Meer en meer wordt de modale mens beschouwd als een gevaarlijk beest, dat men de mond moet snoeren. Een recent Belgisch voorbeeld is de antidiscriminatie-wet . Wie 'aanzet tot discriminatie' zal in de toekomst strafbaar zijn. Het strafbaar stellen van uitspraken, omdat die volwassenen zouden aanzetten tot kwaad, berust op de opvatting dat burgers niet in staat zijn om zich een eigen oordeel te vormen, en daarom door de politieke klasse van 'gevaarlijke' opinies moeten afgeschermd worden. Activisten voor directe democratie denken vaak, dat de invoering van het referendum op volksinitiatief los hiervan, als een min of meer geïsoleerd doel, kan nagestreefd worden. Ik geloof dat niet. De strijd voor de invoering van de democratie is onzinnig zonder gelijktijdige strijd voor het vrije spreekrecht. Democratie zonder volledig vrij spreekrecht is een lege doos, een contradictio in terminis.
Bovendien moeten we dringend leren verstaan, hoe politieke en maatschappelijke propaganda werkt. Putnam vermoedt, dat de invoering van de televisie een cruciale rol speelt bij de aftakeling van het sociale weefsel. Ik heb zelf nooit een televisie in huis gewild, en wanneer ik elders enkele minuten naar een televisie-uitzending kijk, wordt ik steeds door walging bevangen. Fred Reed beschreef dezelfde ervaring, toen hij na twee televisieloze jaren voor het eerst weer keek: "Een schokkende ervaring, precies omdat niets veranderd was. Ik was gewoon vergeten hoe weerzinwekkend propagandistisch en belerend het medium is, en met welke verbetenheid het zijn boodschappen in de geesten dramt. Het geniale aan televisie is dat je geen centrale autoriteit nodig hebt om mensen naar je wensen te kneden. Je hoeft mensen niet eens te vertellen wat je wil - dat zouden ze trouwens niet accepteren. Nee, toon hen gewoon, dag na dag, het soort gedrag dat je wil inprenten". Reed merkt op dat het via TV verspreide waardenpatroon overal ter wereld hetzelfde is: "Dezelfde instructies betreffende rassen, feminisme, homosexualiteit, hetzelfde subtiele misprijzen voor alles wat religieus is, dezelfde aanval op de traditionele moraal en op individuele autonomie".
De media, en vooral de televisie, vormen een formidabel wapen in handen van de politieke klasse. Het is niet voor niets dat die klasse het kijk- en luistergeld afschaft, en tegelijk het bibliotheekgebruik duurder maakt.
Ja, de mens is tot morele autonomie in staat. En hij vertoont een hoge weerstand tegen klassieke propaganda. Maar via jarenlange beelden-propaganda kan je blijkbaar in de mens een soort innerlijke censor inplanten, die concurreert met diens autonome morele scheppingskracht. Die propaganda vormt met de sluipende afbraak van de burgerlijke vrijheden één wurgend geheel. We moeten doorgronden hoe dit werkt, en het tegengif vinden.
Jos Verhulst
http://www.fredoneverything.net
Toen in 1885 de 'Belgische Werkerspartij' werd opgericht, luidde het eerste programmapunt:
"Algemeen stemrecht. Rechtstreeksche wetgeving door het volk, dat is: bekrachtiging en initiatief door het volk op wetgevend gebied, geheime en verplichtende stemming. De kiezingen moeten `s zondags geschieden".
De pas opgerichte socialistische partij was voorstander, niet alleen van algemeen stemrecht, maar ook van directe democratie. 'Bèkrachtiging' betekent, dat over belangrijke besluiten (zoals bijvoorbeeld grondwetswijzigingen) het direct akkoord van het volk nodig was. 'Initiatief betekent, dat ook het referendum op volksinitiatief werd geëist. Overigens hadden ook andere socialistische partijen, bijvoorbeeld in Duitsland en Zwitserland, de directe democratie bovenaan hun agenda staan.
Het is een klassiek fenomeen: partijen die dieper doordringen in de machtscenakels, verliezen gaandeweg hun voorkeur voor directe democratie. In ons land is Agalev een goed voorbeeld. Op hun congres in Leuven namen de groenen nog een progressief standpunt in inzake referenda op volksinitiatief. Sinds hun regeringsdeelname is het vuur danig bekoeld, en in de Commissie voor Politieke Vernieuwing ontpopten de woordvoerders van Agalev zich als bepleiters van een sterk ingesnoeid referendum. Met de socialisten verliep het niet anders. De PS dient zelfs als een uitgesproken tegenstander van directe democratie gecatalogeerd. De SP draait rond de pot en negeert het thema zo veel mogelijk.
