DE WITTE WERF


Trimestriële nieuwsbrief voor directe democratie - jaargang 7, januari-maart 2002

abonnement: 10 Euro, op 001-2679900-60 van DE WITTE WERF, 2018 Antwerpen




  • De pseudo-progressieve aanval op het burgerschap
  • Naar een Vlaams referendum op volksinitiatief?
  • Di Rupo en de directe democratie
  • De noodzaak van geheime stemming
  • Burgerzin en democratie: enkele nieuwe onderzoeksresultaten
  • DE PSEUDO-PROGRESSIEVE AANVAL OP HET BURGERSCHAP


    In de akkoorden van de federale en de Vlaamse regering staat de invoering van het referendum als doelstelling ingeschreven. Paarsgroen verschuilt zich achter de grondwet om niét het bindend referendum in te voeren. Dat is onzin. Een échte Grondwet ontleent haar autoriteit enkel en alleen aan het feit dat ze de emanatie is van de volkswil. Ze kan dus geen bepalingen omvatten die de uitdrukking van die volkswil hinderen of beperken. Onze Grondwet stamt uit een tijd toen slechts een kleine minderheid van welgestelde mannen mocht stemmen en bevat inderdaad een reeks ondemocratische bepalingen. Die zijn dus per definitie rechtsongeldig. Indien de paarsgroene coalitie écht zou geïnteresseerd zijn in democratie, dan zou zij het volk toelaten om zich via een eerste funderend referendum over de invoering van de (directe) democratie in ons land uit te laten. Maar dat gebeurt dus niet.


    Integendeel: de politieke klasse beweegt zich resoluut in de omgekeerde, antidemocratische richting. Zij richt haar pijlen op het concept van burgerschap, waarop het democratisch ideaal is gegrondvest. Burgerschap impliceert dat de rechtsstaat van individuele eigenschappen als karakter, intelligentie, afkomst enz. abstractie maakt bij de vaststelling van iemands rechtsstatuut. Het Vlaams parlement heeft dit principe nu verlaten. Volgens een nieuw decreet moeten bedrijven in hun personeelsbestand dezelfde etnische samenstelling nastreven als die van de regio waarin ze gevestigd zijn (De Morgen, 16/3/ 2002).


    Dit leidt vooreerst tot groot individueel onrecht, omdat bekwaamheden en aanleg ongelijk over de etnische groepen zijn verdeeld. Uit talrijke Belgische en Nederlandse onderzoeken blijkt dat het gemiddeld IQ bij allochtonen één tot twee standaarddeviaties lager ligt dan bij autochtonen, wat zich ondermeer weerspiegelt in een sterk verschil in scholingsgraad. Opgeleide individuen van autochtone afkomst zullen dus systematisch worden achtergesteld, want ze zijn op de arbeidsmarkt plots in `overaanbod'; ze zullen ondanks hun bekwaamheid van aanwerving worden uitgesloten omdat de bedrijven hun etnische quorums moeten halen.


    Erger nog dan deze politiek-correcte discriminatie is de erosie van het burgerschap zelf, die door dit soort maatregelen wordt bewerkstelligd. Onze etniciteit moet nu worden geregistreerd, en op basis van die etniciteit moeten wij worden behandeld. Het nieuwe decreet ontkent ons individueel burgerschap, en herleidt ons tot representant van één of andere biologische groep. We evolueren blijkbaar naar een maatschappij waarin de mens zijn waardigheid en rechten ontleent aan de biologische of etnische groep waartoe hij behoort. Alles in naam van de vooruitgang en het anti-racisme.


    Enkel de invoering van een democratisch politiek systeem in ons land kan het tij nog keren.

    Jos Verhulst

    Zie knipselbijlage, pag. C. Over IQ-verschillen tussen etnische groepen, zie het eerste Leuvense LOSO-rapport, of : J.Te Nijenhuis & H. Van der Flier "Group differences in mean intelligence for the Dutch and third world immigrants" Journal of Biosocial Science 33, p.469-475,2001.






    NAAR EEN VLAAMS REFERENDUM OP VOLKSINITIATIEF?


