1999


EEN ANTI-DEMOCRATISCHE MYTHE

 

In de Amerikaanse staat Washington vindt in november een referendum plaats over volksinitiatief 695 (De Morgen , zaterdag 9 oktober). Het volksvoorstel omvat twee luiken: enerzijds een verlaging van de jaarlijkse autobelasting (momenteel 2,2 % van de waarde van de auto) tot 30 dollar per jaar; en anderzijds de meer belangrijke algemene bepaling, dat voortaan alle belastingsverhogingen in de staat Wahington per referendum moeten worden goedgekeurd.

 

Opiniepeilingen gaven aan, dat in de zomermaanden nog zowat 70% van de kiezers het voorstel steunden. De brede steun bleek ook uit het gemak waarmee de vereiste handtekeningen werden ingezameld: onbetaalde vrijwilligers brachten ruim 450.000 handtekeningen bijeen, meer dan het dubbel van het vereiste aantal. Het comité kreeg sterke steun in de rug, toen de Republikeinse partij zich op 19 september achter I-695 schaarde. Deze steun kwam er vanuit de basis van deze partij; vele in bestuursfuncties gesettelde partijleiders blijven I-695 afwijzen.

 

Intussen is een intensieve anti-campagne op gang gekomen vanuit de zakenwereld. Microsoft, Boeing enz. financieren met gulle hand de anti-campagne, terwijl het initiatiefcomité van I-695 over een budget van slechts 78.000 dollar beschikt. Boeing dreigde bovendien de Republikeinen af: die zouden geen geld meer krijgen indien ze I-695 blijven steunen. De ervaring heeft geleerd dat een door het grootkapitaal gesponsorde mediacampagne effectief kan zijn bij het kelderen van een referendum.

 

Wat vooral opvalt is de reactie van tegenstanders van directe democratie. Die voeden systematisch de mythe, dat het volk alle belastingen wil afschaffen en toch alle diensten wil behouden die de staat pleegt te financieren. Volksinitiatieven die op belastingsverlaging of op volkscontrole over belastingsverhogingen aansturen, worden steevast als 'onverantwoordelijk', 'populistisch' en 'rampzalig' afgeschilderd. In de praktijk is daarvan niet veel te merken. Zo werd I-695 sterk geïnspireerd door Amendement 1, een volksvoorstel dat in 1992 per referendum in Colorado werd goedgekeurd. Amendement 1 voorzag ondermeer (net als I-695), dat alle belastingsverhogingen per referendum moeten goedgekeurd worden. Ook hier steigerde de zakenwereld, en kregen de initiatiefnemers te maken met een enorm financieel overwicht van de tegencampagne. Niettemin werd amendement 1 goedgekeurd, en de onheilsprofeten kregen achteraf bekeken geen gelijk.

 

Eén ding maken de ervaringen met de belastingsreferenda in de USA alvast duidelijk: het grootkapitaal verzet zich, broederlijk verenigd met de politieke toplaag, tegen directe controle van de bevolking over de omvang en besteding van het belastingsgeld. De reden ligt voor de hand. Politieke leiders zijn van nature voor méér belastingen, omdat ze dan kunnen beslissen over omvangrijker bestedingen. Het grootkapitaal is ook voor veel belastingen (tenzij de belastingen die de bedrijfswinst aantasten) en wil bovendien, dat het volk over de besteding daarvan niets te zeggen heeft. Het is immers gemakkelijker om een regeling door te drukken in overleg met een klein aantal politici, dan een volledige bevolking te moeten overtuigen.

