De Witte Werf 1-2, 1999
* Gent: oproep van het actiecomité om ongeldig te stemmen.
* Vlaamse socialisten moeten kleur bekennen.
* Verlies voor de Groenen in Hessen.
* Vlaams Blok voorstander van het referendum.
12 JANUARI 1999: EEN BELANGRIJKE JURIDISCHE OVERWINNING VOOR DE DIRECTE DEMOCRATIE IN DE USA
"Dit vonnis is een overwinning voor het volk en voor zijn mogelijkheid om het beslissend referendum op volksinitiatief te gebruiken" (goeverneur Kirk Fordice van Mississippi, erevoorzitter van het 'Initiative & Referendum Institute').
"Het recht van het volk op zelfbeschikking behaalde een cruciale overwinning vandaag" (Dane Waters, president van het 'Initiative & Referendum Insitute')
"Vandaag behaalden niet enkel de inwoners van Colorado, maar alle Amerikanen, een geweldige overwinning. Het Hooggerechtshof heeft een halt toegeroepen aan een fundamentele aantasting van enkele uiterst fundamentele rechten" (John Berthoud, voorzitter van de 'National taxpayers Union'.
Waarover gaat het?
In 24 Amerikaanse deelstaten bestaat een of andere vorm van beslissend referendum op volksinitiatief. De laatste 20 jaar kent de direct-democratische besluitvorming in de USA een stijgende populairteit. Bepaalde restricties die door sommige Vlaamse partijen worden verdedigd, zoals deelnamequorums (VLD, VU) of opkomstplicht (SP), zijn in de USA totaal onbestaande. Maar niettemin is het burgerreferendum een doorn in het oog van heel wat Amerikaanse politici, en sinds de jaren '90 ziet men dan ook overal in de USA pogingen opduiken om het volksreferendum wettelijk te bemoeilijken. De Amerikaanse politici concentreren zich vooral op de procedure inzake inzameling van handtekeningen, die ze op allerhande manieren proberen te verzwaren. De spits beet daarbij de staat Colorado af, waar bij wet een waaier van zware beperkingen werden opgelegd aan handtekeningverzamelaars. Tegen deze wet werd bij het Amerikaanse Hooggerechtshof klacht ingediend door het 'Initiative & Referendum Institute' en de 'American Constitutional Law Foundation'.
Het Hooggerechtshof vernietigde inderdaad de wet op grond van twee overwegingen. Ten eerste moet een actie voor de inzameling van handtekeningen gezien worden als een zuivere vorm van politieke vrije meningsuiting en dient zo'n actie daarom de hoogste vrijheid en bescherming tegen restricties te krijgen. Ten tweede moet iedere publieke regeling inzake referenda bewijsbaar gericht zijn op de bescherming van de integriteit van het democratisch proces. De wetgever moet dus aantonen dat de regelgeving inzake handtekeningverzameling de bescherming tegen fraude beoogt en ook als zodanig fungeert. Beperkingen die niet aan dit criterium beantwoorden zijn ongrondwettelijk. De aangevochten wet in Colorado had helemaal dit doel niet, maar wou direct-democratische besluitvorming als zodanig verzwaren en hinderen.
De initiatiefnemers van de klacht onderzoeken nu of niet langs dezelfde weg andere juridische hinderpalen kunnen teruggedrongen worden, die de politieke klasse in diverse deelstaten recent tegen de directe democratie heeft opgeworpen. In zeker 17 van de 24 staten heef de politieke klasse recent wetten ingevoerd die gebruik van het volksreferenudm bemoeilijken.
GENT: ACTIECOMITE ROEPT OM OP ONGELDIG TE STEMMEN
Op 25 april vindt te Gent het 'referendum van de schande' plaats. Aanleiding tot dit referendum was de actie van de initiatiefgroep 'gratis openbaar vervoer', die ijvert voor de invoering van een kosteloos openbaar vervoer in Gent, naar het voorbeeld van Hasselt. Voor een referendum over dit onderwerp tekenden 10% van de Gentenaars. De politieke klasse heeft hier echter unaniem - van VLD tot Agalev - een stokje voor gestoken. De vraag waarvoor de Gentenaars tekenden werd door de gemeenteraad geweerd en in de plaats daarvan wordt nu een soort plebisciet gehouden rond een plan om het openbaar vervoer te verbeteren doch de eventuele kosteloosheid tot sommige 'doelgroepen' te beperken. De politieke klasse verschuilt zich daarbij ten onrechte achter de wet van 10 april 1995. Zo zegt Agalever Marc Heughebaert in De Standaard (20 februari 99): "Wij gaan alles goedkeuren wat burgers indienen als het wettelijk correct is en als de vraag duidelijk geformuleerd is. Maar in dit zitten we met een slechte wet". Doch deze wet biedt geenszins een verplicht, doch enkel een mogelijk referentiekader voor de organisatie van een volksraadpleging. De gemeenten hebben perfect het recht om op eigen houtje en volgens eigen modaliteiten volksraadplegingen te organiseren en de uitslag daarvan als bindend te verklaren, en de Gentse politici zijn hiervan ook perfect op de hoogte. De 5 Gentse politieke partijen hebben zich echter unaniem achter de wet van 10 april 1995 verscholen om hun bevolking spreekverbod te kunnen opleggen.
Op 23 februari hield de actiegroep een persconferentie waar ze opriep om ongeldig te stemmen, door op het stembiljet 'gratis en beter' te schrijven. Dat is inderdaad nog het beste wat men in de gegeven omstandigheden kan doen. Maar de schade die aan de democratie is toegebracht kan men door deze actie natuurlijk niet herstellen: de politieke klasse heeft en bloc gekozen voor schaamteloze bevoogding, heeft bij het publiek de beeldvorming rond het referendum sterk vertroebeld en van het restje vertrouwen dat mensen nog hebben in de politiek, werd alweer een stukje geofferd op het altaar van de macht.
Hieronder volgt de tekst die de actiegroep heeft voorbereid voor de officiële kiesbrochure.
Een proteststem voor gratis en beter openbaar vervoer
17.000 Gentenaars wilden een echt referendum. Zij vroegen een volksraadpleging over beter openbaar vervoer zoals in Hasselt. Zoals in Hasselt? Ja, want Hasselt kreeg tegelijkertijd beter én gratis openbaar vervoer. Zo werd Hasselt beter bereikbaar en meer leefbaar. Het Hasseltse stadsbestuur dwong dit zonder bijkomende belastingen af. Ze bespaarden gewoon op uitgaven voor de auto zoals kosten voor wegen en parkings.
Halve overwinning?
De Gentse partijen waren bang voor het volksinitiatief van 17 000 Gentenaars. Daarom besliste de gemeenteraad om die vraag helemaal niet te stellen. In plaats daarvan willen de partijen hun nieuw openbaarvervoersplan door een referendum van bovenaf laten goedkeuren. Een plan dat ook zonder referendum uitgevoerd kan worden. De raadsleden hopen dat u met die ondemocratische manier van werken instemt. De partijen willen op 25 april gewoon een pluim krijgen van de kiezers. Maar het zijn de Gentenaars die alle lof verdienen: zij dwongen een plan af voor beter openbaar vervoer. De gemeenteraad wil in de begroting nog steeds geen voorrang aan het openbaar vervoer geven. Hoe kunnen we er dan zeker van zijn dat hun plan ook echt uitgevoerd wordt? 2010 is heel ver af. Veel te ver. Ze kunnen dat sneller verwezenlijken.
Nu de andere helft!
Het is dus tijd voor een 2de ronde. Het openbaar vervoer moet voorrang krijgen. Vandaag is het te duur. Als we onze stem willen laten horen, dan moet dit nú. Niet om toe te stemmen, want daar is het veel te vroeg voor. Nee, op 25 april is het tijd voor proteststemmen. Stem ongeldig, want dat is een stem voor gratis en beter openbaar
vervoer in Gent. Op 25 april zullen vooral die stemmen tellen. Alle politieke partijen zullen er rekening mee moeten houden. Zo krijgen de Gentse kiezers toch nog de volksraadpleging die ze willen. De gemeenteraad kiest niet voor het openbaar vervoer.
Gent zit in de strop
Al tientallen jaren wordt het openbaar vervoer niet alleen afgebouwd, maar ook duurder voor de gebruikers. Het ziet er naar uit dat het autoverkeer tot 2010 nog eens met 40% zal toenemen. De leefbaarheid van Gent lijdt onder de vervuiling. Het fileprobleem lost zich niet vanzelf op. Zo kan het niet verder. In bijkomende wegen en dure centrumparkings investeren, biedt geen oplossing meer. Het beleid moet veranderen. Bij de volksraadpleging van 14 december 1997 stemden de Gentenaars tegen de geplande Belfortparking onder het Braunplein. Toen werd al gevraagd om te investeren in openbaar vervoer in plaats van in centrumparkings. Toen werd daarbij al naar Hasselt verwezen.
Openbaar vervoer in de kou
Met de invoering van het Mobiliteitsplan koos men niet tussen de auto en de andere vervoersvormen. "Het is niet of/of, maar én/én", luidde het toen. Het verkeer verminderde niet, maar verplaatste zich gewoon van de Kuip weg. Daardoor staan bussen en trams, ook aan de parkings en de P-route, tussen de auto's aan te schuiven. Het autogebruik en het betalend parkeren worden nog steeds aangemoedigd. Een bus- of tramticket van 30 of 40 frank is immers duurder dan een uur lang parkeren onder de Vrijdagmarkt of St-Michiels, wat 10 of 20 frank kost. Het is niet aan de gewone autobestuurder om meer te betalen. Nee, de gebruikers van het openbaar vervoer moeten beloond worden. Het nieuwe plan belooft een ommekeer. De politieke partijen kwamen echter niet tot een akkoord over gedurfde prijsverlagingen. Logisch, gezien de Stad Gent daar zelf voor moet betalen. In de begroting wil men het openbaar vervoer nog steeds geen voorrang geven op de auto.
Nog steeds geen voorrang
Volgens het nieuwe plan komt er ook op termijn geen gratis openbaar vervoer. Met een ja-stem kunnen de Gentenaars dit jaar alleen rekenen op gratis vervoer voor kinderen. Zelfs het beloofde gratis openbaar vervoer voor senioren blijkt helemaal niet vast te staan. Binnen de 3 jaar wordt wel het doorgeefabonnement ingevoerd en het stadszonetarief uitgebreid.
De partijen hebben voor goedkoper openbaar vervoer op termijn maar zo'n 30 miljoen per jaar over. Dat is ongeveer zoals in Hasselt. Gent heeft echter 3 keer meer inwoners, 10 keer meer reizigers en veel meer inkomsten. Ondertussen blijft het stadsbestuur honderden miljoenen in centrumparkings pompen. Ondanks het nieuwe plan blijft het én/én-beleid gewoon doorgaan.