    Hoe staat het met de invoering van het referendum op volksinitiatief in Vlaanderen? De groene en rode coalitiepartners hebben het erg druk gehad met propaganda rond het gemeentelijk stemrecht voor migranten. De invoering van een daadwerkelijke democratie lijkt daarentegen wel de laatste van hun zorgen. Eind februari verschenen niettemin enkele krantenartikelen waarin werd aangekondigd, dat binnen de Vlaamse regering een akkoord was bereikt. Op onze vraag of we de tekst van dit akkoord konden bekomen, kregen we van de heer F. Vanhees, kabinetssecretaris van minister-president Dewael, op 28 februari jl. het volgende antwoord:


    "In antwoord op onderstaande vraag deel ik U mede dat er nog geen concrete tekst voorhanden is. Wel heeft de Vlaamse regering vorige vrijdag een akkoord bereikt over de organisatie van niet-bindende volksraadplegingen op Vlaams niveau, dit op voorstel van de Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Paul Van Grembergen. Bedoeling is dat parlementsleden van de meerderheid een voorstel van decreet indienen in het Vlaams Parlement. Zowel het Vlaams Parlement als individuele burgers kunnen het initiatief nemen om zo een volksraadpleging te organiseren. Burgers moeten dan wel de nodige handtekeningen verzamelen. Het voorstel moet wel nog in detail worden uitgewerkt. Voorlopig bestaat tussen de regering en de meerderheidsfracties enkel een akkoord over de krachtlijnen. Eenmaal het voorstel van decreet er is, dienen de meerderheidspartijen het in in het Vlaams Parlement. Het gaat hier duidelijk om een niet-bindende raadpleging. Het resultaat leidt enkel tot een advies aan het Vlaams Parlement, dat nog altijd het laatste woord heeft".


    Niettemin circuleert er op het Vlaams departement van binnenlandse zaken reeds een ontwerptekst met een ontwerp van memorie van toelichting. In deze tekst wordt bevestigd dat het om een louter consultatieve raadpleging gaat, die zowel op initiatief van de regering als op initiatief van burgers tot stand kan komen. Het gaat om een karikatuur van een authentiek referendum op volksinitiatief. Het ontwerp beschouwt de volksraadpleging als "..een instrument ten dienste van het parlement".


    Volgens het ontwerp mag er geen referendum worden gehouden over de fundamentele rechten en vrijheden, want "..deze rechten en vrijheden zijn immers het fundament van een rechtstaat en kunnen niet in vraag gesteld worden". Deze theologische en ahistorische benadering van de politiek impliceert, dat er een soort geopenbaard corpus van rechten en vrijheden bestaat, waaraan het soevereine volk zich voor eeuwig en drie dagen te onderwerpen heeft. Democratie is gebaseerd op het idee, dat er geen autoriteiten boven het volk bestaan, zodat er ook geen onveranderlijke grondwetsbepalingen of verdragsteksten kunnen bestaan. In een democratie moet het soevereine volk, iedere generatie opnieuw, alle regels kunnen herbekijken. Het morele kan enkel in vrijheid gedijen: waarden die a priori worden opgelegd, en waarvoor dus niet vrij kan gekozen worden, zijn geen waarden meer. Wie probeert om waarden als een extrinsiek element a priori op te leggen, vernietigt die waarden juist in hart van mensen, die ze wel zouden opnemen indien ze vrij ervoor kunnen kiezen. In feite is dit soort paternalistische beperkingen enkel een symptoom voor het diep misprijzen, dat de politieke klasse koestert jegens de modale burger.


    Daarentegen sluit het ontwerp fiscale materies niet uit, waarbij de motivatie als volgt luidt: "De vrees dat de bevolking enkel belastingen zou afkeuren en dat de begroting uit evenwicht zou geraken is ongegrond. Het initiatief ligt immers niet in handen van de bevolking maar van een meerderheid in het parlement. Evenmin bepaalt de uitkomst de gevolgen die eraan moeten worden gehecht". Met andere woorden: vermits de volksraadpleging toch niet bindend is, moet met de wensen van de bevolking sowieso geen rekening worden gehouden. Laat de burgers dus maar stemmen, de elite doet daarna toch wat ze wil.


