggespraak of medeweten van hun bevolking - een lokaal conflict in de Balkan onverhoeds deed uitdeinen tot een wereldconflict. Er zijn maar weinig aanwijzingen dat gebrek aan 'internationale rechtsorde' tot oorlogen leidt. Zwitserland of Zweden hebben zich buiten heel wat conflicten weten te houden, precies door zich grotendeels buiten de internationale rechtsorde te houden. Indien men de hele Europese constructie als een kwestie van moraal en vredelievendheid beschouwt, moet men Zwitserland of Noorwegen als immorele en oorlogszuchtige landen beschouwen, wat absurd is. De historische werkelijkheid is, dat oorlogen bijna altijd door de maatschappelijke elite worden uitgelokt in naam van belangen die meestal niet samenliepen met de belangen van de brede bevolking. Het is buitengewoon opvallend dat landen minder oorlog voeren naarmate ze democratischer worden. Oorlogen tussen twee staten met een parlementaire democratie komen virtueel nooit voor, en het direct-democratische Zwitserland heeft een unieke politiek van neutraliteit en niet-inmenging die door de brede bevolking veel sterker wordt gesteund dan door de politieke elite van dat land.

 

Het is volslagen absurd om over een 'internationale moraal' te spreken die zou bestaan onafhankelijk van en zwevend boven de democratische meerderheid in een land. Dit soort interpretatie van de werkelijkheid voert regelrecht naar een nieuwerwets soort openbaringsreligie, met de internationale maatschappelijke elite als een soort sekte die het licht heeft gezien waarvan de anderen nog verstoken zijn.

 

Toch democratisch?

 

Eigenaardig genoeg bouwt Pijpers niet openlijk voort op de hierboven geschetste thesis. In het vervolg van zijn nota ontwikkelt hij twee stellingen:

- Europa is toch wel veel democratischer dan algemeen gedacht

- Europa heeft ook veel minder bevoegdheden dan gedacht, dus zo'n vaart loopt het niet.

 

Pijpers zegt dat de Europese landen wel degelijk invloed konden uitoefenen op de Europese verdragen. Sommige landen bleven buiten de EU, Groot-Brittannië bleef buiten de EMU en Oostenrijk, Ierland en Zweden houden zich afzijdig van militaire samenwerking in EU-WEU-verband. Het verdrag van Maastricht werd in diverse landen goedgekeurd, hetzij met grote meerderheden in het parlement, hetzij via volksraadplegingen. Allerlei pressiegroepen en partijen hebben aan de vooravond van 'Amsterdam' nog ruim de gelegenheid gekregen om verdragsherzieningen te bepleiten. Dat deze mogelijkheden niet steeds werden benut heeft volgens Pijpers eerder met 'democratische luiheid' dan met 'democratisch deficit' te maken.

 

Pijpers stelt de zaken echter wat te rooskleurig voor. Ten eerste zijn er duidelijke voorbeelden van landen, waar het parlement beslissingen nam tegen de meerderheidswil van de bevolking. De meeste Duitse burgers wensten bijvoorbeeld niet de DM om te ruilen tegen de ECU. Je ziet dit ook in Zwitserland, waar de meeste burgers vooralsnog iedere betrokkenheid bij de EU afwijzen, terwijl de politieke elite van dat land in ruime meerderheid pro-EU is. Ten tweede is het onfatsoenlijk om de directe invloed van drukkingsgroepen als democratisch voor te stellen. Het democratisch deficit van Europa bestaat juist daarin, dat goedgeorganiseerde lobbies en drukkingsgroepen hun slag kunnen thuishalen, terwijl de grote meerderheid van de burgers buitenspel blijft staan. Pijpers schrijft trouwens zelf enige blz. verder: "..de democratische controle in een politiek systeem (moet) vooral ook formeel kloppen. Omgevingsfactoren als een levendig debat, een actieve rol van pressiegroepen, en een nauwe betrokkenheid van de media in een stelsel van 'polyarchie' zijn op zichzelf niet voldoende" (p.26).

 

Europese heerschappij beperkt!

 

Pijpers stelt ook, en in zekere zin terecht, dat de invloed van Europa wordt overschat. "De totale uitgaven van de Europese Unie beliepen in 1998 ongeveer 200 miljard gulden (waarvan 100 miljard verplichte landbouwuitgaven). De vijftien lidstaten zelf hadden in dat jaar samen rond 5000 (vijf duizend) miljard gulden te besteden" (p.28). Landbouw niet meegerekend besteedt de EU dus 2% van de lidstaten. Sociale zekerheid, onderwijs, volkshuisvesting, gezondheid, ruimtelijke ordening, militaire gezagsuitoefening (dienstplicht!) , politie enz. vallen geheel of grotendeels buiten de Europese bevoegdheden. De bevoegdheden van de Unie zijn dus beperkt en eigenlijk niet de moeite waard om het bestaan van een parlement en van grondwet te verantwoorden. Het zou best kunnen dat het Europees parlement eerst en vooral een creatie is van de politieke klasse, die ruimte creëert voor nog eens een hoeveelheid intern te verdelen hyper-lucratieve banen.

 

Pijpers heeft hier ongetwijfeld een punt. Maar zijn betoog verbergt ook iets, namelijk het feit dat de EU een speerpuntfunctie vervult op het vlak van economische ideologie. De EU is de incarnatie van een bepaalde opvatting over de betekenis van geld, en over de wijze waarop een economie moet functioneren. Zeker, de stuurhut van een vliegtuig neemt misschien maar 2% van het totale vliegtuiggewicht in beslag (zoals het Europese niet-landbouw budget slechts 2% van het budget der lidstaten bedraagt). Maar toch is het in de stuurhut dat de koers bepaald wordt. De Europese burgers zijn bijvoorbeeld iedere controle over hun wettig betaalmiddel kwijtgespeeld. Dat is niet niks. Zij moeten functioneren in een economie die functioneert volgens het concurrentieprincipe. Dat is niet vanzelfsprekend.

 

Op het einde van zijn nota gaat Pijpers in op de vraag: Wat te doen? Hij bestrijdt met recht het ideologische offensief dat vanuit Europa wordt gevoerd om de Europese burgers een 'Europees bewustzijn' aan te praten of om de lage opkomst bij de Europese verkiezingen te bestrijden via de invoering van de opkomstplicht (wel dient opgemerkt dat Pijpers deze maatregelen verwerpt omdat ze contraproductief zouden zijn, niet omdat ze principieel anti-democratisch zijn). Het enige wat Pijpers weet te suggereren is "het entameren van een grotere betrokkenheid van het publiek bij de volgende intergoevernementele conferentie".

 

Wat echter dient te gebeuren is de invoering van direct-democratische besluitvormingsmogelijkheden op het Europese niveau. Het doet er niet toe of de Europese bevoegdheden voldoende omvangrijk zijn om al dan niet de invoering van een Grondwet, of de installatie van een omvangrijk parlement te verantwoorden. Wat er wel toe doet is, dat onder alle omstandigheden het principe van de volkssoevereiniteit overeind blijft. Dit betekent ten eerste dat alle Europese verdragen die soevereiniteitsoverdracht inhouden, verplicht aan een nationaal referendum worden onderworpen. Maar ten tweede moet ook de mogelijkheid gecreëerd worden, om op Europees niveau de mogelijkheid tot het beslissend referendum op burgerinitiatief te creëren voor alle materies, die via de verdragen naar het Europese bevoegdheidsniveau zijn overgedragen. Het komt er met andere woorden wel degelijk op aan, om Pijpers 'internationale moraal' door de verfoeide 'ongebreidelde volksinvloed' te vervangen.