Het referendum wordt nooit van harte door machtspartijen verdedigd. Het wordt in wezen verdedigd door mensen, door individuen, die inzien dat een zogenaamde `vertegenwoordigende democratie' een contradictio in terminis vormt. Democratie impliceert immers het idee van een soeverein volk, terwijl 'vertegenwoordigend' inhoudt dat de burgers het verbod krijgen opgelegd om rechtstreeks aan wetgevend werk te doen, ook als zij dit zouden willen - zodat zij dus niet soeverein zijn. Natuurlijk zal het meeste wetgevend werk door gemandateerden moeten gebeuren. De kern van de zaak is, dat de burgers dit mandaat vrij moeten verlenen, wat inhoudt dat zij ook de mogelijkheid moeten hebben om desgewenst niet te mandateren doch via een referendum op volksinitiatief zelf te beslissen. Een mandaat dat verplicht moet verleend worden is nep, want een authentiek mandaat kan enkel in vrijheid worden gegeven. Daarom is een democratie zonder volwaardige directe besluitvormingskanalen volkomen ondenkbaar.
De politieke klasse legt zich bij zo'n conclusie natuurlijk niet neer. Politieke partijen met toegang tot de macht hebben er belang bij .om directe democratie tegen te houden, want alle macht die naar de burgers gaat, is verloren voor de particratie. Politieke partijen zullen ons systeem dus systematisch als een volwaardige,democratie voorstellen, terwijl de burgers toch zeer goed weten dat zij geen reële zeggenschap hebben.
Hoe staat het met de vooruitzichten op het referendum in België? Slecht. Weliswaar is het perspectief op directe democratie (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het migrantenstemrecht) in de federale en regionale regeeraccoorden opgenomen. Maar naarmate de Witte Mars verder uit het geheugen wegzakt, krijgen de oude prioriteiten weer voorrang (zoals een betere uitstapregeling voor onze misdeelde parlementairen bijvoorbeeld). De politieke klasse heeft de Commissie voor Politieke Vernieuwing vakkundig laten doodbloeden. Want niets is voor hen minder dringend dan de toekenning van reëel spreekrecht aan de burgers.
Ook de voorstanders van het referendum op volksinitiatief, waaronder de huidige eerste minister zeker moet gerekend worden, verschuilen zich achter de zogenaamde grondwettelijke bezwaren tegen de invoering van het referendum tijdens de huidige legislatuur. Ik beschouw deze bezwaren als een uitvlucht. Het algemeen stemrecht werd na de eerste wereldoorlog ook ingevoerd vooraleer de grondwet werd aangepast (tijdens de zogenaamde 'coup van Loppem'). Hoewel men twijfels kan hebben bij de bedoelingen van de toenmalige politieke elite, was de handelswijze op zich toch juist. Waarom? Omdat ook een grondwet geen goddelijk decreet is, doch haar autoriteit ontleent aan het idee dat zij de uitdrukking is van de volkswil. Een grondwet kan dus per definitie geen bepalingen bevatten die de uitdrukkingsmogelijkheden van de volkswil principieel beperken. Wanneer bijvoorbeeld een grondwet het algemeen enkelvoudig stemrecht uitsluit, dan is die grondwet op. dat punt gewoon anti-democratisch en bijgevolg ongeldig. Hetzelfde moet ook gezegd worden over een grondwet die rechtstreeks wetgevend werk door de burgers op enig gebied uitsluit. Zo'n grondwet is immers onverenigbaar met het concept zelf van volksoevereiniteit en democratie en is op dat punt bijgevolg niet rechtsgeldig. De enige juiste handelswijze bestaat er dan in, om onmiddellijk de democratie wettelijk in te voeren en dit niet uit te stellen door zich te verschuilen achter ondemocratische (en bijgevolg ongeldige) bepalingen inde grondwet. De regering zou dus best, nog tijdens de huidige legislatuur, een bindend referendum inrichten ter invoering van de directe democratie. Dat klinkt radicaal, maar om met premier Verhofstadt te spreken: `Wat is er fout aan radicaal zijn?' (De Morgen, 27 augustus). Het is trouwens betwistbaar dat onze grondwet sowieso het referendum uitsluit. Ik verwijs op dit punt naar het Interimverslag van de Commissie Politieke Vernieuwing , waarin Professor Vény (RUG) voor de parlementaire commissie het volgende opmerkte:
"De stelling als zou de organisatie van een referendum en van een volksraadpleging ongrondwettelijk zijn, werd geopperd door de afdeling wetgeving van de Raad van State en domineert tevens de rechtsleer en rechtspraak. In de Grondwet is voor de zogenaamde ongrondwettelijkheid evenwel nergens een duidelijke grondslag terug te vinden: nergens verbiedt een bepaling formeel het referendum of de volksraadpleging. Bovenvermelde redenering is gebaseerd op artikel 33 van de Grondwet, maar dat artikel blijft erg vaag. Bovendien zou de ongrondwettelijkheid alleen maar voortvloeien uit het tweede lid van. artikel 33, en dan nog in combinatie met artikel 42 van de Grondwet. Zo de andere sprekers daarin een impliciet verbod menen te zien, dan komt dat doordat zij aan de grondwet een restrictieve lezing geven. Niets belet echter een ruimere lezing. Daar komt nog bij dat beide assemblées zonder aarzelen artikel 33, tweede lid, opzij hebben geschoven, telkens als het erop aan kwam internationale instellingen bevoegdheden te verlenen, terwijl de Raad van State daar bij verschillende gelegenheden had tegen ingebracht dat de toewijzing van beslissingsbevoegdheden en de overdracht van nationale soevereiniteit aan internationale instanties niet met die grondwetsbepaling strookte" (p.22-23).
In een particratie zoals de onze levert de politieke klasse ook voortdurend ideologische strijd. Een particratie berust op de overweging, dat de verkozenen moreel superieur zijn aan de gemiddelde burger. Professor Dewachter (in: 'Besluit-vorming in politiek België', 1992) schetste de situatie als volgt: "Volgens het basisconcept van de `parlementaire democratie' worden de beslissingen getroffen door een selectie van `filosofen-prinsen'. Representatief gespreid over het hele grondgebied wordt een steekproef van vertegenwoordigers van het volk gekozen. Doch de verkozenen zelf zijn niet meer representatief; zij staan niet modaal, maar zijn de besten. Het parlement is de verzameling van de besten uit de natie". Dewachter citeert een toespraak van voormalig BRDjustitieminister Dehler, die door de politici van het hele parlementaire spectrum op groot applaus werd onthaald: "De parlementsleden hebben de plicht en de mogelijkheid vanuit een groter inzicht, vanuit een betere kennis te handelen dan de enkeling dit vermag te doen. Ik bedoel ook: wie het hoge mandaat van de volksvertegenwoordiging bekleedt, zal uiteindelijk een grotere karaktersterkte hebben, die noodzakelijk is om in een belangrijke vraag van ons volk juist te kunnen beslissen".
De politieke klasse heeft voortdurend de behoefte om zich tegenover de burgers als morele autoriteit te profileren. De campagne die Agalev en de SP voeren rond het migrantenstemrecht is daar een typisch voorbeeld. van. Deze campagne wordt gevoerd op een moraliserend toontje, en de SP legt zelfs het verband tussen de strijd voor het algemeen stemrecht en het migrantenstemrecht. Deze vergelijking is volkomen vals. Een rechtsstaat is gebaseerd op het idee, dat in rechte al haar burgers volkomen, maar dan ook volkomen gelijk zijn, met identieke plichten en rechten. Hieruit vloeit logisch voort dat personen, die wettig en permanent in België verblijven, zonder drempel moeten kunnen overgaan naar de Belgische nationaliteit. Eigenlijk zouden zij hiertoe zelfs moeten worden verplicht. Het idee, dat het nationaliteitsbewijs iets te maken heeft met afstamming of etniciteit, met bloed of bodem of glorierijke verledens, moet daarbij radicaal worden verworpen. Het nationaliteitsbewijs is gewoon een rechtsdocument, een lidkaart van een staatsgemeenschap van gelijken in rechte. Nieuwe permanente bewoners van de rechtsstaat moeten zich enerzijds zo'n kaart aanschaffen, terwijl hen daarbij anderzijds niets in de weg mag worden gelegd. Ik ben zelfs tegen taaltesten en dergelijke, want wie Belg is door geboorte moet zo'n testen ook niet afleggen. Het enige criterium kan zijn: verblijft de betrokkene wettig en permanent in België? Indien men taaltesten wil invoeren, dan moet men dit doen op het ogenblik dat een permanente verblijfsvergunning wordt uitgereikt (zoals bijvoorbeeld in Australië gebeurt).