    Het ontwerp voorziet deelname van vreemdelingen aan de volksraadpleging. Opkomstplicht is niet voorzien. Er zou hoogstens om de zes maanden een verkiezingsdag worden gehouden en rond de `echté verkiezingen zou een sperperiode van drie maanden worden ingelast. Een concreet handtekeningaantal werd in het door ons gelezen ontwerp nog niet genoemd. Wel is er sprake van een informatiebrochure, die de kiezer één maand voor de volksraadpleging zou moeten bereiken.


    De volksraadpleging die paarsgroen wil invoeren is een onwerkzame karikatuur, die bedoeld lijkt om het ideaal van de democratie bij de bevolking in discrediet te brengen: wanneer de mensen na enkele ervaringen inzien dat het systeem niet werkt (omdat het niet tot reële, soeverein genomen en vervolgens uitgevoerde beslissingen leidt) zullen ze zich met walging afwenden, zodat het democratisch alternatief voor het huidige politieke bestel op zijn beurt ongeloofwaardig wordt en het particratisch regime rustig verder kan boeren.


    Het interessantst aan het ontwerp van memorie van toelichting zijn nog de algemene inleidende commentaren. Daarin wordt nogmaals opgemerkt, dat de Belgische staat helemaal niet op het beginsel van de democratische volkssoevereiniteit is gegrondvest. De bepaling in artikel 33, eerste lid van de grondwet stelt immers: " Alle macht gaat uit van de Natie". En die `Natie' is helemaal niet het volk, maar wel de maatschappelijke elite. Het is de elite, en niet het volk, die soeverein is; en juist daarom vormt deze grondwetsbepaling zo'n obstakel voor de invoering van de democratie in ons land. Volgens het ontwerp van memorie van toelichting is dit artikel "...achterhaald" en " ...heeft elke burger een individueel recht op deelname aan de macht ". Dat klinkt goed, maar de auteurs van het ontwerp trekken hieruit niet de conclusie, dat de burgers dus desgewenst direct aan wetgevend werk mogen doen. Uit de vaststelling, dat het parlement niet langer de `natie' maar wel degelijk het volk vertegenwoordigt, wordt enkel besloten dat het parlement dus die bevolking mag consulteren via niet-bindende volksraadplegingen. Reële deelname aan de macht blijft voor de burgers dus uitgesloten; ze mogen enkel worden geconsulteerd.


    In feite gaat het hier om een ideologisch manoeuver: de elite ziet in dat de openlijk autoriaire concepten waarop België werd gegrondvest niet verdedigbaar zijn, en wil zich dus uitdrukkelijk profileren als de emanatie, niet van de heersende klasse, maar van het volk. Het volk wordt dus niet meer uitdrukkelijk tot zwijgen veroordeeld, het mag voortaan iets zeggen, over vooraf geselecteerde onderwerpen, maar op voorwaarde dat dit spreken onmachtig blijft, krachteloos en vrijblijvend. Zo willen onze voogden het.






    DI RUPO EN DE DIRECTE DEMOCRATIE


    Le Soir besteedde op 7 februari jl. nogal wat aandacht aan het systeem van de `orçamento participativo' dat door het linkse stadsbestuur van Porto Alegre (Brazilië) ruim tien jaar geleden werd ingevoerd. Centraal daarbij stond de figuur van de Belgische vice-premier Elio Di Rupo, die zoals vele andere klassieke politici aanwezig was op het `alternatieve' sociale wereldforum in die stad. Voor Di Rupo was het trouwens niet de eerste keer dat hij die plek bezocht.


    Di Rupo is naast vice-premier ook burgemeester van de Henegouwse hoofdstad Bergen (Mons) en wil daar de `orçamento participativo' invoeren. De plannen zijn in een vergevorderd stadium. Bergen werd onderverdeeld in zes sectoren en dertig wijken. Di Rupo wil via geheime stemming vertegenwoordigers laten verkiezen die dan over de investeringsprioriteiten moeten debatteren. In 2002 zal een experimentele fase worden doorlopen, en indien dit positief afloopt zal in 2004 het systeem worden veralgemeend, aldus Le Soir. Bergen staat overigens niet alleen. In de Henegouwse gemeente Anderlues, waar de PS alleenheerser is met 18 op 21 verkozenen in de gemeenteraad, werd bij de laatste verkiezingen ook één gauchist verkozen op de lijst `Alliance pour une démocratie participative'. Sinds kort worden daar iedere vierde maandag van de maand `forums citoyens pour la démocratie participative' gehouden.