Kiezen voor gratis en beter openbaar vervoer
* Goedkoper met het openbaar vervoer
De auto en het gebruik ervan zijn voor onze samenleving veel duurder. Dus ook voor elk van ons. De onrechtstreekse kosten inbegrepen, zal een kilometer met de auto straks 8 keer duurder zijn dan een kilometer met het stedelijk vervoer.
In Keulen is aangetoond dat het afschaffen van het openbaar vervoer de plaatselijke overheid 48 miljard frank zou kosten (meer auto's, lawaai, stank, brandstof, aantasting van de monumenten, ongevallen, enz.).
* Zoals in Hasselt
In Hasselt werd de geplande 3de ring niet aangelegd. De kleine ring werd zelfs een 'Groene Boulevard' met meer ruimte voor fietsers, voetgangers en het openbaar vervoer. Men koos voor beveiligde fietsstallingen en parkeerterreinen aan de rand van de stad. Zo werd het parkeren voor bewoners meteen ook makkelijker. Het openbaar vervoer in Hasselt is nog niet ideaal uitgebouwd. Maar op de twee hoofdlijnen rijden elke 5 minuten comfortabele en heel toegankelijke stadsbusjes. Auto's moeten er ook trager rijden. Dat verhoogt de leefbaarheid voor de bewoners en de veiligheid voor de
zwakke weggebruikers. In de Hasseltse binnenstad rijden de bussen voor iedereen gratis. De lijnen die van buiten de stad komen, zijn alleen gratis voor Hasselaars.
Een stad voor de mensen
Vandaag betaalt u als gebruiker van het openbaar vervoer dubbel: als belastingbetaler én als gebruiker. Met gratis openbaar vervoer worden de gebruikers van tram en bus voor hun mens- en milieuvriendelijke keuze beloond. De autogebruikers worden op een sociaal verantwoorde manier aangemoedigd om ook op het openbaar vervoer over te stappen. Voor een pak Gentenaars zijn zowel de auto als het openbaar vervoer te duur. We denken daarbij o.m. aan bestaansminimumtrekkers, werklozen, zieken of mindervaliden, senioren, huismoeders, alleenstaanden, jongeren, mensen die weinig verdienen of slechts tijdelijk werken. Gratis vervoer in de stad brengt de mensen dichter bij elkaar. Het voeren van een doelgroepenbeleid, dat alleen op de allerarmsten is gericht, is dweilen met de kraan open. Bovendien zullen de betrokkenen snel het etiket "onaangepast" opgeplakt krijgen. De Initiatiefgroep gratis openbaar vervoer pleit voor algemene prijsverlagingen. Dat is eenvoudiger, socialer én duurzamer.
Gratis is beter
Het huidige prijsbeleid is ondoorzichtig. Met gratis vervoer kan het geld voor promotiecampagnes, prijsfolders, automaten, controleurs, tickets en kaarten in beter openbaar vervoer geïnvesteerd worden. Bus en tram rijden ook vlotter als er geen tijd verloren wordt met betalen. De Hasseltse ervaring bewijst dat de inwoners en het stadsbestuur zich door gratis openbaar vervoer ook meer betrokken gaan voelen. Door het aantal reizigers en de financiële inspanning van de stad krijgt het openbaar vervoer blijvend voorrang in het beleid. Bovendien verhoogt het veiligheidsgevoel als er buiten de spitsuren meer reizigers op trams en bussen zitten.
Kwestie van willen
Gent moet niet afwachten.
Vandaag krijgt De Lijn voor het Gentse stadsnet ongeveer 500 miljoen per jaar binnen. Met de inkomsten van de binnenkomende lijnen komen we maximum aan 713 miljoen. Dit is het bedrag dat jaarlijks moet gevonden worden als het openbaar vervoer gratis wordt. Gratis openbaar vervoer kan in Gent niet van vandaag op morgen. Maar het stadsbestuur kan nu wel het principe goedkeuren en de eerste stappen zetten.
Gent moet aankloppen bij het Vlaams Gewest
Bovendien moet de Stad van de nieuwe minister van Verkeer eisen dat hij voor Gent mogelijk maakt wat hij eerder voor Hasselt verkreeg. Alle steden hebben er recht op. Meer en beter openbaar vervoer moet betaald worden door het Vlaams Gewest. De Vlaamse regering kan dan besparen op een aantal wegen, bruggen en tunnels die in het Gentse gepland zijn.
Een openbaarvervoerfonds
Gent moet een openbaarvervoerfonds oprichten, gespijsd door handelaars en de bedrijfswereld, buurgemeenten, de provincie Oost-Vlaanderen, de federale overheid en de Europese Commissie. Ondernemingen, zoals grootwarenhuizen, moeten betalen voor de parkeerplaatsen die ze aanbieden. Het aanbieden van die parkeerplaatsen levert hen immers winst op.
Werkgevers betalen momenteel een tussenkomst in de abonnementen van hun personeel. Na de invoering van gratis openbaar vervoer zou dat op één of andere manier opgevist moeten worden.
Gent moet zelf het voorbeeld geven
* Het stadsbestuur heeft miljarden over voor wegen en parkings. Gisteren had men geld voor de Belfortparking, vandaag voor de parking onder Ramen en de parkeergarage aan het Anseeleplein. Dure bijkomende infrastructuur lost echter niets op.
* De inkomsten van de verhuur van reclameborden aan de haltes moeten aan het openbaar vervoer worden besteed.
* Het Gentse stadsbestuur vindt elk jaar weer miljoenen voor prestigeprojecten. Was de ongebruikte Brug der Keizerlijke Geneugten aan de Sint-Antoniuskaai bijvoorbeeld wel nodig? Hoeveel bestaansminimumtrekkers hadden met dat OCMW-geld gratis kunnen rijden?
* Ieder jaar krijgt Gent van het sociaal impulsfonds 1 miljard voor de bestrijding van (kans)armoede. Vandaag gaat ook dat geld soms naar auto-infrastructuur. Het gaat dus niet altijd rechtstreeks naar wie het nodig heeft. Een deel moet voor gratis openbaar vervoer gebruikt worden. (Kans)armen en uitkeringsgerechtigden hebben recht op vervoer, ook buiten de eigen wijk.
* De Gentse begroting kent geen crisissituatie. Ondanks de belastingverlagingen is de spaarpot aangegroeid tot 3 miljard frank.
Inkomsten uit het autoverkeer moeten naar het openbaar vervoer
* Het Stedelijk Parkeerbedrijf plant voor dit jaar een verdrievoudiging van het aantal betaalde parkeerplaatsen. Ook die opbrengsten moeten naar het openbaar vervoer gaan.
* De privaat uitgebate parkings - Flanders Expo, Zuid- en Kouterparking - maken winst. Deze parkings zouden beter in het Stedelijk Parkeerbedrijf opgenomen worden in plaats van de uitbaters geld toe te stoppen.
Goed en gratis openbaar vervoer brengt ook heel veel geld op. Gent zal weer bereikbaar worden. De stad zal klanten en toeristen aantrekken. De koopkracht en de tewerkstelling van de Gentenaars, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid zullen stijgen. De vervuiling zal afnemen. De stadsvlucht zal worden tegengegaan.
Oproep
Het openbaar vervoer verdient een stevige duw in de rug. Op 25 april 1999 krijgen de Gentse kiezers hiervoor een unieke kans.
Door een loutere ja-stem is er veel kans dat Gent zal blijven aanmodderen. Alleen het vooruitzicht op gratis en beter stedelijk vervoer kan op korte tijd het aantal reizigers doen verdubbelen en het autoverkeer terugdringen.
Bent u het daarmee eens? Stem dan niet 'ja' of 'neen', maar ongeldig.
Dit kan door op uw stembiljet 'gratis en beter' te schrijven of te kleven.
'Gratis en beter'-klevers zijn verkrijgbaar op onderstaand adres.
Laat uw protest horen door ongeldig te stemmen.
Want elke stem telt!
VLAAMSE SOCIALISTEN MOETEN KLEUR BEKENNEN
In Vlaanderen is er momenteel - althans in theorie - onder de politieke partijen een ruime meerderheid aanwezig voor de invoering van het beslissend referendum op Vlaams-regionaal niveau. Eigenlijk is alleen de machtspartij bij uitstek, de CVP, openlijk tegen burgerdemocratie gekant. De SP heeft zich op haar laatste congres ten gunste van het referendum uitgesproken, doch koppelt hieraan de voorwaarde van de opkomstplicht.
Het is bekend dat de CVP en de SP de opkomstplicht verdedigen voor representatieve verkiezingen. Buiten België bestaat deze praktijk nog in Griekenland en Luxemburg. Elders in de wereld wordt deze opkomstplicht als een uiterste rariteit beschouwd en nergens zijn er serieuse pogingen om het systeem in te voeren. En opkomstplicht voor referenda bestaat werkelijk nergens. Het valt te verwachten dat de invoering van het beslissend referendum met opkomstplicht tot onmogelijke situaties zal leiden. Nu reeds komen bij de vierjaarlijkse verkiezingen 15% van de kiesgerechtigden niet opdagen, opkomstplicht of niet. Het valt te voorzien dat dit absenteïsme in geval van regelmatige referendumgang (bv. zoals in Zwitserland viermaal per jaar) nog groter zal zijn en dat de opkomstverplichting, die immers zelf niet het resultaat is van een democratisch genomen besluit, een bron van antipathie kan worden tegen democratische besluitvorming in het algemeen.
Volgens VLD-voorzitter Verhofstadt is de houding van de SP eigenlijk een verdekte manier van de Tobback-generatie om de invoering van het referendum tegen te houden. Door het referendum aan de nergens ter wereld bestaande, en bij andere referendumvoorstanders op weerstand stotende opkomstplicht te koppelen, blokkeert men eigenlijk de mogelijkheid om tot een duidelijke en eensgezinde politieke meerderheid op dit punt te komen.
Natuurlijk is de vaststelling, dat het referendum met opkomstplicht nergens ter wereld voorkomt, nog geen sluitend logisch argument tegen deze regeling. Maar het moedigt ons wel aan om ons ten gronde te bezinnen over de argumenten ten voordele van de opkomstplicht.
De voorstanders geven in wezen drie argumenten:
a. een ethisch argument: het is eenieders burgerplicht om na te denken over maatschappelijke vraagstukken en zich hieromtrent naar best vermogen uit te spreken
b. een eerste sociaal argument: het zijn vooral de minstbedeelden die in afwezigheid van opkomstplicht wegblijven
c. een tweede sociaal argument: in afwezigheid van opkomstplicht kan sociale controle (bv. vanwege een werkgever) tot druk leiden om niet te gaan stemmen.
het ethisch argument
De vermeende plicht om zich een politieke mening te vormen en deze uit te spreken wordt vaak vergeleken met de plicht om desgevraagd in een assisenjury te zetelen. Maar daarmee is natuurlijk niets ten gronde aangetoond; mogelijk is laatstgenoemde verplichting ook ten onrechte opgelegd.