De zogenaamde 'progressieve' partijen zien dit anders. Enerzijds vinden zij, dat de reactionaire bloed-en bodemgevoelens van migranten, die om `sentimentele' redenen aan hun oude nationaliteit vasthouden, met de grootste eerbied moeten bejegend worden. Dat is een reactionaire houding. Gehechtheid aan eigen wortels, godsdienst enz. is op zichzelf volkomen normaal en op geen enkele wijze problematisch. Maar de wens om deze gehechtheid ook uit te drukken in een juridisch onderscheid is retrograad en verwerpelijk. Niets belet migranten om als Belgisch burger hun godsdienst of hun muzikale en gastronomische en andere voorkeuren te behouden. Maar de migranten moeten wel de bereidheid vertonen om volwaardig lid te worden van de Belgische rechtsgemeenschap. Dat doen zij niet wanneer zij een buitenlandse nationaliteit behouden. Wie bijvoorbeeld permanent in België verblijft maar toch de Marokkaanse nationaliteit behoudt, kan huwen voor het Marokkaanse recht, en dit heeft ook rechtsgevolgen voor de Belgische rechtsspraak (daarom worden ook cursussen over het Marokkaans recht ingericht voor onze magistraten). Burgers krijgen wel degelijk verschillende rechten ten gevolge van verschillende nationaliteiten, en dat is diametraal in tegenspraak met het concept van de moderne Westerse rechtstaat, die op het idee van absolute juridische gelijkheid tussen haar burgers is gebaseerd.
De versterking en radicale democratisering van de nationale rechtsstaat is ook het juiste antwoord op de problematiek van de globalisering. De economische wereld vertoont van nature een tendens tot globalisering. Daar kan niemand tegen zijn. Maar de menselijke samenleving is meer dan alleen maar economie. Zij omvat ook rechtsleven (dat op het niveau van de rechtstaat is georganiseerd) en geestesleven (dat het individu betreft). Het economisch leven vertoont van nature de tendens om de andere gebieden te overspoelen en te domineren. Daarom dient bewust gewerkt te worden aan een radicale versterking en democratisering van de nationale staten, want alleen op die basis kan een gezonde tegenmacht worden gevormd tegen de pletswals van de economische globalisering. Democratie is slechts realiseerbaar binnen nationale kaders, en daarom is het idee van de nationale staat als zodanig geenszins voorbijgestreefd. Wel voorbijgestreefd is het particratisch stelsel dat overal als 'democratie' wordt verkocht. De globalistische economische machten hebben alle belang bij een verzwakking van de nationale staten. Door te. streven naar migrantenstemrecht, en niet te mikken op drempelloze juridische gelijkschakeling van alle permanente bewoners van een land, ondermijnen de 'progressieve' partijen het concept van het burgerschap en van het ideaal van volstrekte juridische gelijkheid wat het fundament is van de nationale rechtsstaat. Daardoor dienen zij het wilde mondiale kapitalisme.
Tegelijk heeft de campagne rond het migrantenstemrecht een duidelijke ideologische betekenis. Het stemrecht in een particratisch stelsel levert de burgers slechts zeer weinig politieke invloed op, en dat zal voor migranten natuurlijk niet anders zijn. Door het accent te leggen op het migrantenstemrecht, en tegelijk de eis voor reële democratisering via de invoering van het referendum op volksinitiatief te negeren, verspreidt de politieke klasse impliciet de ideologische stelling dat onze huidige particratie reeds een democratie is.
Vrijwet iedereen is het eens over het bestaan van een democratisch deficit in Europa. Menig politicus heeft daarover ook wel eens een krokodillentraan geplengd. In werkelijkheid gebeurt er zeer weinig.
Hoe kunnen wij Europa democratiseren? Ik stel twee kernideeën voor.