 

Hét grote foeivoorbeeld van de anti-referendumlobby is Proposition 13, goedgekeurd door de Californische kiezers in 1978. Sindsdien wordt ongeveer alles, wat in Californië misloopt, aan deze schandelijke misstap van de Californische kiezer toegeschreven. De Morgen schrijft dat door Proposition 13 de Californische staat "..van de ene dag op de andere zes miljard aan inkomsten" derfde. De waarheid is anders: Proposition 13 schroefde een abnormale en door niemand gewilde belastingsexplosie terug. Californië kende in de loop van de jaren zeventig een enorme stijging van de prijzen in onroerende goederen. Diverse belastingen waren gekoppeld aan de geschatte waarde van deze onroerende goederen. Daardoor werden miljoenen inwoners , die helemaal niet van plan waren om hun huis te verkopen, met zware en herhaaldelijke belastingsstijgingen geconfronteerd, waarmee geen enkel reële inkomensstijging correspondeerde. Het Californische parlement was zich van dit probleem ook scherp bewust, doch de Democraten en Republikeinen konden jarenlang geen vergelijk vinden omtrent de wijze waarop het probleem moest worden aangepakt. Tot Proposition 13 op de proppen kwam, en door de kiezers massaal werd goedgekeurd (onnodig te zeggen dat het grootkapitaal sterk tegen Proposition 13 ageerde).

 

In De Morgen (9 oktober 99) worden nog eens de vermeende gevolgen van Proposition 13 samengevat: "De misdaad nam toe, de kwaliteit van het onderwijs holde achteruit en tijdens de aardbeving in 1989 stortte de Bay Bridge in wegens achterstallig onderhoud". Twee jaar geleden kwam ik, op weg naar een vakantie in Bretagne, even voorbij Parijs in een reusachtige file terecht. Reden: een brug over de snelweg was ingezakt (en er was niet eens een aardbeving). Af en toe bezwijkt eens een brug, wegens onvoldoende onderhoud. Dat gebeurt overal, ook in België, en ook in Californië. Maar toch is er een verschil tussen België of Frankrijk enerzijds, en Californië anderzijds. Wanneer in Californië een brug instort, dan is dat de schuld van de directe democratie. Wanneer de misdaad in New York stijgt (waar geen referendum bestaat), dan is dat een algemeen maatschappelijk vraagstuk. Wanneer de misdaad in Los Angeles stijgt, dan is dat de schuld van Proposition 13, waardoor te weinig geld overbleef om de politie fatsoenlijk te betalen (de weddes bij de politie liggen hoger in Los Angeles dan in New York). De public school staat in heel de USA onder druk. De USA geven overal, ook in Californië, per leerling aanzienlijk meer geld uit dan bijvoorbeeld België. De problemen doen zich op gelijke wijze voor in staten met of zonder referendum, en vloeien blijkbaar voort uit een gebrekkig onderwijsbeleid. In Californië is er het specifiek débacle geweest met het politiek correcte, doch onefficiënte tweetalig onderwijs voor Spaanssprekende immigrantenkinderen (over de reden van deze mislukking kan men met vrucht 'Het misverstand opvoeding' van Judith Harris lezen - zie De Morgen van 11 februari 99). Het tweetalig onderwijs werd in Californië tenslotte per referendum afgeschaft (proposition 227 - juni 1998).

 

In werkelijkheid resulteren de zogenaamde gevolgen van Proposition 13 uit de recessie in de vroege jaren 90, die Californië extra hard trof. De staat kreeg minder belastingsinkomsten, omdat de bewoners zelf minder geld hadden. Maar dank zij Proposition 13 konden Californiërs die een eigen huis bezaten, dat huis toch nog behouden wanneer ze tijdens de recessie zonder werk vielen. Natuurlijk is de politieke klasse overwegend tegen Proposition 13. Maar wat denkt de bevolking zelf, nadat ze de gevolgen van het voorstel aan den lijve heeft kunnen ondervinden? De LA Times hield vorig jaar een opiniepeiling. De vraag luidde: 'Zou U nu voor Proposition 13 stemmen, indien dit voorstel U nu zou worden voorgelegd?' Het resultaat: 66% Ja, en 20% Nee. Na 20 jaar kan de bevolking heus wel inschatten, of ze zich in 1978 heeft vergist. De bevolking vindt dat ze zich niet heeft vergist, en ze heeft zeer waarschijnlijk gelijk. Een recente studie aan de universiteit van Californië stelt letterlijk dat een terugkeer naar het belastingssysteem van voor Proposition 13 "..een nadelig effect zou hebben op de ouderen en de gezinnen met lagere inkomens". Bij de bejaarden zou 92% er op achteruit gaan indien Proposition 13 werd afgeschaft.