De fundamentele zwakte van het burgerplicht-argument ligt in het feit, dat het vrije denken per definitie niet aan dwang of plicht kan onderworpen worden. Plichten gelden voor het domein van het rechtsleven. Ik heb bijvoorbeeld de plicht om de stoppen voor een rood licht, om een gesloten overeenkomst na te leven, of om iemand die in levensgevaar verkeerd naar best vermogen hulp te bieden. Het gaat hier over relaties tussen mensen en de wettelijke kaders die terzake zijn tot stand gekomen. De plichten vloeien voort uit het feit, dat de betrokken regelingen (althans in principe) democratisch zijn tot stand gekomen. Omdat ik deze regelgevingen en wetten mee vorm kon geven, ben ik anderzijds ook gehouden om deze wetten te respecteren. Maar niet alle levensaspecten kunnen democratisch geregeld worden. Een van die onregelbare levensdomeinen is precies het denken en oordelen van de individuen. Een rechtsstaat ontspoort indien hij de denkactiviteiten van de mensen wil regelen. De staat kan bijvoorbeeld bij wet geen officiële opinies of overtuigingen opleggen. Het zijn omgekeerd de wetten, die het resultaat zijn van het vrije denken der individuen. Uit de voortdurende strijd tussen uiteenlopende opvattingen komen voortdurend nieuwe ideeën en waarden te voorschijn, die zich verspreiden en uiteindelijk tot nieuwe rechtsregels leiden. Het vrije denken is de bron van het recht, en het recht zou zijn eigen bronnen droogleggen indien het zou proberen om het vrije denken te controleren.
Maar het vrije denken kan ook reeds aangetast worden zonder dat specifieke denkinhouden worden opgelegd. Iedere mens moet ook vrij zijn om de aandacht en interesse te richten op de aangelegenheden die hem belangwekkend lijken. Aandacht en interesse kunnen per definitie niet worden afgedwongen of opgelegd. Opgelegde aandacht en verplichte interesse zijn onmogelijk, evenmin als bijvoorbeeld diamant vloeibaar kan zijn. Net zoals diamant per definitie een vaste stof is, zijn aandacht en interesse per definitie vrije activiteiten. Verplichte belangstelling is per definitie valse belangstelling. En omdat authentieke oordeelsvorming altijd gebaseerd is op aandacht en interesse, kan zo'n oordeelsvormende activiteit evenmin afgedwongen worden als een concreet oordeel kan opgelegd worden.
Bovendien moet nog een tweede element in rekening gebracht worden.
In een democratische rechtsgemeenschap speelt mandatering een essentiële rol. Wetten in die rechtsgemeenschap gelden per definitie voor iedereen (anders zijn het geen wetten) en men kan zich dus niet aan het bereik van de wet ontrekken door niet mee te doen aan de besluitvorming. Wie niet meedoet aan de besluitvorming die tot de schepping van de wetten leidt, wordt geacht een mandaat te geven aan wie zich wel voor de besluitvorming inzet. En deze mandatering dient niet negatief bekeken te worden. In een moderne samenleving moeten wij wel mandateren; geen mens kan zich met alle democratische besluitvormingsactiviteiten inlaten. Wij mandateren dus heel wat aan de parlementsleden, dat is de groep medeburgers die wij permanent vrijstellen om zich bezig te houden met politieke besluitvorming. De parlementsleden hebben in een volwaardige democratie echter geen mandaat over alle politieke angelegenheden, doch slechts over de problemen waaromtrent de burgers zich niet direct wensen uit te spreken. Indien de burgers voor directe besluitvorming via een referendum opteren (wat blijkt uit het halen van een handtekeningdrempel) dan gaat het mandaat voor besluitvorming naar de verzameling van effectief bij dat referendum stemmende burgers. Deze verzameling speelt voor de aangelegenheid waarover het referendum gaat, dezelfde rol als het parlement. En net zoals we mandateren aan het parlement, kunnen we ook mandateren (door niet mee te stemmen) aan deze verzameling van effectieve kiezers. De reden voor zo'n mandatering kunnen velerlei zijn. Ook mensen die bereid zijn om zich te verdiepen in een bepaald onderwerp, kunnen tot de slotsom komen dat zij beter een mandaat geven aan hun medeburgers. Men kan bijvoorbeeld tot de slotsom komen dat men te weinig voeling met een bepaald onderwerp heeft of over te weinig tijd of informatie beschikt. Zelfs wie vindt dat actieve oordeelsvorming een burgerplicht is, moet nog altijd ruimte laten voor de mogelijkheid dat een individu tot het besluit komt, dat de meeste andere mensen zich in een betere positie bevinden om te oordelen dan hijzelf en dat hij het collectieve oordeel niet kwalitatief kan verbeteren door deelname. Wie mandatering aan een groep parlementairen accepteert, dient ook mandatering aan de verzameling van referendum-kiezers te aanvaarden. De opkomstplicht is hiermee in tegenspraak.
Het eerste sociaal argument
Het is juist dat mensen met geringer inkomen of lagere scholing over het algemeen minder geneigd zijn om ter stembus te trekken. Dit geldt zowel voor representatieve verkiezingen als voor referendums. Maar hieruit volgt niet dat deze mensen 'voor hun eigen bestwil' moeten verplicht worden om te gaan stemmen. Ook voor hen geldt dat zij hun aandacht en interesse vrij moeten kunnen richten en verdelen. Wie mensen van staatswege wil dwingen tot het opbrengen van aandacht en interesse als zodanig, ontkent hun principiële hoedanigheid van vrije denkers en bevoogdt hen.
Vaak blijkt dat mensen met gering inkomen of lagere scholingsgraad minder neiging vertonen om te gaan stemmen, omdat de onderwerpen die ter stemming voorliggen hen objectief minder belang inboezemen. Wie meer in beslag genomen wordt door de zorg om de maandelijkse eindjes aan elkaar te knopen, heeft minder tijd en mentale ruimte over om zich bv. met de wenselijkheid van de bouw ener parkeergarage in te laten. Dat zou kunnen verklaren waarom relatief weinig laaggeschoolden deelnamen aan het referendum over de Belfortparking te Gent. Hetzelfde kan men verwachten in verband met het tweede Gentse referendum. Vooral mensen met een laag inkomen zullen belangstelling vertonen voor kosteloos openbaar vervoer, maar dit is precies de vraagstelling die door de unanieme politieke klasse op autoritaire wijze werd verworpen. Een belangrijk voorbeeld over hoe het anders kan, wordt geleverd door de Braziliaanse stad Porto Alegre. De bevolking heeft in deze stad rechtstreekse inspraak in de besteding van de stadsgelden, en hier blijken mensen met een lager inkomen zich verhoudingsgewijs juist meer in te laten met de besluitvorming, vermoedelijk omdat de aanleg en kwaliteit van straten, rioleringen en wijkgezondheidscentra hun levenskwaliteit zeer sterk beïnvloedt. Tegelijk vormt deze vrije deelname aan relevante besluitvorming voor de mensen een concreet politiek scholingsmiddel. En het is met zo'n gelegenheden tot vrije politieke scholing, en niet met botte verplichtingen, dat men reële vooruitgang kan boeken inzake burgerparticipatie.
Het tweede sociale argument
Het argument, dat in afwezigheid van opkomstplicht sociale druk zou kunnen ontstaan om niet te stemmen, moet in principe zeker ernstig genomen worden. In de praktijk speelt het fenomeen echter in België anno 1999 geen enkele rol. Indien op een bepaald ogenblik toch moeilijkheden zouden opduiken, bijvoorbeeld bij mensen die 's zondags werken en door hun baas onder druk gezet worden, hoeft dit niet via een algemene opkomstplicht ondervangen te worden. Men hoeft slechts de openingstijd der stembureaus te verlengen, zodanig dat iedereen buiten de werktijd kan gaan stemmen. Men zou bijvoorbeeld - indien het probleem zich zou stellen - in de week voor de stembusgang reeds enkele bijzondere stembureaus kunnen openen, waar iedereen zijn stem kan uitbrengen op gelijk welk uur van de dag.
Aan de opkomstplicht zit ook een ander aspect. Machtspartijen als de CVP of de SP zien in de opkomstplicht diverse voordelen. Ten eerste wordt hun valse democratische claim erdoor versterkt: hoe meer mensen gaan stemmen, hoe gemakkelijker de politici kunnen claimen dat zij een beslissingsmandaat van het volk kregen. Ten tweede hopen zij op een selectief voordeel, omdat bij hun eigen kiezers verhoudingsgewijs veel mensen zouden kunnen zijn die zonder opkomstplicht zouden thuisblijven. Iedereen weet dat deze overwegingen, en niet het ethisch argument, bij partijen als de CVP en de SP de hoofdrol spelen. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat de partijen die de opkomstplicht voorstaan tegelijk ook het meest weigerachtig staan tegenover de invoering van het burgerreferendum. Is dat niet merkwaardig? Wie vindt dat de burger de plicht heeft om zich een oordeel te vormen, moet tegelijk toch ook de burger alle middelen verstrekken om het gevormde oordeel vrij uit te spreken? Indien je enkel aan representieve verkiezingen kunt deelnemen, is het zuivere spreekrecht niet gewaarborgd, omdat de meeste burgers hun opvattingen niet eenduidig bij één partij zullen terugvinden. Opkomstplicht zonder beslissend referendum is dus onlogisch. Zo'n regeling komt erop neer, dat je enerzijds wel een 'plicht' tot politieke oordeelsvorming wordt opgezadeld, maar dat je anderzijds slechts een zeer beperkte mogelijkheid krijgt om het gevormde oordeel dan ook uit te spreken. Het is alsof je gedwongen wordt tot spreken, maar tegelijk het verbod krijgt om bij het spreken klinkers te gebruiken. Indien je anderzijds wél het beslissend referendum invoert, kan ook de opkomstplicht voorwerp van een referendum worden. Bij zo'n referendum zal zeer waarschijnlijk blijken dat de meerderheid van de burgers de opkomstplicht zal verwerpen , omdat deze vermeende plicht de negatie uitdrukt van het vrije denken en het vrije recht op mandatering.
De argumenten ten gunste van de opkomstplicht lijken niet bestand tegen een nadere analyse, en het feit dat de opkomstplicht - met uitzondering van België en Griekenland - vrijwel volledig van de aardbol is verzwonden en nimmer ofte nooit met het bindend referendum werd verbonden weerspiegelt wel degelijk logische en menselijke feitelijkheden. In principe staan de discussies rond opkomstplicht en invoering van het referendum los van elkaar. Maar in Vlaanderen anno 1999 zijn beide dossiers, via de SP-eis tot een referendum met opkomstplicht, toch met elkaar verstrengeld. Daardoor wordt de invoering van het referendum serieus bemoeilijkt. De socialisten staan voor de keuze: willen ze de bevolking verder bevoogden door het opleggen van een maatregel die nergens ter wereld bestaat, die onlogisch is en die door de bevolking zelf niet wordt gewild? Of geven ze eindelijk onvoorwaardelijk steun aan de invoering van het referendum , wat door de bevolking wél wordt gewild? De SP moet kleur bekennen.