    Betekent dit nu dat Di Rupo gewonnen is voor de directe democratie? Integendeel. Volgens hem zou, met de directe democratie "..de doodstraf nog steeds bestaan. Het komt er integendeel op aan om subtiel te doseren. De gemeenteraad blijft het beslissend orgaan. De macht wordt slechts binnen een welafgelijnd kader gedelegeerd. De stad ontloopt haar verantwoordelijkheden niet, ze laat zich voorlichten" ("..la peine de mort serait toujours d'application. Non, le tout est de trouver un dosage subtil. Le conseil communal demeure l'instance décisionnelle. La délégation de pouvoir se fait dans un cadre bien défini. La Ville ne se dessaisit pas de ses responsabilite's, elle se fait éclairer").


    Het wordt hoe langer hoe duidelijker dat de linkse partijen in België de invoering van een daadwerkelijke democratie niet zien zitten. Het systeem van het participatieve budget wordt gebruikt als een ersatz en rookgordijn. De argumentatie van Di Rupo is typisch voor het modale Belgische loge-lid: de burgers zijn moreel onbetrouwbaar en zouden onmenselijke beslissingen nemen (zoals bv. het invoeren van de doodstraf), indien ze hiertoe de gelegenheid zouden krijgen. Daarom moeten ze door verlichte geesten tegen heug en meug worden bevoogd, al moeten deze laatsten anderzijds toch luisteren `naar wat er bij de mensen leeft', vooral dan voor wat de concrete materiële noden betreft. En daar is het `orc,amento participativo' wel geschikt voor. In dit systeem worden alleen vragen van investeringsprioriteiten behandeld. De Henegouwse socialisten schijnen trouwens niet geneigd, om het systeem van Porto Alegre zonder meer te kopiëren. In Porto Alegre zijn de beslissingen genomen op volksvergaderingen bindend, maar de stemmingen zijn niet geheim. In Bergen lijkt men te evolueren naar een systeem, waarbij de stemmingen wel geheim zijn, maar de resultaten niet bindend. Zo blijven we bezig.


    http://dossiers.lesoir.be/mondialisation/TousLesArticles/A_0222D0.asp

    http://dossiers.lesoir.be/mondialisation/TousLesArticles/A_0222D1.asp






    DE NOODZAAK VAN GEHEIME STEMMING


    Iedereen is het wel eens over het feit, dat kiezers een geheime en individuele stem moeten kunnen uitbrengen, zowel bij representatieve verkiezingen als bij referenda. Maar wanneer het over stemmingen door verkozenen gaat, in parlement of gemeenteraad, wordt men plotseling veel terughoudender. Toch kunnen verkozenen net zo goed als individuele burgers onder sociale druk staan.


    Vlaams minister-president Dewael bepleit een publiek stembusakkoord voor een paarsgroene regering (VLD, SP.A , Agalev en Spirit) na de volgende verkiezingen. Zo'n publiek akkoord is volgens hem, in tegenstelling tot een geheim gehouden akkoord, volledig democratisch: "Als wij hier nu op een bierkaartje zouden schrijven dat we na de verkiezingen zullen samenwerken en dat bierkaartje zouden opbergen, dan bedriegen we de kiezer. Een openlijk stembusakkoord is wél democratisch. De democratische partijen hebben eigenlijk al jarenlang zo'n akkoord: het cordon sanitaire. Door duidelijk te zeggen dat we niet regeren met het Vlaams Blok weet elke Blokkiezer dat zijn stem een proteststem is. Omgekeerd kun je ook perfect zeggen - voor de verkiezingen weliswaar - dat we een soort alliantie maken met de paars-groene partijen en beslissen om na de verkiezingen met die coalitie verder te gaan" (De Morgen, 9 maart 2002).