 

Wees maar gerust: het referendum op volksinitiatief heeft nog nooit een samenleving ten gronde gericht. Dat kan niet gezegd worden van parlementen (tenslotte werd Hitler door een parlement in het zadel gehesen) en nog veel minder van het winsthongerig grootkapitaal.

 

(als opiniestuk opgestuurd naar De Morgen)

 


PAARS EN PAARS IS TWEE - WAAR GAAT DE SP NAARTOE?

 

Het globale kapitalisme verkoopt allang niet meer de traditionele rechtse ideologie van de 19de-eeuwse kapitalist-met-bolhoed-en-sigaar, die ons vertrouwd is uit oude socialistische en communistische spotprenten. Het oude kapitalisme, uit de tijd waarin de socialistische en communistische bewegingen ontstonden, verschilde in talrijke opzichten van het moderne systeem. Een belangrijk onderscheid is, dat het financiële grootkapitaal de banden met specifieke natiestaten grotendeels heeft doorgesneden. De kern van de wereldeconomie wordt uitgemaakt door wereldomspannende bedrijven en holdings, die als produktie-eenheden nog wel een duidelijke nationale kleur hebben (bv. inzake leiding en bedrijfscultuur), maar die financieel en bedrijfseconomisch niet meer opereren in nationale termen. Een interessant ideologisch verschil, zeker voor het Europees kapitalisme, is de gebleken ideologische overbodigheid van instituties als de Kerk. Het economische establishment heeft al enkele decennia geleden ontdekt dat het geen kerken nodig heeft om ideologische controle over de bevolking uit te oefenen. In een tijd waar de mensen 23% van hun levensduur aan televisiekijken besteden, zijn er efficiëntere ideologische wapens dan de preekstoel. Integendeel, kerken behoren meer en meer tot het storende soort verenigingen.

 

Het grootkapitaal heeft als belangrijkste tegenstander momenteel niet de arbeidersbeweging, die ideologisch compleet is versnipperd, vastgelopen en ingekapseld, maar wel de nationale staten en de daarmee verbonden nationale culturen. Die nationale staten produceren allerhande wetgevingen en regels, die van het ene land tot het andere verschillen en vervelend genoeg ook min of meer moeten nageleefd worden, vermits die staten over effectieve dwangmiddelen beschikken. De ontwerpers van die nationale wetten worden verkozen, en moeten dus in zekere mate rekening houden met wat onder de bevolking leeft. Zodoende weerspiegelen die wetten vaak lokale economische belangen en plaatselijke culturele eigenaardigheden en normen. De Belgen willen geen chocoladevreemde vetten in hun fondant, de Duitsers doen lastig over hun bier, de Indonesiërs drinken liever thee dan coca-cola, en dat is allemaal heel vervelend voor wie de globale wereldmarkt wil beheersen.

 

De nationale culturen en particulariteiten moeten dus uitgeroeid worden, en daartoe moeten de natiestaten zo snel mogelijk afgezwakt worden. Dat is de hoofdbekommernis van het globale kapitalisme. Of een persoon, partij of beweging 'progressief' is of niet dient aan dit criterium te worden getoetst. Welnu, wanneer men deze toetsing consequent doorvoert, bemerkt men dat heel wat doodgeverfde 'progressieve' standpunten eigenlijk 'reactionair' zijn, in de zin dat ze de positie van de economische machthebbers versterken en de autonomie van de burgers ondermijnen.