Ten eerste: de democratisering. van Europa dient te gebeuren via 'de democratisering van de lidstaten. Europa is geen natie en geen rechtsstaat, en moet dit ook niet worden zolang de burgers zich niet uitdrukkelijk in die zin uitspreken. Democratie leeft zich per definitie uit in een rechtstaat, en zolang de burgers niet de wens uitspreken om. van Europa als zodanig een staat te maken, kan een democratisch Europa enkel bestaan bij gratie van democratische (en niet: particratische) lidstaten. Europa dient in eerste instantie te berusten op verdragen, en die verdragen moeten door de burgers van de betrokken staten uitdrukkelijk kunnen gelegitimeerd worden. De huidige absurde situatie, waarbij de burgers zich in sommige landen wel en in andere niet kunnen uitspreken over de Euro of over Nice, moet ophouden. Alle burgers in alle lidstaten moeten zich direct kunnen uitspreken over verdragen die soevereiniteitsoverdracht inhouden. Alle verdragen moeten ook op termijn herroepbaar zijn: in geen enkel land zou een generatie op onomkeerbare wijze de volgende generatie mogen binden.
Kortom: de democratisering van Europa dient te gebeuren via de democratisering van de lidstaten, wat minstens inhoudt dat in al deze lidstaten een fatsoenlijke vorm van directe democratie wordt ingericht.
Vaak worden bezwaren geopperd tegen een Europa met twee of meer snelheden. Men vindt het bijvoorbeeld jammer dat sommige lidstaten buiten Euroland blijven. Ik zie niet in wat hieraan bezwaarlijk is. De meeste Europolitici hebben als ideaalbeeld een Euro-monoliet voor ogen. In werkelijkheid zou Europa niet een soort superstaat moeten zijn, maar een politieke cultuur; een politieke cultuur die zich uitkristalliseert in een net van radicaaldemocratisch tot stand gekomen verdragen tussen soevereine staten, die op uiteenlopende. gebieden ook uiteenlopende lidstaten kunnen verbinden. Europa zou in politiek opzicht een 'fuzzy set' moeten zijn, waarin nieuwe landen niet worden 'toegelaten', maar per deelgebied (landbouw, culturele uitwisseling, onderzoek, militaire samenwerking..) verdragsgewijs kunnen binnengroeien. Enkel zo'n 'fuzzy set'- opvatting is logisch verenigbaar met het concept van authentiek democratische en verdragsgewijs verbonden rechtsstaten.
Ten tweede, en direct hiermee verbonden: er dient een Euro-cultuurparlement te komen dat zich specifiek bezighoudt met de verzorging van deze Europese democratie-cultuur. Wat is cultuur? Cultuur is geen verzamelbak, waarin zogenaamd 'culturele ' materies als muziek, schilderkunst, onderwijs en gastronomie worden samengegooid. Als momentopname is cultuur de wijze, waarop mensen samen leven; als tijdsgestalte is cultuur de ideële broedplaats waarin zich nieuwe samenlevingswijzen ontwikkelen. Kunsten kunnen doordrenkt zijn van cultuur en cultuurdragers zijn; maar ze zijn als zodanig geen cultuur. En in ieder geval worden ook de samenleving en het recht gevormd door cultuur. Daarom is het concept van 'multi-culturele samenleving' onzin. Je kan wel een multi-culturele naast-elkaar-leving hebben, en je kan ook een kosmopolitische samenleving hebben (met een cultuur uitgebouwd rond de ideeën. van individuele vrijheid, van absolute juridische gelijkheid en van authentieke volksoevereiniteit) , maar een multiculturele samenleving is als zodanig een hybried en contradictorisch begrip. Vanuit de culturele sfeer ontstaan voortdurend nieuwe ideeen, impulsen en opvattingen, die dan met zekere vertraging uitkristalliseren in nieuwe wetten (precies omdat in een rechtstaat per definitie maar een wettelijk systeem geldt, dat op gelijke wijze van toepassing is voor iedereen, kan er ook maar een cultuur zijn). In de mate dat. het idee van een radicaaldemocratische Europese samenlevingscultuur veld wint, zou hiervoor ook een forum moeten ontstaan. Zo'n Europees. cultuurparlement mag geen klassiek wetgevend parlement zijn, maar een broedplaats waar men zich voortdurend bezint over het waardenstelsel dat aan onze samenlevingen ten grondslag ligt en dat ten gronde berust op de vrijheden die aan het individu worden toegekend. Het gaat dus niet om de productie van een Orwelliaans eenheidsdenken (iets waarop Europa momenteel met beangstigende snelheid afstevent), maar juist om de bewaking van het idee en het ideaal van de vrijheid. Hiertoe behoort allereerst de vrijheid van meningsuiting (die momenteel in de meeste Europese landen onder zeer hoge 'politiek correcte' druk staat; Europa heeft grote nood aan een radicaal 'First Amendment' naar Amerikaans voorbeeld), de toegankelijkheid van het maatschappelijk forum (het economisch en politiek monopolie op de media is een van grootste hindernissen voor de totstandkoming van een reële democratie), de vrijheid van onderwijsinitiatief voor ouders (in de meeste Europese landen uiterst ingeperkt), de vrijheid van economisch initiatief (met inbegrip van het recht op eigen munt- of kredietcreatie indien de geldbezitters de rente to hoog opdrijven), de vrijheid van godsdienst en vereniging (momenteel in een aantal landen bedreigd door allerhande anti-sektenwetten enz.). Over fundamentele vrijheden moeten ook cultuurreferenda mogelijk zijn waaraan alle burgers kunnen deelnemen. Het kan niet de bedoeling zijn dat een Europees cultuurparlement of Europese cultuurreferenda wetten maken. Het culturele levee krijgt via deze instellingen wel de mogelijkheid om expliciete maatschappelijke beelden voort to brengen, die dan morele grondstof vormen voor de nationale wetgevers. Het Europees cultuurparlement zou tevens de eerste poort zijn waarlangs kandidaat-lidstaten in het netwerk kunnen binnentreden.