VERLIES VOOR DE GROENEN IN HESSEN
De deelstaatverkiezingen in Hessen waren meteen een opdoffer voor de jonge roodgroene coalitie die thans de Bondsrepubliek bestuurt. De CDU steeg met 4,2% tot 43,4% van de stemmen, en haalt daarmee 50 zetels. De FDP zakt met 2,3% tot 5,1%, blijft daarmee nipt boven de 5%-drempel en haalt 6 zetels. Het resultaat is dat CDU en FDP de meerderheid veroveren in Hessen, waar reeds voor de Bondsverkiezingen een roodgroene coalitie in functie was. Toch boekte de SPD nog een lichte winst: de socialisten stegen met 1,4% tot 39,4% (46 zetels). Doch de Groene partij B'90/Grüne zakte met 4% tot nog 7,2%, en verloor 5 van de 13 zetels.
De reden voor deze verschuiving in het Hessens stemgedrag is duidelijk: de roodgroene coalitie wou in Duitsland het dubbel staatsburgerschap invoeren voor permanent in Duitsland verblijvende buitenlanders en dit stootte op grote weerstand bij de bevolking. De CDU maakte meteen een thema van de voorgenomen nationaliteitswet en lanceerde een petitie terzake. In Hessen werden enkele honderduizenden handtekeningen ingezameld. Onderzoek toonde aan dat 61% van de groep kiezers, die op de CDU waren overgeschakeld, gemotiveerd waren door het regeringsvoornemen om de dubbele nationaliteit in te voeren. Dit onderzoek toonde ook aan dat de Groenen het sterkst achteruitgingen bij de groepen waar ze traditioneel het hoogst scoorden: de jongeren en de hoog opgeleiden.
Voorstanders van de directe democratie kunnen uit deze Duitse ervaring twee lessen trekken.
Ten eerste wordt weer eens duidelijk, dat tegenstanders van de directe democratie vooral door verlangen naar machtsbehoud worden gemotiveerd. Zodra een machtspartij in de oppositie belandt , zal zo'n partij de neiging vertonen om naar petitie en referendum te grijpen. Bij de Duitse christen-democraten is dit in zeer uitgesproken mate het geval, en de petitie die ze thans lanceren is daar alweer een bewijs van.
Ten tweede illustreert de ervaring in Hessen nog eens hoe slordig politieke partijen omspringen met het maatschappelijk erfgoed van de burgers, en hoeveel wrevel dit veroorzaakt bij de bevolking.
Eén van de grote verworvenheden van de laatste eeuwen is het principe van de staat als gemeenschap van in rechte volstrekt gelijke burgers. Deze verworvenheid is in stappen tot stand gekomen. De Franse revolutie betekende de doorbraak van het principe zelf; de standengemeenschap, waarbij de macht van nature bij koning en adel berusten , en waarbij mensen door geboorte ongelijk in rechte waren, werd omver geworpen. In het verlengde hiervan kristalliseerde zich dan, doorheen de 19de en 20ste eeuw, gaandeweg de implementatie van dit principe uit: de democratie georganiseerd volgens het principe: één mens, één stem. In de 21ste eeuw zal deze evolutie zich hopelijk verderzetten in direct-democratische richting. Het concept, dat alle burgers ongeacht hun eigenschappen, talenten, afkomst of bezittingen, absoluut en zonder nuance in rechte gelijk horen te zijn, is historisch gezien een revolutionair gegeven, dat tegelijk het fundament vormt onder het concept van de democratische rechtsstaat. Het is natuurlijk waar dat in de praktijk heel wat rechtsongelijkheid optreedt. Maar de norm is in de hoofden van de mensen sinds ruim 200 jaar een andere geworden.
Niet iedereen is even gelukkig met dit ideaal van de democratische rechtsstaat. Met name de grote economische machten zien het bestaan van zo'n rechtsstaten, gebaseerd op een ideaal van rechtsgelijkheid en volksoevereiniteit, steeds minder zitten. En er zijn in de recente geschiedenis reeds verscheidene pogingen geweest om andere soorten staten te vormen, die het idee van rechtsgelijkheid en democratie afwijzen. Deze pogingen zijn echter mislukt.
Het moderne grootkapitaal volgt daarom een andere weg. Er wordt niet langer gestreefd naar openlijk autoritaire staten, waarbinnen zij dan hun belangen kunnen doordrukken. Er wordt nu gestreefd naar het oplossen en onmachtig maken van de democratische nationale staat. Hiertoe worden verschillende lijnen gevolgd. Een van de gebruikte technieken is de creatie van niet-democratische supranationale instellingen, waarnaar dan bevoegdheden van de nationale staat worden overgeheveld of waaraan in elk geval grote economische autoriteit wordt toegekend: de EU, het IMF, de OESO enz. De uitvoerende macht in de nationale staten, die eerst deze organen in leven roept, verwijst nadien dan naar de autoriteit van die ondemocratische instellingen om te argumenteren, dat een genomen maatregel 'verplicht wordt opgelegd' en dat er bijgevolg 'geen keuze te maken valt'.
De aanval tegen de nationale staten wordt echter ook langs andere zijden ingezet. Eén daarvan is de aanval op het begrip 'nationaliteit' zelf. Het nationaliteitsbewijs is het document, dat precies de rechtsgelijkheid tussen de burgers uitdrukt. Het is een rechtsdocument. Dat de leden van een rechtsgemeenschap dezelfde rechten hebben, wordt formeel weerspiegeld door het feit dat ze dezelfde nationaliteit dragen. Voor mensen van buitenlandse afkomst, die zich blijvend in een land willen vestigen, betekent dit dat zij dienen over te gaan naar de nationaliteit van dat land. Het land in kwestie mag aan die nieuwe burgers geen drempels opleggen (zoals bijvoorbeeld het afleggen van een 'inburgeringsexamen') die niet worden opgelegd aan diegenen die de nationaliteit door geboorte verwierven. Aan de nieuwe burger dient gewoon duidelijk te worden gemaakt dat hij door de overgang naar de nieuwe nationaliteit toetreedt tot een nieuwe rechtsgemeenschap, dat hij de wetten van die gemeenschap door deelname aan het democratisch leven voortaan zelf kan meebepalen, en dat hij anderzijds de bestaande wetten dient te respecteren. Taalexamens zijn overbodig, want die worden ook niet aan landgenoten door geboorte opgelegd; er dient enkel te worden meegedeeld, dat het officieel verkeer, de wetten en de rechtspraak aan de landstaal of landstalen gebonden zijn en dat iedere burger dus geacht wordt voldoende toegang tot die taal te hebben. De enige voorwaarde waaraan de nieuwe medeburger dient te voldoen is het afstand doen van de oude nationaliteit. In 'Die Zeit' (11/2/99) werd voorgesteld, om aan mensen die vijf jaar wettig in het land verblijven de optie van inburgering voor te leggen. Echtgenotes kunnen na bijvoorbeeld twee jaar huwelijk de inburgeringsoptie aangeboden krijgen, en kinderen van buitenlandse ouders zouden tussen 16 en 21 jaar op eigen initiatief de overgang kunnen maken.
Dubbele nationaliteit is niet verenigbaar met het beginsel van absolute rechtsgelijkheid dat ten grondslag ligt aan de moderne rechtsstaat. Wie over meerdere nationaliteiten beschikt, kan zich beroepen op uiteenlopende wetgevingen die met elkaar in tegenspraak kunnen zijn. Het klassieke voorbeeld zijn de uiteenlopende rechtsopvattingen in België en Marokko inzake gelijkheid tussen man en vrouw (wat met name in geval van echtscheiding en 'ontvoering' van kinderen tot onaanvaardbare situaties leidt). Bijzonder bedenkelijk is dat dit systeem niet uitdooft: de dubbele nationaliteit wordt van generatie op generatie overgedragen.
Voor het behoud van de oude nationaliteit worden vaak zogenaamd 'sentimentele' redenen aangehaald, die in werkelijkheid alleen maar uitingen zijn van 'bloed en bodem'-denken: afstamming, religieuze of culturele voorkeuren enz. dienen in een moderne samenleving volkomen los te worden gezien van de nationaliteit. Het nationaliteitsbewijs dient volledig te worden herleid tot dat van een rechtsdocument dat aantoont, dat men behoort tot een welbepaalde democratische rechtsgemeenschap gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel.
Waarom verzet de politieke elite (vooral langs de zogenaamde linkerzijde) zich zo tegen de eenvoudige oplossing van de drempelloze doch exclusieve nationaliteitsovergang? Omdat zij eigenlijk de democratie en het daaraan ten grondslag liggende gelijkheidsbeginsel niet genegen is. Hoe meer verwarring men schept omtrent de aflijning van de rechtsgemeenschap, hoe minder die rechtsgemeenschap weerbaar kan zijn en hoe beter al wat autoritair is zijn gangen kan gaan. In die zin hebben het grootkapitaal en autoritair uiterst links een gemeenschappelijk belang. De techniek bestaat erin om , via de afbraak van het nationaliteitsbeginsel de rechtsstaat op te lossen en anderzijds iedereen die hiertegen ook maar het geringste verzet aantekent onmiddellijk als racist of xenofoob te brandmerken. De invoering van de dubbele nationaliteit wordt verantwoord met het argument, dat de buitenlanders die permanent in ons land verblijven anders tweederangsburgers blijven die wel belasting betalen doch verstoken blijven van bijvoorbeeld stemrecht. Maar men vergeet te vermelden dat de invoering van de mogelijkheid tot drempelloze nationaliteitswissel dit probleem veel eleganter kan oplossen, en dit met behoud van een welomlijnde nationale rechtsgemeenschap. Deze welomlijnde nationale rechtsgemeenschap, de vrucht van de Verlichting en van de liberale en burgerlijke revoluties, dient niet te worden afgeschaft maar in radicaal-democratische zin te worden doorontwikkeld. Veel meer dan zogenaamd 'progressieve' doch in werkelijkheid paternalistische politici denken, wordt de zogenaamde xenofobie gevoed door het aanvoelen bij het publiek, dat de rechtsgemeenschap - die door de kracht van het gelijkheidsbeginsel iedereen een zekere geborgenheid biedt - ondermijnd wordt praktijken als de systematische uitbreiding de dubbele nationaliteit.
In Humo (29 dec. 98, p.14) heeft premier Dehaene nog eens zijn bezwaren tegen het referendum uitgesproken.