 

Ons huidig concept van burgerschap is nauw verbonden met het begrip van 'citoyennité' dat ontstond in de Franse revolutie. Het idee is, dat er geen autoriteit bestaat boven het volk, en dat het volk de soevereine instantie is die de wetten maakt volgens het principe: één mens, één stem. Burger is men daarbij niet op basis van biologische stamverwantschap, maar op basis van een formele rechtsverbinding die het individu maakt met de beschouwde rechtsgemeenschap. Die rechtsverbinding kan tot stand komen door geboorte of door welbewuste nationaliteitswissel. Binnen die rechtsgemeenschap zijn de leden de iure volkomen gelijk, en deze status van absolute rechtsgelijkheid wordt uitgedrukt door het nationaliteitsbewijs, dat als een soort lidkaart fungeert van de Rechtsgemeenschap Frankrijk, de Rechtsgemeenschap België enz. Hiermee hangt een ander idee samen, namelijk dat rechtsproduktie het eigenlijke wezen van een volk uitmaakt. Rechten en normen kunnen van tijd tot tijd, maar ook van plaats tot plaats verschillen. Een volk kan beschouwd worden als de natuurlijke eenheid inzake rechtsproduktie (waarbij 'natuurlijk' niet in biologische zin moet verstaan worden).

 

Het is van het grootste belang om in te zien, dat enkel binnen de natiestaat in bovenbeschouwde zin democratie mogelijk is. Democratie kan immers slechts functioneren wanneer ondermeer aan de volgende voorwaarden voldaan is:

- er is een ondubbelzinnig onderscheid tussen leden en niet-leden van de rechtsgemeenschap: de leden nemen deel aan de rechtsschepping, en de niet-leden nemen daaraan niet deel. Tussen de leden moet daarbij volstrekte gelijkheid in rechte bestaan.

- er is een ondubbelzinnige aflijning van het bevoegdheidsdomein waarop recht kan geproduceerd worden (en deze aflijning heeft bijna altijd ook een territoriale dimensie).

 

Het globale kapitalisme valt de burgerlijke rechtsstaat , die belangrijke verworvenheid van de Verlichting, langs diverse lijnen aan. Eén techniek bestaat erin, om boven de rechtsstaat allerhande instellingen te creëren, die volledig buiten iedere democratische controle van het volk vallen. De EU is hiervan het duidelijkste voorbeeld. In wezen gaat het hier om een instelling die de soevereiniteit van de lidstaten zwaar inperkt, de globalisering in de hand werkt, en die gecreëerd is zonder enige inspraak van de Europese bevolking. Dat is ook de reden waarom de Zwitserse bevolking, die als enige in Europa over een nogal goed uitgebouwde directe democratie beschikt, zo huiverachtig staat tegenover EU-lidmaatschap. Maar ook instellingen als het IMF of de OESO dienen in hetzelfde licht te worden beschouwd. De commentaren van de OESO bijvoorbeeld, worden in de media en door toppolitici geïnterpreteerd als een soort schoolrapporten die voorschrijven in welke richting de nationale regeringen hun beleid moeten voeren. Enige democratie komt bij dit alles niet kijken. De 'parlementaire democratie' op nationaal niveau functioneert meer en meer als een soort interface, die eigenlijk de richtlijnen uitvoert die komen van de economische wereldelite en de meta-nationale organismen die in dienst staan van die elite.

 

De zogenaamde multiculturele samenleving

 

Het globale kapitalisme heeft een ideologie ontwikkeld, die erg links klinkt en ook dapper verdedigd wordt door mensen die zich links of sociaal voelen. Een belangrijk voorbeeld is het concept van 'multiculturele samenleving', dat met grote kracht aan de bevolking wordt opgedrongen, en waarvan de eis tot migrantenstemrecht een kernstuk is.

 

De term 'multiculturele samenleving' werd zo'n tien à vijftien jaar geleden gemeengoed. Plots kregen de burgers te horen, dat zij eigenlijk leefden in een multiculturele samenleving. Deze evolutie werd voorgesteld als een soort natuurfenomeen: men blijkt plots te leven in een multiculturele samenleving, op dezelfde onvermijdelijke wijze waarop men leeft in een bepaalde klimaatsgordel of in een aardbevingszone. De bevolking heeft nooit ja of nee kunnen zeggen tegen deze evolutie. Het concept wordt er ook van staatswege hardhandig ingehamerd, bijvoorbeeld via de eindtermen in het onderwijs.