    Binnen het kader van ons particratische stelsel, dat door de elite als `democratie' wordt aangeduid, valt tussen de redenering van Dewael inderdaad geen speld te krijgen. Maar hoe democratisch is dat systeem van uitsluiting eigenlijk?


    Dewael wil niet alleen het Vlaams Blok, maar ook de `democratische' partijen CD&V en NVA uitsluiten. Hierbij plaatst hij de kiezers van die partijen voor een eigenaardig dilemma.


    Indien de kans groot is, dat paars de meerderheid haalt, dan weet een CD&Vkiezer, net als een VB-kiezer, dat zijn of haar stem enkel maar een proteststem is. Wie nog enigszins op het beleid wil wegen, moet dan de eerste partijvoorkeur opgeven en kiezen voor de minst onaantrekkelijke van de paarsgroene partners.


    Het kernprobleem voor de kiezer met dit soort afwegingen luidt, dat hij met twee elementen tegelijk moet rekenen: met zijn eigen partijvoorkeur, en met de kansen waarmee de verschillende mogelijke coalities aan de macht komen. Dit laatste element is een zuiver particratische besmetting van het eigenlijke democratische proces. Coalitievorming komt eigenlijk neer op de selectieve vernietiging van bepaalde stemmen. De kiezer die pech heeft gehad om op een oppositiepartij te stemmen, weegt veel minder op de besluitvorming dan een kiezer die voor een meerderheidspartij koos. Indien er vele kleinere partijen zijn, die a priori allemaal een redelijke en ongeveer gelijke kans hebben om aan een coalitie deel te nemen, dan blijft dit antidemocratisch effect nog enigszins binnen de perken. De kiezer kan dan, niet al te zeer gehinderd door coalitie-overwegingen, stemmen volgens zijn partijpolitieke voorkeur, en vervolgens maar hopen, dat zijn partij bij de meerderheid terechtkomt. Het voorstel van Dewael is particratische spitstechnologie, die de burgers dwingt om reeds vo`o`r de verkiezingen met coalitievoornemens rekening te houden. Hun spelruimte, om via representatieve verkiezingen hun politieke voorkeur uit te drukken, wordt daardoor sterk beperkt.

    Er is een evidente, volledig in de lijn van het democratisch ideaal liggende remedie tegen dit soort defecten: veralgemeen het stemgeheim in de representatieve organen.


    Momenteel is er reeds geen stemgeheim voor persoonsgebonden materies. Je ziet dan snel, dat de verkozenen de partijdiscipline aan hun laars lappen en stemmen in functie van wat ze écht willen. Voor de particratie is dat natuurlijk een gruwel.


    Veralgemeende geheime stemming in parlement of gemeenteraad zou op zich reeds een doodssteek betekenen voor de particratie. De systematische uitsluiting van bepaalde groepen verkozenen (en daardoor ook van hun kiezers) zou onmiddellijk worden stopgezet. De enige werkbare coalitiebesturen zouden diegenen zijn waarin - naar Zwitsers federaal model - alle partijen van enige omvang zijn opgenomen.


    En zo hoort het ook in een democratie. Het voorstel van Dewael - die trouwens direct werd bijgetreden door Anciaux - is een voorstel dat de particratie versterkt en uitbouwt. De democratie is de andere kant uit, mijnheer de minister-president!




    BURGERZIN EN DEMOCRATIE: ENKELE NIEUWE ONDERZOEKSRESULTATEN


    Economische studies in verband met belastingsontduiking zijn erg interessant, omdat zij zo duidelijk laten zien dat het gemiddeld gedrag van de mens sterk afwijkt van het model van de `Homo economicus', die door zovele economisten en particraten gedachtenloos als uitgangspunt wordt gehanteerd. De `Homo economicus' is een theoretische constructie, een soort humanoïde die zich in alle omstandigheden zodanig gedraagt dat het eigen economisch voordeel geoptimaliseerd wordt. De traditionele economie gaat ervan uit, dat de meeste mensen zich in goede benadering als `Homo economicus' gedragen. En vele politici volgen dit denkbeeld met graagte, omdat het hen voedt in hun overtuiging dat de meute der burgers door hen constant moet worden bewaakt, bevoogd en opgevoed.