"Allez, doordat men de drempel voor gemeentelijke referenda drastisch naar beneden heeft gehaald, dreigen we nu over alles en nog wat volksraadplegingen te krijgen waar een minderheid dicteert hoe het moet. Op de duur zullen we geen fatsoenlijk beleid meer kunnen voeren".
Het is natuurlijk verbazingwekkend om te horen dat de drempel voor het gemeentelijk referendum 'drastisch is gedaald'. In werkelijkheid hebben de meerderheidspartijen, aangevuld met PRL-FDF, op het Langendries-overleg juist besloten om de handtekeningdrempel aanzienlijk te verhogen (van 10% van het aantal kiesgerechtigden naar 10% van het aantal inwoners voor grote gemeenten, en naar 20% van het aantal inwoners voor kleine gemeenten). Vermoedelijk doelt Dehaene op de verlaging van het telquorum van 40% tot 20%.
Volgens Dehaene leiden referendums blijkbaar tot een dictatuur van de minderheid. Men hoort dit argument vaker. Indien in een gemeente met 70.000 inwoners, twintig van de negendertig gemeenteraadsleden iets beslissen, dan wordt dit als de beslissing van een meerderheid beschouwd. Indien in diezelfde gemeente bv. 25.000 mensen aan een referendum deelnemen en daarbij een meerderheid van 20.000 stemmen ontstaat, dan zijn die 20.000 plots een minderheid. Is het niet vreemd dat die 20 gemeenteraadsleden een 'meerderheid' zijn , en die 20.000 kiezers - toch een aanzienlijk groter aantal - plotseling als 'minderheid' wordt betiteld?
De paradox ontstaat omdat in het ene geval wel, en in het andere niet met het gegeven van de mandatering is gerekend. In een volwaardige democratie kunnen de burgers over iedere aangelegenheid een referendum vragen. Indien zij dat doen, berust het beslissingsmandaat bij de verzameling van burgers die effectief gaan stemmen. Ieder referendum is dus tegelijk ook een soort verkiezing: door te gaan stemmen verkiest men als het ware zichzelf tot mandataris, en door thuis te blijven geeft men een mandaat aan de verzameling van effectieve kiezers. Deze laatste vergadering fungeert bij een referendum dus als een ad hoc gemeenteraad of ad hoc parlement, dat gemandateerd is om te beslissen over de kwestie die ter stemming voorligt. Politici als Dehaene vinden echter dat zo'n directe volksparlementen niet kunnen, en dat de burgers gedwongen moeten worden om het totale beslissingsmandaat aan een kleine groep vaste verkozenen af te staan. Deze beperkende visie op de politieke mandatering schendt niet alleen de volksoevereiniteit maar geeft ook aanleiding tot de geschetste paradox.
Maar zelfs binnen Dehaenes eigen logica is zijn bezwaar tegen 'een minderheid die dicteert' niet consequent. Zijn eigen regering berust immers op een electorale minderheid. In 1995 haalden CVP, PS, SP en PSC samen 2.995.297 van de 6.072.051 geldig uitgebrachte stemmen - een minderheid dus. In feite stemden slechts 41,6% van de ingeschreven kiezers voor de regeringspartijen. Ondanks de opkomstplicht bracht slechts 84,34% van de kiesgerechtigden een geldige stem uit, en zelfs binnen deze laatste groep heeft Dehaene geen meerderheid. Dehaene maakt deel uit van een minderheid die dicteert hoe het moet, en verwijt tegelijk diegenen die de meerderheidswil willen implementeren door het burgerreferendum in te voeren, dat ze de minderheid willen laten dicteren hoe het moet.
VLAAMS BLOK VOORSTANDER VAN HET REFERENDUM
Het Vlaams Blok heeft op 1 maart 1994 een 'wetsvoorstel houdende organisatie van de wetgevende referenda en houdende wijziging van het kieswetboek' bij de Kamer ingediend. Indienaars waren Dewinter en Van Overmeire.
Het voorstel van het Vlaams Blok behelst de invoering van een referendum op federaal niveau op aanvraag van 100.000 kiesgerechtigden. Deze handtekeningdrempel is erg laag en vergelijkbaar met de Zwitserse norm. Positief is eveneens dat het voorstel geen onderwerpen uitsluit van direct-democratische besluitvorming.
Een negatief punt is dat het Vlaams Blok ook het 'referendum van bovenaf' wil invoeren. Eén derde van de Kamerleden zou volgens het Vlaams Blok - voorstel een referendum kunnen initiëren. Deze maatregel is onlogisch en overbodig.
Hij is onlogisch omdat er geen reden bestaat om aan de kamerleden inzake direct-democratische besluitvorming meer gewicht of een andere rol toe te kennen dan aan de gewone burgers. Kamerleden hebben in een volwaardige democratie een mandaat om besluiten te nemen over alle politieke aangelegenheden waarover de burgers niet rechtstreeks willen beslissen. Indien de burgers op een bepaald ogenblik wél rechtstreeks willen beslissen, laten zij dit weten via het halen van een handtekeningdrempel. In dat geval gaat het besluitvormingsmandaat naar de verzameling van effectieve kiezers. Het zijn dus de burgers, en zij alleen, die soeverein beslissen over de wijze (langs vertegenwoordigende weg of direct-democratisch) waarop de besluitvorming tot stand komt. Kamerleden noch andere instanties kunnen op dit domein tussenkomen zonder de volksoevereiniteit aan te tasten. Men mag niet vergeten dat de Kamerleden het mandaat van de burgers aanvaard hebben: zij hebben zich er toe verbonden de besluitvorming waar te nemen in de mate dat de burgers niet direct wensen te beslissen.
De maatregel is ook overbodig omdat de partijen of organisaties waartoe de Kamerleden behoren zelf de nodige handtekeningen voor een referendum kunnen verzamelen.
Commentaar
Men kan zich natuurlijk wel afvragen welke reële inhoud het onderscheid tussen 'democratische' en 'ondemocratische' partijen inhoudt, dat ten grondslag ligt aan het 'cordon sanitaire' rond het Vlaams Blok, indien men ziet dat de 'democratische' CVP een volwaardige democratie blijft afwijzen en het 'ondemocratische' Vlaams Blok de burgers wel directe zeggingschap wil geven. Vanzelfsprekend gaapt er altijd een diepe kloof tussen wat een partij zegt in haar programma en wat diezelfde partij echt wil. Partijen die in de oppositie vastgeklonken zitten, blijken over het algemeen meer sympathie voor directe democratie te hebben, en terzake zal het Vlaams Blok wel geen uitzondering vormen. Het kan zijn dat het Vlaams Blok veel minder enthoesiast zou zijn indien deze partij een meerderheidspositie zou bekleden.
Wat een partij ten gronde wil hangt vaak samen met de intieme overtuiging van haar leiders en met de politieke herkomst en sociologische samenstelling van haar basis. Alle partijen hebben een soort 'visceraal programma' dat verregaand kan verschillen van wat officieel wordt neergeschreven. Het 'cordon sanitaire' berust in wezen op de overtuiging dat het 'visceraal programma' van het Vlaams Blok niet deugt en gevaarlijk, anti-democratisch en fascistisch is. Daarbij wordt bijvoorbeeld verwezen naar allerhande extreem-rechtse groepen waarmee deze partij via overlappende lidmaatschappen sociologisch is gelieerd.
Maar door te focussen op het 'visceraal programma' van het Vlaams Blok, dreigt men een belangrijk punt uit het oog te verliezen. De geschiedenis herhaalt zich nooit. Men kan zeggen dat in ons politiek bloed antilichamen tegen het virus van het fascisme werden gevormd. We herkennen vrij gemakkelijk het gevaar en de natuur van extreem-rechts, veel beter dan mensen dit bijvoorbeeld konden rond 1920. En wij moeten dit gevaar inderdaad zorgvuldig in het oog houden en niet inslapen.
Maar de bedreiging komt ook vanuit een andere hoek. Er is niet alleen het 'klassieke' en relatief gemakkelijke extreem rechtse of fascistische virus. Er is ook een nieuwe, nog relatief onbekende kiem in circulatie, een virus - dat 'houdt de dief!' schreeuwt in de richting van extreem rechts en hierop alle aandacht focust, terwijl het ondertussen zichzelf in stilte verspreidt. Dit nieuwe virus dat zou wel eens veel gevaarlijker kunnen zijn dan het oude, omdat wij er nog geen ervaring mee hebben , geen politieke antistoffen ertegen hebben opgebouwd en omdat het virus zich vooral bij de 'democratische' partijen heeft genesteld.
Eén van de kenmerken van de nieuwe kiem is zeker, dat hij zich een democratisch jasje aanmeet. Dat is ook logisch. De openlijk anti-democratische stromingen - nazisme, fascisme, communisme, de militaire regimes die Spanje, Portugal en Griekenland hebben geteisterd - zijn uiteindelijk allemaal gediscrediteerd, en als gevolg hiervan is het prestige van het democratische concept in de loop van de twintigste eeuw enorm toegenomen. Vrijwel alle regimes ter wereld voelen de noodzaak om zichzelf op één of andere wijze als'democratisch' te betitelen, ook wanneer ze helemaal niet democratisch zijn.
Wat de nieuwe kiem blijkbaar doet is, onder de democratische vlag, allerhande verworvenheden van de Verlichting en van de liberale revoluties uit de 19de eeuw weer uithollen, en dit onder een 'democratische' en 'progressieve' vlag. Dit gebeurt gecoördineerd op verschillende domeinen.
* Eén middel bestaat erin, om voortdurend soevereiniteit over te hevelen naar supranationale instanties, zoals de EU of het IMF, die daarna worden ingeroepen om 'onpopulaire maatregelen' te verantwoorden of door te drukken. De volksoevereiniteit wordt afgebroken door de zelfstandigheid van de nationale staat af te breken zonder dat dit met een verdere ontwikkeling op democratisch vlak gepaard gaat. De volksvertegenwoordiging (en a fortiori de bevolking) krijgt hierdoor steeds minder beslissingsbevoegdheid , en steeds meer macht wordt overgedragen naar ongrijpbare en onzichtbare bovennationale cenakels.
* Een tweede tendens is de voortschrijdende bevoogding van de bevolking op het vlak van het vrije denken. Eén voorbeeld is de toenemende staatsinmenging in de religieus-wereldbeschouwelijke sfeer. In plaats van de scheiding tussen kerk en staat te voltooien, worden enerzijds banden geschapen en versterkt tussen een handvol staatsgodsdiensten (de 'erkende erediensten') terwijl anderzijds sinds de sektecommissie de vervolging van de andere religies en overtuigingen ('sekten' genaamd) is ingezet. Het onderwijs wordt via eindtermen , beroepsprofielen en talloze andere maatregelen inhoudelijk steeds verder ingekaspeld in een ideologisch keurslijf. Bijvoorbeeld : een zelfstandige groep burgers kan maar moeilijk subsidies krijgen voor een zelf opgerichte school, terwijl een 'erkende eredienst' veel gemakkelijker zo'n school kan oprichten. Een objectieve reden voor dit verschil bestaat natuurlijk niet; de regeling is alleen bedoeld om de burgers onder de controle te dwingen van één der zuiltjes van de multiculturaliteit, en aldus onder de hoede van de politieke macht.