 

De essentie van het concept 'multiculturele samenleving' is, dat de aanspraak van een bevolking op een eigen cultuur, eigen waarden en normen en daaruit voortvloeiende eigen rechtsregels, van bovenaf wordt genegeerd. 'Cultuur' is dan niet langer iets wat mensen maken; het is iets wat mensen overkomt.

 

Een multiculturele rechtsstaat is een logische onmogelijkheid. Het recht vloeit immers voort uit de cultuur, en naarmate die cultuur evolueert, veranderen - doorgaans met enige vertraging - de rechtsregels mee. Iedere cultuur produceert eigen rechtsregels. Deze verschillen kunnen ook binnen westerse landen aanzienlijk zijn. Zo wordt in Noord-Amerika de praktijk van de doodstraf en de vrije wapendracht door de meerderheid van de bevolking aanvaard, terwijl dit in West-Europa niet zo is.

 

Via het concept 'multiculturele samenleving' worden deze nationale particulariteiten bestreden. De aanspraak van een volksgemeenschap op een eigen rechtssysteem wordt ondermijnd: indien een moderne samenleving 'multicultureel' is, wordt immers iedere aanspraak van een bepaald volk op een 'afwijkende' rechtsnorm illegitiem. En dat is precies wat het mondiale kapitalisme wil. Een 'multiculturele samenleving' kan eigenlijk alleen maar een multiculturele naast-elkaar-leving zijn, die onvermijdelijk leidt naar rechtsversnippering, waarbij burgers niet langer in rechte gelijk zijn maar in functie van hun cultuur aan uiteenlopende rechtsregels zijn onderworpen. India, met zijn absurd systeem van uiteenlopende rechtsregels voor bv. hindoes en moslims, is terzake een voorbeeld. Indien men de lijn der Verlichting wil doortrekking, dient men te evolueren, niet naar een multiculturele naast-elkaar-leving, doch naar een kosmopolitische samenleving. In een kosmopolitische samenleving wordt de democratie grondig uitgebreid. Burgers behorende tot de meest uiteenlopende religies of levensovertuigingen kunnen in zo'n kosmopolitische samenleving direct bijdragen tot de vorming en voortdurende ontwikkeling van een rechtssysteem, dat iedereen op voet van gelijkheid behandelt en maximale vrijheid biedt op het vlak van overtuiging, religie, onderwijs enz. De multiculturele naast-elkaar-leving snijdt daarentegen de burgers af van directe deelname aan de rechtsproduktie en leidt naar afbraak van de rechtsgelijkheid, door gaandeweg voor iedere 'cultuur' afzonderlijke regels te creëren. Dit proces is in België reeds ingezet: de voorwaarden waaronder men als burger een school mag oprichten, op een pasfoto moet afgebeeld staan, dieren mag slachten of een echtscheiding moet afwikkelen, zijn de facto of de jure reeds verschillend voor burgers die tot verschillende religies of levensovertuigingen behoren.

 

De eis tot migrantenstemrecht past perfect in dit plaatje. De correcte oplossing voor de politieke uitsluiting, waarvan bepaalde migranten het slachtoffer heten te zijn, is de drempelloze openstelling voor de overgang naar het Belgische burgerschap. Indien iemand, die gedurende een bepaalde (niet te lange) tijd wettig en permanent in België verblijft, op eenvoudige aanvraag kan overstappen naar de Belgische nationaliteit (mét afstand van de oude nationaliteit), is iedere discussie over rechtsongelijkheid meteen van de baan. De nieuwe medeburger, die het statuut van tijdelijke gast wil inruilen voor het statuut van permanent burger, verwerft op die wijze onmiddellijk identiek dezelfde rechten en plichten als zijn medeburgers. Voor het mondiaal kapitalisme is dit evenwel een onaantrekkelijke optie, omdat de betekenis van het burgerschap hierdoor niet wordt verzwakt, maar juist wordt onderstreept.