    Het fiscale gedrag van de meeste mensen is met deze hypothese niet in overeenstemming. Gegeven de pakkans, de ontduikingsmogelijkheden en de voorziene boetes bij betrapping, betalen de meeste burgers veel meer belastingen dan de Homo economicus zou doen. Tenminste onder bepaalde, in ons land nauwelijks vervulde voorwaarden...


    In een nieuwe studie wordt de theorievorming terzake nog eens samengevat (L.P.Feld en B.S.Frey "Trust breeds trust: how taxpayers are treated" IERE, working paper nr.98, januari 2002 ). De meeste onderzoekers op dit terrein nemen tegenwoordig aan dat er, in meer of mindere mate, een `tax morale' bestaat, die berust op een impliciet `psychologisch contract' tussen de fiscus en de individuele burger. Naarmate de administratie en de burger meer vertrouwen hebben in elkaar, worden de belastingen vlotter betaald. Het komt er dus op aan om te achterhalen, welke factoren dit impliciet psychologisch contract versterken respectievelijk verzwakken.


    Enkele jaren geleden produceerde professor Frey een studie over de positieve weerslag die directe democratie heeft op de belastingsmoraal: in Zwitserse kantons waar de burgers meer inspraakmogelijkheden hebben op fiscaal en budgettair vlak, neemt ook de belastingsfraude af. Dit effect is vrij spectaculair, en leidt tussen de meest en minst democratische kantons tot een verschil van ruim duizend Euro per jaar en per belastingsbetaler. Ruwe extrapolatie naar de Belgische situatie leert, dat het gebrek aan direct-democratische besluitvormingskanalen de fiscus jaarlijks enkele miljarden Euro moet kosten.


    De hierboven vermelde nieuwe studie leert terzake meer. De onderzoekers gingen na (via vragenlijsten gestuurd naar de fiscale diensten in de 26 kantons) hoe het stond met de vertrouwensrelatie tussen de burgers en de administratie.


    De pakkans in geval van ontduiking bleek in alle kantons ongeveer gelijk. Maar voor het overige waren er duidelijke verschillen. In de meer democratische kantons bleek de fiscale administratie meer neiging te vertonen om aan te nemen, dat burgers geen bedrog plegen. Relatief kleine afwijkingen op het aangegeven inkomen worden in de meer democratische kantons dan ook lichter gesanctioneerd: men vertoont meer neiging om aan te nemen dat er geen sprake is van kwaadwilligheid. Daarentegen worden zware afwijkingen, die kwade wil suggereren, in de meer democratische kantons juist zwaarder gesanctioneerd, omdat het impliciete `psychologisch contract' in deze kantons meer substantie heeft. De burgers, en ook de fiscus, weten van elkaar dat men de mogelijkheid heeft om de belastingen en bestedingen langs direct-democratische weg te beïnvloeden, zodat de vigerende belastingstarieven meer het karakter krijgen van een vrij aangegane verbintenis. Zich onttrekken aan zo'n quasi-vrije verbintenis wordt moreel verwerpelijker geacht dan het ontduiken van een belastingsaanslag, die eerder als een soort `legale roof' wordt aangevoeld (wat het geval zal zijn indien de burgers over minder democratische besluitvormingsmogelijkheden beschikken).


    `Homo economicus' of `Homo reciprocans'?


    Experimenteel economisch onderzoek onderscheidt zich van de gewone bevraging of enquête door het feit, dat de proefpersoon effectief geld of een ander economisch voordeel bekomt in functie van het experiment. De uitspraken van de proefpersoon zijn dus niet vrijblijvend, doch hebben economische gevolgen.


    Merkwaardig genoeg gedragen mensen zich in dit soort experimenten in vele gevallen helemaal niet als een `homo economicus', doch eerder als een `homo recriprocans'. Falk beschrijft enkele recente experimenten op dit domein (zie: A.Falk `Homo oeconomicus versus Homo reciprocans: Ansa"tze fu"r ein neues wirtschaftspolitisches Leitbild?' IERE, working paper 79, juli 2001 ). Beschouw bijvoorbeeld de volgende spelsituatie. Twee proefpersonen A en B krijgen ieder een krediet van 6 punten. In een eerste fase mag speler A beslissen, hoeveel punten hij aan B geeft of van B wegneemt. Voor ieder punt dat A aan B geeft, krijgt B van de experimentator nog twee punten extra. In de tweede fase kan B dan A `bestraffen' of `belonen'. B kan A bestraffen door een eigen punt op te geven, waarbij A dan drie punten verliest. Of B kan A belonen, door gewoon punten naar A te transfereren.