* Een derde element is de sluipende versterking van de (onverkozen) uitvoerende macht. De regering eigende zichzelf bv. recent 'en stoemelings' het recht toe om naar willekeur alle gewenste documenten omwille van een niet sluitend omschreven 'staatsbelang' uit handen van het publiek en de justitie te houden. Agalev-senator Boutmans trok hierop de aandacht, maar voor het overige kreeg dit gebeuren nauwelijks enige weerklank in de pers.
* Het nieuwe politieke virus (NPV) is gericht op de terugdringing van de mens als autonoom denkend en beslissend wezen. Een cruciaal element hierin is de terugdringing van de rol van de familie als cultuurdrager. Alle vormen van staatsgezag hebben altijd al geprobeerd om de rol van de familie terug te dringen, omdat het cultuur- en denkleven in de gezinskern nauwelijks door de staat te controleren valt (zie bv.: F.Mount The subversive family: an alternative history of love and marriage Free Press: New York 1992). De staat en de politieke klasse zal daarom enorme transfers genereren om een autonome familiecultuur uit te bannen: families waar de kinderen thuis opgroeien en leren en spelen zijn verdacht en krijgen geen belastingsgeld; maar scholen en kinderopvang voor tweeverdienersgezinnen worden zwaar gesubsidieerd. Mensen krijgen, van zodra ze gaan samenleven, minder pensioen of minder werklozen- of OCMW-steun, zonder dat hiervoor enige ethische basis bestaat - alsof samenleven als zodanig reeds verdacht is en moet ontmoedigd worden. Bob Vansant heeft in zijn laatste boek ('Depressie is geen ziekte' 1999) nog eens gewezen op de gezinsvernietigende rol van het dwangmatig opgelegde tweeverdienersmodel. Momenteel lijdt ongeveer 12% der volwassenen en 6% van de kinderen aan depressie. De economische kost van depressie kan op 41 miljard per jaar geraamd worden. Welnu, deze depressie is geen biologische ziekte, doch een lifestyle-kwaal. Bob Vansant: "Moeders komen voor hartverscheurende keuzes te staan. Terwijl hun hart breekt en ze het eigenlijk anders zouden willen, plaatsen ze hun kinderen in crèches en bij onthaalmoeders, uit angst hun toekomst te hypothekeren of hun werk kwijt te raken (...) Onderzoek bij dieren, in een latere fase ook bij mensen, heeft aangetoond dat baby's treuren en depressief worden als ze van hun moeder worden weggenomen. Qua lichaamshouding en -gedrag vertoonden deze baby's dezelfde karakeristieken als volwassen depressiepatiënten (...) Crèches leren kinderen zich zeer snel in te passen in onze gekke leefwereld. Samen eten, drinken, slapen, op het potje, waar hebben we dat nog gehoord? We kweken uniforme mensen. We krijgen ook meer en meer repressieve regels, hebben camera's nodig om mensen te observeren... Individualiteit vedwijnt" (Vacature 20 fb., p.6). Maar dat is precies wat het NPV beoogt: afhankelijke , controleerbare en gestroomlijnde mensen kweken. Bob Vansant pleit voor een 'serieus opvoedersloon' aan moeders die hun kind zelf willen opvoeden, maar het kan voorspeld worden dat de politieke klasse daartegen, net als tegen het basisinkomen, heftig verzet zal bieden; want zo'n gedecentraliseerde en oncontroleerbare opvoeding in autonome gezinnen tast hun macht in grote mate aan.
* Het virus streeft naar verzwakking van de horizontale verbanden in een gemeenschap en wil die vervangen door een net van verticale en staatsgecontroleerde verbanden. Ook hier gebeurt het hele offensief onder een 'progressieve' dekmantel, namelijk het zogenaamde streven naar een 'multiculturale samenleving'. Die 'multiculturele samenleving' wordt meestal zelfs als een voldongen feit voorgesteld, als een soort natuurgebeuren dat zich buiten onze wil om heeft voltrokken. In werkelijkheid kan een multiculturele samenleving nooit bestaan. Alleen multiculturele naast-elkaar-levingen zijn mogelijk.Want wat is cultuur? Cultuur is de modus, waarop in een samenleving horizontale samenlevingsbanden worden gevormd. Of anders gezegd: cultuur is de matrix van menselijke waarden en mensvisies waarin de concrete intermenselijke omgang ligt ingebed. Vanuit deze cultuur, die leeft en evolueert, ontstaat voortdurend het recht. Recht is eigenlijk gestolde cultuur. Daarom kan een rechtsstaat nooit anders dan monocultureel zijn. Elders in deze Witte Werf wordt het recent onderzoek van Elchardus besproken, waaruit blijkt dat onze samenleving op het kerndomein van deze waarden wel degelijk monocultureel is en ook wil blijven.
Multiculturalisten promoten een valse definitie van cultuur. Voor hen is cultuur een amorfe verzameling bestaande uit de schone kunsten, omgangsvormen, taalgebruik en nog wat zaken. Maar muziek of omgangsvormen bijvoorbeeld, zijn op zich geen cultuur; cultuur is datgene wat aan muziek of omgangsvormen diepte, waarde en betekenis geeft. Zonder cultuur vervalt kunst tot statussymbool of handelsobject, en omgangsvormen tot holle conventie.
Dit verlangen naar bevrijding van conventie en onechtheid leeft diep in de moderne mens. Dat geldt ook voor de democratie, die wij niet meer willen beleven als iets hols en conventioneels, maar als een realiteit. De klassieke, liberaal-burgerlijke rechtstaat is thans dringend toe aan een metamorfose, niet in een valse 'multiculturele' of 'supranationale' richting, maar in kosmopolitische richting. Deze rechtsstaat moet niet afgebouwd, maar doorontwikkeld worden. De invoering van een integrale democratie is daarbij de hoofdinzet. Integrale democratie leidt niet naar een multiculturele samenleving, maar vormt integendeel juist het kernstuk van de cultuur in een kosmopolitische samenleving. Een kosmopolitische samenleving is dus monocultureel; ze kiest radicaal voor een democratische doortrekking van de waarden der Verlichting. Maar zo'n kosmopolitische samenleving is wel multi-individueel. De cultuur van de kosmopolitische samenleving is de integrale democratie, die recht voortbrengt dat de vrijheid van het individu dient en de verscheidenheid der individuen mogelijk maakt, in het besef dat slechts daadwerkelijk vrije individuen horizontale samenlevingweefsels kunnen opbouwen.
De kosmopolitische samenleving is dus multi-religieus, multimuzikaal, multigastronomisch enz., in de zin dat ze de individuen alle mogelijke toegangen wil bieden op deze domeinen; maar tegelijk is monocultureel , precies omdat ze deze vrijheid wil. De meeste culturen willen die vrijheid immers niet. Het concept van 'multiculturele samenleving' is verwerpelijk, omdat het deze individuele vrijheid - waarnaar uiteindelijk ieder mens het recht heeft te verlangen - relativeert.
We zien precies op het vlak van de zogenaamde 'multiculturaliteit' heel goed hoe het NPV werkt. Het virus doet beroep op het verlangen van de moderne mens naar een open samenleving gebaseerd op de grondwaarden van de Verlichting - om dan onder een valse vlag iets heel anders te verkopen, namelijk een maatschappij van versplinterde burgers, die alleen maar een formele en uitgeholde pseudo-democratie mogen smaken, en die worden uitgenodigd om te gaan schuilen onder de paraplu van een der 'erkende' zuilen uit de officieel erkende 'multiculturele' waaier. Zizek (in 'pleidooi voor intolerantie' Boom/Amsterdam 1998) heeft ook erg precies aangeduid wat de economische herkomst is van deze "..post-politiek (...), belichaamd door de (...)samenwerking van verlichte technocraten (economen, opiniepeilers) en liberale multiculturalisten" (p.25):
"Aanvankelijk functioneerde het kapitalisme (ideaal gesproken) binnen de grenzen van de natiestaat, en werd op passende wijze internationale handel (uitwisseling tussen soevereine natiestaten) gedreven; hierop volgde de koloniale relatie, waarbij de koloniale macht de kolonie (economisch, politiek en cultureel) onderwierp en uitbuitte. De laatste fase van dit proces is de paradox van de kolonisatie waarbij alleen nog kolonies, en geen koloniale machten meer bestaan. De koloniale macht is niet langer een natiestaat, maar een multinational. Uiteindelijk dragen we niet alleen overhemden die in bananenrepublieken gemaakt zijn, maar wonen we zelf in een bananenrepubliek.
Uiteraard is het multiculturalisme de perfecte ideologie voor dit wereldkapitalisme: de houding die, vanuit een lege positie op de wereld, elke plaatselijke cultuur behandelt zoals de koloniaal de gekoloniseerde volkeren behandelt - als inboorlingen wier gebruiken zorgvuldig moeten worden bestudeerd en 'gerespecteerd' (...) Het multiculturalisme is een racisme dat de eigen positie van elke positieve inhoud ontdoet. De multiculturalist is geen directe racist, hij stelt specifieke waarden van zijn eigen cultuur niet tegenover die van de Ander. Niettemin behoudt hij deze positie als het bevoorrechte lege punt van universaliteit waar vanuit andere culturen kunnen worden gewaardeerd (en gedevalueerd) " (p.48-49). Dit lege, 'boven-culturele' punt van waaruit het 'multiculturele standpunt' wordt ingenomen, is niets anders dan het standpunt van de economische macht, de moderne kolonisator, en van zijn dienaar, het politieke establishment. Terwijl de kernwaarde van de kosmopolitische samenleving juist de autonomie is van het individu (waarbij deze autonomie, ook en vooral ten overstaan van de economische macht, zelfs de kern uitmaakt van de kosmopolitische cultuur) is het concept van de 'multiculturele samenleving' het ideologisch vehikel waarmee de economische macht haar heerschappij in de hoofden van de mensen wil vestigen. In de geschiedenis van het Westen , en in deze eeuw ook definitief in de geschiedenis van de wereld als geheel, is sinds twee of drie eeuwen een geweldige emanciperende vector werkzaam geweest, de vector van de Verlichting - met de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid als hoofdcomponenten, en met het democratisch ideaal als speerpunt. Deze vector en de waarden die hij vertegenwoordigt, dat is onze ene en eigenlijke cultuur, en deze cultuur moet doorontwikkeld worden tot hij ook het economische bereik, dat nu zo autonoom en oppermachtig boven de individuen verheven lijkt, ten goede zal transformeren.