 

Daarom wordt over een breed, zogenaamd 'links' en 'progressief' front geopteerd voor een andere 'oplossing', die het nationale staatsburgerschap en het ideaal van rechtsgelijkheid juist uitholt en trivialiseert. Men eist de loskoppeling van stemrecht en nationaliteit. De eis tot migrantenstemrecht verbindt verschillende reactionaire doelstellingen met elkaar:

 

Vooreerst wordt het concept van het democratisch burgerschap ondermijnd. Het burgerschap berust op het idee, dat enerzijds alle burgers op voet van exacte gelijkheid in rechte, op exact dezelfde wijze toegang hebben tot de rechtschepping en ook op exact dezelfde wijze de verplichtingen dragen die uit het democratisch geschapen recht voortvloeien. Het nationaliteitsdocument is juist de uitdrukking van deze exacte rechtsgelijkheid: het is een bewijs van iemands statuut als rechtsgelijke. Het ideaal van het democratisch burgerschap in de democratische rechtsstaat draagt nog een enorm emancipatorisch potentieel in zich. Veel links denkende mensen - de traditie gaat tot Marx terug - kijken misprijzend op dit 'burgerlijk' en 'formeel' gelijkheidsideaal neer, omdat het niet de verhoopte sociaal-economische gelijkheid meebrengt. In werkelijkheid bevredigt de rechtsituatie in het economisch leven de meeste mensen niet, omdat het ideaal van de democratische rechtsstaat nog nergens is verwerkelijkt. Met name schiet het zuiver representatief systeem op dit punt principieel te kort: door de afwezigheid van direct-democratische besluitvorming krijgen een klein aantal burgers structureel een monopolie inzake rechtschepping. In tegenstelling tot wat aan radicaal-linkerzijde nogal eens gedacht wordt, loopt het pad naar sociaal-economische rechtvaardigheid onvermijdelijk over, en niet in een wijde boog omheen het ideaal van het radicaal-democratisch burgerschap; dit pad voert over, en niet omheen het ideaal van exacte formele rechtsgelijkheid tussen alle burgers.

 

De eis tot migrantenstemrecht koppelt het vermogen tot rechtschepping los van de principiële gelijkheid tussen de rechtscheppers, dat wordt uitgedrukt door het nationaliteitsbewijs. Men koppelt door de invoering van het migrantenstemrecht bijvoorbeeld het stemrecht los van het recht om zich verkiesbaar te stellen. Het is immers onmogelijk dat iemand met een Chinese of Braziliaanse nationaliteit in België minister van Defensie of van Buitenlandse Handel kan worden, omdat dit tot onoplosbare loyaliteitsconflicten zou leiden. Het stemrecht en het recht om zich verkiesbaar te stellen zijn echter twee onscheidbare kanten van dezelfde munt die burgerschap heet. Wie wettig in België verblijft en niet langer als gast, doch als burger in de Belgische samenleving wil staan, dient dus over te gaan tot de Belgische nationaliteit. En een open rechtsstaat dient ervoor te zorgen dat deze overgang dan vlot en ongehinderd kan plaatsvinden. Alle andere oplossingen vernietigen het concept van rechtsgelijkheid dat aan de grondslag ligt van het ideaal van de rechtsstaat. Men kan er gerust in zijn dat de geschetste oplossing ook snel een meerderheid kan vinden bij de Belgische bevolking. Er is echter veel weerstand tegen migrantenstemrecht als zodanig, omdat de burgers instinctief aanvoelen dat hiermee een belangrijke verworvenheid van de laatste eeuwen weer op de helling wordt gezet. Het zijn niet de domme burgers, maar de zogenaamd 'progressieve' politici die op dit punt reactionair zijn, in de zin dat ze de klok van de geschiedenis willen terugdraaien.