    Indien B een `homo economicus' zou zijn, dan zou hij nooit A bestraffen. Want de bestraffing van A gaat ten koste van het eigen inkomen. En natuurlijk zou B ook nooit A belonen, want dat gaat ook ten koste van het eigen inkomen. Het experiment laat echter zien, dat de proefpersonen wel degelijk belonen en straffen. Indien A in de eerste fase punten afneemt van B, dan zal B in de tweede fase over het algemeen overgaan tot bestraffing, ook al gaat dat ten koste van het eigen inkomen. En indien A in een eerste fase het eigen inkomen verkleint om dat van B in versterkte mate te verhogen, dan zal B over het algemeen A met een wederdienst honoreren.


    Het rechtsgevoel van de mensen is blijkbaar een sterke drijfveer, en men is bereid om voor gerechtigheid economische kosten te accepteren. Daarbij is het wel degelijk de intentie van de tegenpartij die doorslaggevend is. Indien men de keuze van A niet laat bepalen door de vrije wil van A, maar door lottrekking, dan beloont noch bestraft B.


    Hetzelfde geldt voor constellaties met meer dan twee personen. Falk beschrijft het volgende experiment. In een groep van 4 personen krijgt iedereen 20 punten, en ieder individu heeft de mogelijkheid om tussen 0 en 20 punten te investeren in het `gemeenschappelijk goed'. Voor ieder aan dit `gemeenschappelijk goed' afgestane punt krijgt iedere speler 0,4 punt terug. Voor de `homo economicus' is het duidelijk, dat nooit in het gemeenschappelijk goed moet geïnvesteerd worden, want ieder afgestaan punt levert een return op van slechts 0,4 punt. Toch is het duidelijk dat voor iedereen de voordeligste situatie ontstaat, wanneer iedereen alles in het gemeenschappelijk goed investeert, want dan zou elke deelnemer 32 punten terugkrijgen. In de praktijk ziet men dat de eigen investering toeneemt met wat de anderen investeren. Indien de anderen niets investeren, zal een proefpersoon gemiddeld ongeveer 1 punt in het gemeenschappelijk goed investeren; indien de anderen 10 punten blijken te investeren, investeert een proefpersoon gemiddeld zowat 5 punten enz.


    Falk gaat in zijn studie ook in op de problematiek van de belastingen. Er zal des te meer bereidschap bestaan om belastingen te betalen, naarmate deze belastingen als billijker worden ervaren. Verscheidene factoren kunnen de perceptie van de belastingen bepalen. Als eerste factor noemt Falk de politieke participatie: versterkte mogelijkheid van de burgers, om aan de politieke besluitvorming deel te nemen, leidt tot verhoogde belastingsmoraal (p.15). Verder worden belastingen als meer rechtvaardig ervaren, naarmate men het gevoel heeft dat iedereen op ongeveer gelijke wijze bijdraagt. Mensen die in hun omgeving veel voorbeelden van belastingsontduiking zien, vertonen zelf meer neiging om eveneens te ontduiken. Het spreekt vanzelf dat dit tot een neerwaartse spiraal kan leiden. Nog een algemene vaststelling: de `Homo reciprocans' schijnt over het algemeen bereid tot hulp aan mensen die buiten hun eigen verantwoordelijkheid in een hulpbehoevende situatie zijn terechtgekomen, maar vertoont niet veel neiging om hulp te verlenen aan mensen die zelf weinig of geen belangstelling vertonen om uit hun situatie van economische afhankelijkheid te geraken (p.16). Het valt te verwachten dat in een democratische samenleving de wettelijke regelingen een weerspiegeling gaan vormen van deze voorkeuren van de `Homo reciprocans', en dat in het kielzog daarvan ook de belastingsmoraal gaat toenemen. Falk (p.16) citeert een overzichtstudie van Wax (`Law and Contem-porary Problems', vol.63, p.257- 298): "Volgens de gegevens wensen de meeste kiezers collectieve verantwoordelijkheid voor de armen. De meerderheid wil ook dat de armen economisch onafhankelijk worden. Er is echter weerstand om behoeftigen te steunen die weinig neiging vertonen om op eigen benen te willen staan" (`The data suggest that a majority of voters favor collective responsibility for the poor and want the poor to become economically independent. They are reluctant, however, to support needy persons who show little interest in supporting themselves').