De ideologie van de 'multiculturele samenleving' beoogt de verduistering van dit inzicht, en daarom is deze ideologie - gezien vanuit het standpunt van de naar vrijheid, gelijkheid en broederlijk en naar kosmopolitisme strevende mens - wel degelijk een soort ziektekiem, en het wordt de hoogste tijd dat rond dit NPV een 'cordon sanitaire' wordt aangelegd. In feite is een spontane vorming van dit cordon sanitaire reeds aan de gang: het wantrouwen van de bevolking jegens de politieke klasse is voor een groot deel niets anders dan een eerste, weinig gerichte, onzuivere en weinig bewuste (en daarom ook weinig effectieve) reactie van het maatschappelijk lichaam tegen de nieuwe kwaal. Maar de strijd zal moeilijk zijn. Het is gemakkelijk om een reeds gekende ziektekiem te herkennen en te isoleren. Het is veel moeilijker om een nieuwe en listigere infectie te identiferen, vooral als die overal in de samenleving, en dan nog vooral bij de leidinggevende elite is uitgezaaid.
In Canada is sinds enige tijd de groep 'Canadians for Direct Democracy' actief. Maar dat er in Canada ook tegenstanders zijn van het referendum, blijkt uit onderstaande tekst die verscheen in de 'Vancouver Sun' van 29 december 1998.
"DIRECTE DEMOCRATIE KAN LEIDEN TOT HEERSCHAPPIJ VAN HET GEPEUPEL.
Sommige populisten eisen meer referendums en plebiscieten, maar zij zien de tirranie niet die zal volgen."
door Leonard Preyra, politicoloog
Er wordt beweerd dat de parlementaire democratie een krisis doormaakt. 'Gewone' Candezen zijn gefrustreerd en boos op het politiek establishment dat in toenemende mate overkomt als elitair, arrogant en onbekwaam om beslissingen te nemen.
Directe democratie wordt voorgesteld als het universele geneesmiddel voor ons politiek bestel. Referendums, plebiscieten en volksinitiatieven zijn de kreten van de dag en men belooft een toekomstige regering 'van het volk, door het volk en voor het volk'. En wie kan bezwaar aantekenen tegen de meerderheidsregel, volksoevereiniteit en directe betrokkenheid van doorsnee burgers bij de politiek?
Maar recente ervaringen suggereren dat zo'n plebiscitaire democratie nog minder representatief, ongevoelig en onverantwoordelijk kan zijn dan het systeem dat het wil vervangen. Het geneesmiddel kan wel eens erger blijken dan de kwaal.
Directe democratie is niet noodzakelijk representatieve democratie. Meer in het bijzonder werkt het niet wanneer omtrent de rechten, vragen of verplichtingen van relatief machteloze groepen per volksstemming wordt besloten. De meeste minderheden hebben, bijna per definitie, gebrek aan macht en middelen. Directe democratie zal voor hen waarschijnlijk geen fair speelterrein blijken.
Nationale en provinciale meerderheden kunnen, wanneer ze intolerant en niet tot compromis bereid zijn, gemakkelijk hun numeriek overwicht gebruiken om de noden en rechten te miskennen van minderheden en andere groepen op zoek naar gelijkberechtiging. De meerderheidsregel, vermomd als populisme, zou kunnen gebruikt worden om de klok terug te draaien ten nadele van allerhande kwetsbare groepen, tegen de oorspronkelijke volkeren in ons land, tegen gehandicapten, mensen met andere sexuele voorkeuren, religieuze minderheden, en kinderen. Democratisch zou het zijn, maar is het ook legitiem? In deze situaties kan de meerderheidsregel gemakkelijk ontaarden in meerderheidstirranie.
Directe democratie is niet noodzakelijk vooruitstrevend; in plaats van zinvolle verandering na te streven, kan directe democratie stokken in de wielen van de verandering steken. Nu reeds moeten federale en/of provinciale kabinetten, meerderheden in representatieve organen, vertegenwoordigers van belanghebbende groepen en meestal ook de hogere gerechtshoven hun zegen geven bij nieuwe maatregelen; het opkomende direct-democratische systeem kan daar nog eens de noodzaak van goedkeuring door volksmeerderheden via nationale of provinciale referendums aan toevoegen. Dit schept nieuwe mogelijkheden tot veto's en nieuwe inertie. Referendums zouden wel eens 'neverendums' kunnen worden.
Het is ironisch dat de meeste burgers precies in die richting neigen - ze opteren vaak voor behoud van, of terugkeer naar het bestaande. Populisten die sociaal-economische wijzigingen willen uitstellen of tegenwerken kunnen de nieuwe vorm van democratie gebruiken om hun privileges te beschermen, te bevorderen of te herstellen.
Directe democratie is onverantwoordelijk. Ingewikkelde materies worden herleid tot een simplistisch 'nee' of 'ja' en tot de emoties van de dag. Eens het 'volk' heeft gesproken rest geen plaats meer voor ernstige reflectie; zorgvuldige afweging is er niet bij wanneer de meute regeert.
Natuurlijk moeten onze instellingen en procedures hervormd worden, zodat het regeerwerk een verantwoordelijker en representatiever karakter krijgt . Maar de macht moet niet afgenomen worden van een arrogante en afstandelijke politieke elite om ze dan over te dragen aan een nog minder representatieve, ongevoelige en onverantwoordelijke sociale elite. We moeten zorgvuldig nadenken over de voorwaarden waaronder directe democratie zou kunnen werken en over de risico's die dit systeem meebrengt voor onze Canadese politieke traditie en voor onze nood aan een gediversifieerde en dynamische maatschappij.
----------------------
Op deze tekst stuurden verscheidene mensen een antwoord in. Uiteraard werden deze niet gepubliceerd. We geven hieronder het antwoord van Andre Carrel uit Rossland:
"Een artikel met zo'n angstaanjagende kop kan niet onbeantwoord blijven. Het artikel van Leonard Preyra staat vol goedkope slogans, gepresenteerd als stukjes wijsheid. Over de zogenaamde 'recente ervaringen' met directe democratie geeft Preyra geen nadere details; hij suggereert alleen maar dat 'plebiscitaire democratie (God moge weten wat dat betekent) nog minder representatief, gevoelig en verantwoordelijk zou kunnen zijn dan het huidig systeem'.
Het is zowel typisch als voorspelbaar dat zij die status en macht hebben angstgevoelens pogen op te wekken wanneer de vraag naar burgermacht wordt gesteld. Preyra en zijn geestesverwanten waarschuwen luid voor onverdraagzame en compromisloze nationale en provinciale meerderheden. Ze schetsen een donkere toekomst, waarin zo'n meerderheden de wezenlijke noden en rechten vertrappen van minderheden en andere groepen op zoek naar gelijkberechtiging. Wie is deze monsterachtige meerderheid waarvoor Preyra zoveel schrik heeft? Is dat niet dezelfde meerderheid die regeringen aan de macht brengt? Wie zijn die monsters, behalve wij, de burgers van dit land? En als wij het probleem zijn, wie moet volgens Preyra ons dan controleren?
Wie verplichte Canadese burgers geboren met Japans uitziende gelaatstrekken om aan de Westkust en in de binnenlanden te gaan wonen, en wie nam hun bezittingen in beslag? Wie hield generaties van Canadese burgers met Indiaans uitziende gelaatstrekken in de diepste armoede in reservaten? Wie kidnapte hun kinderen en sloot ze op in staatsscholen, om hen te dwingen een vreemde cultuur aan te nemen, en om hen te vervreemden van hun eigen erfgoed? Ontstonden deze besluiten als gevolg van referendumvoorstellen die door een meerderheid van de Canadese burgermeute op simplistische wijze werden goedgekeurd? Waar zouden Québec en Canada nu staan zonder referendum? Indien René Lévesque niet de 'traditie' had ingesteld van het referendum over de kwestie Québec, wat zou dan Parizeau of Bouchard hebben verhinderd om eenzijdig de onafhankelijkheid van Québec uit te roepen, zoals Ian Smith deed in Zuid-Rhodesië?
Een andere typische bewering van diegenen die paniek willen zaaien omtrent de burgermeute: referendums herleiden ingewikkelde vraagstukken tot een simplistische keuze tussen ja en nee, en tot de grillen van het ogenblik. Gelooft Preyra dat in dit land momenteel geen simplistische besluitvorming voorkomt? Hoe staat het bijvoorbeeld met de beloften inzake helicopters en de luchthaven van Toronto, die eerste minister Chrétien maakte voor de verkiezingen? Was zijn belofte 'geen helicopters!' een zorgvuldig overwogen uitspraak, of een simplistische manier om stemmen te ronselen? En hoe komen besluiten in ons parlement en onze wetgevende organen eigenlijk tot stand? Kunnen onze vertegenwoordigers dan kiezen tussen opties zoals 'enigszins', 'misschien', 'tot op zekere hoogte', 'ja en nee', 'het hangt ervan af' en 'laat me nog wat nadenken'? Of moeten ze gewoon 'ja' of 'nee' stemmen? Is het niet juister om te stellen dat de parlementsleden stemmen als een troep gedresseerde zeehonden - een vergelijking die van Trudeau komt? Wat is de verwachte politieke levensduur van een liberale, conservatieve, reformistische of NDP-politicus in gelijk welk Canadees wetgevend orgaan, indien die politicus het waagt de partijtucht te trotseren en zich behoorlijk van zijn job te kwijten?
Onze professor noemt diegenen die het recht zouden krijgen om bij een referendum te stemmen, een niet-representatieve, ongevoelige en onverantwoordelijke sociale elite. Maar feitelijk is deze elite gewoon het volk zelf, de burgers, wij! En hij noemt onze regeringen een arrogante en afstandelijke politieke elite. Indien hij in beide gevallen gelijk heeft, en wij beide elites uitsluiten van regeringsmacht, wie moet dan eigenlijk wel dit land besturen? De academici misschien? Wat zijn eigenlijk Preyra's eigen voorstellen?
Op één punt ben ik het met Preyra eens: we moeten denken. En dat is wat ik verwacht van universitair geschoolden: dat zij denken, en niet meedoen aan het zaaien van angst. Dat zij de begrippen van burgerschap en burgerverantwoordelijkheid, die momenteel zo jammerlijk verkommerd zijn, tot bloei en rijping brengen. En ik verwacht van academici doordachte taal, in plaats van holle slogans".
Onder deze titel verscheen een bijdrage van Marc Elchardus (VUB) in 'Samenleving en politiek' (jg.6/ 1999, nr.2). Elchardus heeft een onderzoek verricht naar het draagvlak waarover de democratie in onze samenleving eigenlijk beschikt. Deze vraag is natuurlijk belangrijk, omdat bij gebrek aan voldoende draagvlak de democratie zichzelf onvermijdelijk zal opheffen: de democratische meerderheid zal de democratie afschaffen.