 

Heel wat migranten willen hun oude nationaliteit behouden om twijfelachtige redenen. Vooreerst spelen nostalgische bloed- en-bodem motieven mee: men ziet het nationaliteitsbewijs als een uitdrukking van ethnische afstamming. Natuurlijk is deze visie niet verenigbaar met die van een democratische rechtsstaat, waarbij het nationaliteitsbewijs enkel geldt als een lidkaart van een democratische rechtsgemeenschap. Verder speelt ook het verlangen van bepaalde migranten, om te blijven resorteren onder andere rechtsregels, een rol. Zo verschilt het huwelijksrecht in Marokko en België zeer sterk. Het huwelijksrecht in Marokko erkent de rechtsgelijkheid tussen man en vrouw niet. Een huwelijk tussen in België levende Marokkanen, dat op de klippen loopt, kan worden afgerond door het vertrek van de vader naar Marokko, met medeneming van de kinderen. Op grond van zijn nationaliteit worden de vader en de kinderen niet uitgeleverd aan België. Er bestaat tussen België en Marokko trouwens een bizarre conventie (aangevochten door het ABVV, omdat ze de facto reactionaire elementen uit het Marokkaanse recht in België importeert) die voor dit soort huwelijken de totaal verschillende huwelijksrechten probeert te verzoenen. Op te merken valt dat het systeem van dubbele nationaliteit, vermits het erfelijk wordt doorgegeven, tot blijvende ongelijkheid tussen 'Belgische Belgen' en 'Marokkaanse Belgen' leidt: voor de eerste groep is het Marokkans recht niet op dezelfde wijze relevant als voor de tweede groep. Benjamin Barber heeft dit fenomeen, waarbij het mondiale kapitalisme (dat hij 'MacWorld noemt) en het reactionaire particularisme (door hem 'Jihad' genoemd), elkaar de hand reiken om de democratie af te breken, uitvoerig geanalyseerd in zijn werk: "Jihad versus McWorld. How globalism and tribalism are reshaping the world" (Ballantine, 1995).

 

Blijkbaar opteert de SP nu dus voor een voorzitter, die volledig de lijn volgt die tegen de natiestaat ingaat. Er is echter nog een nuance. Patrick Janssens wil geen stemrecht, maar stemplicht. Hij wil dus de buitenlanders in ons land dwingen om deel te nemen aan onze verkiezingen, ook als deze mensen zich nog echt gast voelen en het indiscreet zouden vinden, om (al was het onrechtstreeks) de toekomst van ons land mee te bepalen. Men kan zich zelfs in ernst afvragen of Janssens' voornemen, om burgers van de ene natie te dwingen tot deelname aan stemhandelingen in een andere natie, wel met het internationaal recht in overeenstemming te brengen valt. Patrick Janssens gaat zelfs zo ver om in verband met de stemplicht te verwijzen naar de strijd voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, en voor de doden die daarbij gevallen zijn. Dit is een complete perversie van de geschiedenis. De arbeiders streden rond de vorige eeuwwisseling voor stemrecht, niet voor stemplicht. Of kan Patrick Janssens op de proppen komen met de afbeelding van ook maar één socialistische affiche uit die tijd, waarin stemplicht wordt geëist? Op Europese schaal komt daar nog een belangrijk element bij. De Duitse socialistische partij heeft vanaf het begin niet alleen gepleit voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, maar ook voor de directe democratie. En het is onder impuls van de socialisten dat in Zwitserland de directe democratie werd ingevoerd, zoals het eveneens onder socialistische druk is geweest dat tijdens de Weimarrepubliek het burgerreferendum werd ingevoerd, spijtig genoeg met een aantal beperkingen (zoals een deelnamequorum) die het instrument onwerkbaar maakte. Patrick Janssens zwijgt in alle talen over deze oorspronkelijke socialistische eis. Hij vraagt niet de dringende direct-democratische verdieping waaraan de democratische rechtsstaat behoefte heeft, en die door de grote meerderheid van de burgers wordt gewenst. Hij stelt de stemplicht voor als een traditionele arbeiderseis, wat onjuist is, en hij zwijgt over de invoering van de directe democratie, die wél een originele eis van de vroege (niet-marxistische) arbeidersbeweging is. Hij eist wél de afbraak van het burgerschapsideaal, wat weliswaar door het mondiale kapitalisme doch niet door de meeste burgers wordt gewenst. Hij spreekt de taal van het mondiale kapitalisme, en niet de taal van naar emancipatie strevende burgers. Het valt te vrezen dat de SP met Patrick Janssens het teneerdrukkende Betuttelingstraatje verder zal bewandelen. Moet de SP niet worden gewaarschuwd, dat bedoelde straat leidt naar het doodlopende Verdwijnsteegje?