    Prosociaal gedrag


    Uit ander onderzoek blijkt dan weer, dat de `Homo reciprocans' toch nog geen uitputtende beschrijving oplevert van het gemiddeld menselijke gedrag. Prosociaal gedrag is niet herleidbaar tot wederkerigheid. Frey en Meier illustreerden dit nog eens met behulp van een database van de universiteit van Zürich (B.S.Frey en S.Meier `Pro-Social behavior, reciprocity or both?' IERE, working paper 107, februari 2002). Studenten die zich aan deze universiteit inschrijven krijgen de vraag voorgeschoteld, of ze bovenop hun inschrijvingsgeld ook een bijdrage willen storten voor een tweetal sociale fondsen, ten bate van medestudenten. Het gaat over bedragen van 5 resp. 3 Euro. Eventuele bijdragen zijn volkomen anoniem zodat concrete wederkerigheid tussen individuen niet kan meespelen. Toch blijkt dat 68% van de studenten een bijdrage tot deze fondsen leveren. Deze studenten gedragen zich dus niet als een `Homo economicus', en zelfs niet als een `Homo reciprocans'. Vermits de gift volledig anoniem is, kan het storten van 8 Euro geen enkel individueel voordeel opleveren.


    Peilende naar de factoren die dit prosociaal gedrag beïnvloeden, kwamen Frey en Meier tot de volgende vaststellingen:


    1) Het feit dat een vraag wordt gesteld, maar ook de wijze van vraagstelling, blijkt zeer invloedrijk. In 1998 steeg het aantal bijdragende studenten bruusk van 44% tot 62%, eenvoudig doordat de vraagstelling wijzigde. Voor 1998 kregen de studenten twee facturen (één met enkel inschrijvingsgeld, één met inschrijvingsgeld + 2 bijdragen). Na die datum schreven de studenten zich elektronisch in, en moesten ze op het scherm aanklikken tot welk fonds ze eventueel wilden bijdragen. De auteurs onderzoeken niet waarom deze verandering zo'n verhoging van de bijdragen teweegbracht. Wel is het zo dat het nieuwe systeem meer gedifferentieerde keuze mogelijk maakte: tevoren moest men o`f aan beide fondsen o`f helemaal niet bijdragen; vanaf 1998 kon men ook aan één fonds bijdragen.


    2) Een andere factor schijnt de identificatie te zijn met de instelling, in casu de universiteit. Studenten die voor de eerste maal inschrijven, en studenten die het einde van hun studie naderen, dragen minder bij dan de tussengroep, die vermoedelijk meer identificatie vertoont met de universiteit dan de aankomende schachten en de uitbollers. Men ziet ook dat buitenlandse studenten aanzienlijk minder bijdragen.


    3) Een volgend element dat de resultaten beïnvloedt blijkt zelfselectie te zijn. Zo dragen studenten rechten of economie aanzienlijk minder bij. Dit verschil is reeds bij de starters waarneembaar en neemt daarna niet toe. Studenten die deze studierichtingen kiezen vormen dus vanaf de start een groep die minder geneigd is tot anoniem pro-sociaal gedrag. Men kan zich afvragen of dit soort zelfselectie ook niet speelt binnen de politieke klasse. Blijkens diverse onderzoeken denken beroepspolitici bijvoorbeeld veel minder positief over directe democratie dan het merendeel der burgers. Het is denkbaar dat meer tot autoritair en betuttelend gedrag aangelegde personen gemakkelijker toegang vinden tot de politieke klasse.

    de geciteerde artikels zijn te vinden op: http://www.iew.unizh.ch/cgi-bin/iew/pubdb2


    Thuisblad.