Elchardus hanteert, als overtuigd tegenstander van het burgerreferendum, natuurlijk zijn eigen definitie van 'democratie'. Hij onderscheidt in de democratie drie componenten:
a) de aanvaarding van de fundamentele rechten
b) de aanvaarding van het vertegenwoordigingsprincipe
c) het gevoel van daadwerkelijke macht of 'empoverment' bij de bevolking
Hoe eenzijdig Elchardus' opvatting van de democratie wel is, blijkt uit het feit dat hij de opkomstplicht als een aspect van de 'volle ontplooiing van de democratie' lijkt te beschouwen (p.32).
De onderzoeksgroep van Elchardus ondervroeg 1341 mensen. Via het stellen van drie reeksen vragen werd gepeild naar het draagvlak voor de drie hierboven vermelde 'componenten van de democratie'.
Het draagvlak voor a) (de 'democratische rechten') blijkt overweldigend. De ondervraagden kregen de volgende vijf uitspraken voorgeschoteld:
1. Iedereen moet het recht hebben zijn/haar mening te zeggen, ook al heeft de meerderheid een andere opinie.
2. Iedereen heeft recht op een eerlijk proces.
3. Verdraagzaamheid is voor mij een belangrijke waarde in onze samenleving.
4. Men moet de mening van anderen respecteren.
5. Het is belangrijk conflicten door overleg op te lossen.
De respondenten konden kiezen tussen de antwoorden 'helemaal oneens', 'oneens', 'noch eens noch oneens', 'eens', helemaal eens'. Op alle vijf de 5 vragen antwoordde minstens 96% 'eens' of 'helemaal eens'.
Het is van groot belang om zich te realiseren dat deze monsterscore een uniek cultuurhistorisch feit illustreert. Het onderzoek van Elchardus toont aan dat de waarden van de Verlichting in de hoofden van de bevolking een definitieve overwinning hebben behaald. Dat dit niet vanzelfsprekend is wordt aangetoond door een enquête die onder de in Frankrijk wonende moslims werd gehouden, die in de Nouvel Observateur van maart 1989 werd gepubliceerd. Uit deze enquête bleek, dat slechts 44% van de ondervraagden accepteerde, dat een moslim van zijn geloof mocht afvallen.
Terwijl de steun voor de fundamentele waarden van de Verlichting massaal is, blijkt het met het maatschappelijk draagvlak van het 'vertegenwoordigingsprincipe' veel minder briljant gesteld. Elchardus vat zijn resultaten als volgt samen: "De steun voor het vertegenwoordigingsprincipe is inderdaad betrekkelijk zwak. Zowat de helft van de ondervraagden stelt dat zij de politiek niet nodig hebben (...) De verwerping van het vertegenwoordigingsprincipe heeft vooral betrekking op het verwerpen van politiek en parlement en van verkozen vertegenwoordigers (vergeleken bij experts en wijzen). De band met een keuze voor een dictatuur is aanwezig, maar blijft relatief zwak".
Hoe komt het dat de bevolking enerzijds massaal de 'democratische rechten' onderschrijft en anderzijds het 'vertegenwoordigingsprincipe' maar zwak ondersteunt? Dit heeft natuurlijk te maken met het feit dat het vertegenwoordigingsprincipe, zoals dat in België wordt gehanteerd, helemaal niet democratisch is, hoewel anderzijds democratie niet zonder vertegenwoordiging kan. In België (en in de meeste Westerse landen) berust het vertegenwoordigingsprincipe op het contradictorische concept van de 'verplichte mandatering'. Dit betekent dat aan de bevolking de mogelijkheid wordt ontzegd om desgewenst direct te beslissen; men moet de besluitvorming wegdelegeren aan een kleine groep. Iedere burger beseft wel dat praktisch gezien mandatering aan een volksvertegenwoordiging nodig is. Maar de overgrote meerderheid van de burgers wil toch de bevoegdheid hebben, om desgewenst direct te kunnen beslissen (waarbij het referendum op volksinitiatief het aangewezen middel is). Indien men enkel peilt naar het vertrouwen in het vertegenwoordigingsprincipe als zodanig, stelt men eigenlijk een dubbele vraag. Men fusioneert de vragen 'gelooft u dat in een moderne democratie een volksvertegenwoordiging nodig is?' met de vraag 'gelooft u dat besluitvorming gedwongen via een volksvertegenwoordiging moet verlopen?' tot één ondoorzichtig geheel. De meeste mensen zullen bevestigend antwoorden op de eerste vraag, en ontkennend op de tweede.
Het derde luik van Elchardus onderzoek , dat peilt naar het gevoel van reële politieke macht bij de bevolking, ligt natuurlijk in de lijn der verwachtingen: "Een ruime meerderheid van de kiezers heeft de indruk dat hun mening en hun stem via de politiek niet doordringen tot het beleid. De vertegenwoordiging geeft hen duidelijk geen gevoel van empoverment. Achtenvijftig procent van de ondervraagden heeft het gevoel dat de politici, eens gekozen, zich 'te goed voelen voor mensen zoals ik'. Dat alles leidt bij een ruim kwart van het electoraat tot uitgesproken wantrouwen: 'eigenlijk is er geen enkele politicus die ik zou durven vertrouwen'. Met positieve uitspraken over politiek en vertegenwoordiging stemt slechts 15 à 23% van de ondervraagden in. Het lijkt geenszins overdreven te stellen dat de helft tot drie kwart van het electoraat zich machteloos voelt. Het democratisch vermogen ligt bijzonder laag" (p.36).
Elchardus noteert ook dat het democratiedebat zich bij een deel van de bevolking '..in een pre-ideologische fase' bevindt. "Er zijn frustraties, er is ongemak met verdeeldheid en conflict, er is een vijandbeeld (de politiek en de politici) en er zijn verzuchtingen, maar geen duidelijke voorstelling hoe de vijand kan worden bestreden, het onrecht hersteld en de verzuchtingen verwezenlijkt" (p.38). Dit is inderdaad juist. Hoewel de overgrote meerderheid van de bevolking zich desgevraagd ten gunste van directe democratie uitspreekt, heeft zij het ideologisch discours van de politieke klasse (met als hoeksteen het contradictorische concept van 'verplichte mandatering') tot op heden niet in alle klaarheid kunnen ontmaskeren. En blijkbaar is het niet Elchardus, die in dit ideologisch gevecht de kant van de bevolking zal kiezen.
Nordrheinland-Westfalen : de actie is gestart.
Op 17 oktober 1998 ging in de volkrijke Duitse deelstaat het nieuwe burgerinitiatief van 'Mehr Demokratie' van start.
Zoals in de meeste Duitse deelstaten is ook in NRW het referendum op volksinitiatief in principe mogelijk, maar zijn tegelijk zoveel hindernissen ingebouwd dat directe democratie in de praktijk onmogelijk blijkt. Het doel is om de bestaande wet, via een uitzonderlijk volksinitiatief, in burgervriendelijke zin te veranderen.
Duitsland: directe democratie op bondsniveau?
In artikel 20 van de Duitse grondwet staat te lezen: "Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus. Sie wird vom Volke in Wahlen und Abstimmungen...ausgeübt". De Duitse grondwet voorziet dus dat zowel verkiezingen van representatieve organen ('Wahlen') als directe stemmingen over welbepaalde aangelegenheden ('Abstimmungen') mogelijk moeten zijn. De directe democratie, die door de Duitse grondwet is voorzien, bleef tot nu toe dode letter. Met name de Duitse christen-democraten verzetten zich tegen de invoering van daadwerkelijke democratie in Duitsland.
Na de verkiezingen van 27 september 1998 werd een nieuwe, roodgroene regering gevormd. De nieuwe coalitie heeft in haar coalitie-overeenkomst (hoofdstuk IX) de invoering van het petitierecht en het bindend referendum op volksinitiatief voorzien. Om dit punt van haar programma uit te voeren heeft de regering in het parlement echter een tweederde meerderheid nodig die, gezien het verzet van de oppositie, niet haalbaar is.
Daarom heeft de burgerbeweging 'DemokratieInitiative 99' (Panoramastraße 30, 88147 Achtberg) een tegenvoorstel ontwikkeld. Het voorstel bestaat hierin, dat de regering met een eenvoudige meerderheid beslist om een wet goed te keuren, die bepaalt dat de rechtsgemeenschap zelf via een volksstemming kan beslissen omtrent de eventuele invoering van het bindend referendum op volksinitiatief. Als symbolische datum voor deze stemming wordt 9 november 1999 voorgesteld (50ste verjaardag van de Duitse grondwet en 10de verjaardag van de val van de Berlijnse muur).
Grondwetsherziening?
Om in België het bindend referendum op volksinitiatief te kunnen invoeren moet eerst de grondwet worden veranderd. En om tijdens een bepaalde legislatuur een grondwetsartikel te kunnen wijzigen, moet dit artikel tijdens de voorafgaande legislatuur reeds voor herziening vatbaar zijn verklaard. Na de verkiezingen kunnen we dus enkel een stap dichter bij het burgerreferendum komen, indien de betrokken artikels voor de verkiezingen voor herziening vatbaar worden verklaard.
De Volksunie heeft een verklaring voor herziening van de grondwet ingediend (De Standaard, 23 december 1998) die ondermeer ruimte biedt voor de invoering van het bindend referendum. Hoewel deze partij zich de laatste tijd opwerpt als een nadrukkelijk voorstander van het bindend referendum, moet er nog wel aan herinnerd worden dat de VU voorstander is van een geldigheidsquorum: indien minder dan 25% der kiesgerechtigden aan een referendum deelneemt moet de uitslag ervan volgens de partij als niet-bindend worden beschouwd. Dit zou op Vlaams niveau betekenen, dat 80 leden van de Vlaamse Raad een uitspraak van 800.000 Vlaamse kiezers zou kunnen te niet doen.
De VLD, VU en Agalev zullen , blijkens diverse informele mededelingen, in elk geval overleggen om ook voor de volgende legislatuur de nodige grondwetsartikelen voor herziening vatbaar te laten verklaren.
Referendum op komst in Poperinge?
Op de website van 'Vivant' verscheen het bericht dat de SP in Poperinge aanstuurt op een referendum betreffende de aanleg van een 'kinderbos' en hiervoor handtekeningen inzamelt. De SP maakt in Poperinge deel uit van de oppositie.
Referendum te Merchtem afgewezen
In De Morgen (14 januari 99) wordt bericht omtrent een referenduminitiatief in de gemeente Merchtem. Inzet is het rioleringsproject van de gemeente. Plaatselijke actievoerders hopen zowat twee miljard, plus een hoeveelheid open gebied, te kunnen besparen door niet te kiezen voor het Aquafin-project doch voor een kleinschalig project waarin gescheiden regenwateropvang en kleinschalige waterzuivering is voorzien. Het referendum werd echter geweigerd omdat voor een aantal ondertekenaars gegevens onjuist waren of ontbraken.