 



HET ZOGENAAMD POLITIEK CYNISME

 

In Knack (15 september 1999) worden de resultaten gepubliceerd van een VUB-enquête , uitgevoerd bij 4722 Vlaamse jongeren tussen oktober 1996 en mei 1997.

 

Eén van de resultaten van het onderzoek is, dat de grote meerderheid van de jongeren zich politiek volledig machteloos voelt. De uitspraak "Politiekers bekommeren zich niet om de mening van mensen zoals ik" wordt onderschreven door 54,9%, en afgewezen door slechts 11,8%. "Politieke partijen zijn alleen maar geïnteresseerd in de stemmen van de mensen, niet in hun mening" wordt aanvaard door 52,7%, en verworpen door 13,5%. "Mensen zoals ik hebben geen enkele invloed op wat de regering doet" wordt onderschreven door 48,6% en verworpen door 17,6%. Overigens liggen deze cijfers nog lager dan overeenkomstige resultaten voor volwassen Vlamingen.

 

Het is bijzonder interessant om vast te stellen dat deze resultaten door de onderzoekers worden geplaatst onder de hoofding: 'politiek cynisme bij de leerlingen'. Hierdoor nemen de onderzoekers zelf een partijdig standpunt in. Cynisme impliceert immers dat de oorsprong van de opvatting gelegen is in het hoofd van de cynicus.

 

In werkelijkheid zijn de jongeren, of de Vlamingen in het algemeen, helemaal niet zo cynisch. Zij geven alleen nauwkeurig de werkelijkheid weer. Het is gewoon WAAR dat de doorsnee burger of doorsnee jongere virtueel geen greep hebben op de politieke besluitvorming, en niet mee vorm kunnen geven aan de samenleving. Door de term 'politiek cynisme' te gebruiken, leggen de universitaire onderzoekers de schuld bij de jongeren of de burgers in het algemeen, en trekken ze (zoals gewoonlijk) partij voor de machthebbers.

 

Twee voorbeelden. De jongeren (en de Vlamingen in het algemeen) zijn het absoluut niet eens met de grote inkomensverschillen in onze samenleving, en ze vinden dat de inkomensverdeling een rechtsaangelegenheid is, en niet door de arbeidsmarkt moet worden geregeld. Dat blijkt ook duidelijk uit de nieuwe enquête-resultaten. Hoe komt het dat deze duidelijke meerderheidswil geen politieke vertaling vindt? Het antwoord is duidelijk: de politieke klasse verwerkelijkt niet de wil van de meerderheid van de bevolking, doch de wil van de economische machthebbers. Dehaene komt na zijn premierschap niet bij één of andere burgergroep of vakbond terecht, maar in de beheerraad van een grote kapitalistische onderneming.

 

En ten tweede: indien de enquêteurs naar de wenselijkheid van de invoering van het burgereferendum zouden gepeild hebben, dan zouden zij gemerkt hebben dat ook bij de jeugd een grote meerderheid voor meer democratie gewonnen is.


REFERENDUM GEEIST TE FLEURUS (De Morgen, 24-8-99)

 

Een honderdtal manifestanten heeft gisteren in Fleurus geprotesteerd tegen de mogelijke opslag van licht radioactief afval in de nucleaire zone van het IRE in Fleurus-Farciennes. De betogers waren vergezeld door leden van het waakzaamheidscomité voor IRE Fleurus en vertegenwoordigers van Ecolo. De manifestanten eisen van de gemeente een volksraadpleging voordat de plannen uitgevoerd worden. De Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Splijtstoffen (NIRAS) is sinds gisteren bezig met een bodemonderzoek in de nucleaire zone van Fleurus-Farciennes.