Ik geloof dat de twintigste eeuw de periode is geweest, waarin het democratisch ideaal op planetaire schaal legitimeit verwierf. Er zijn op onze planeet nauwelijks nog dictators of particraten to vinden die openlijk het democratisch ideaal afwijzen. Dat was honderd jaar geleden niet zo; de mensheid heeft dus ondanks alle lijden en dwalingen in honderd jaar tijd wel degelijk een stap voorwaarts gezet. Onze nieuwe eeuw is geroepen om de volgende stap to zetten: de democratie moet nu niet enkel meer als ideaal worden erkend, ze moet daadwerkelijk worden ingevoerd. En Europa heeft geen bestaansreden wanneer het daarbij geen voortrekkersrol op zich neemt.
(verzonden naar G.Verhofstadt 28-8-2001)
BEDENKINGEN BIJ DE CONFERENTIE IN DURBAN
(n.a.v. een artikel van Mia Doornaert in DE STANDAARD, 4 sept.2001)
Veralgemeningen over 'de Joden' of 'het Jodendom' zijn uit den boze, al was het maar omdat binnen het Jodendom over alle mogelijke onderwerpen de meest uiteenlopende opvattingen circuleren. Maar het kan niet ontkend worden dat ook in het Jodendom een belangrijke stroming aanwezig is, die mensen op basis van hun afstamming uiteenlopende rechten en waardigheid toekent. Evenmin kan ontkend worden dat die stroming ook in Israel een grote impact heeft. Traditioneel is men Jood op basis van afstamming: Jood is wiens moeder joods is. Bekeringen zijn mogelijk, maar worden niet aangemoedigd, verlopen moeizaam (mannelijke bekeerlingen moeten bv. worden besneden) en zijn relatief zeldzaam. De staat Israël heeft een immigratiewetgeving die de immigratie door Joden aanmoedigt en die de intocht van niet-Joden tegengaat, en om to bewijzen dat men Jood is en' dus kan immigreren, kan men zich op zijn afstamming beroepen.*. Dat is dus wel degelijk bloedsgebonden denken wat als zodanig racistisch kan genoemd worden. Indien men Israel zou beoordelen volgens de criteria die men tegenover het Vlaams Blok hanteert, zou men rond deze staat (zoals rond vele andere staten) zeker een 'cordon sanitaire' moeten aanleggen. Israel is officieel een 'joodse' staat, waarbij ter definitie van het begrip 'Jood' ondermeer afstammingscriteria worden gehanteerd. Anti-zionistische Joden beschuldigen de Zionisten trouwens van historische collaboratie met de racisten bij uitstek, namelijk de nazi's (www.jews notzionists.org; http://perso.wanadoo.fr/ shalom-salam/progressistes.htm).
Mia Doornaert beroept zich op de immigratie van de Falasha, de Ethiopische zwarte Joden, om aan to tonen dat Israel niet racistisch is. Maar afstammingsargumenten wogen wel degelijk door om de Falasha naar Israel to halen. Traditioneel wordt immers aangenomen dat de Falasha afstammelingen waren van Joden die zich met de zwarte bevolking in Ethiopië had vermengd. Zij worden dus geacht Joods bloed in de aderen to hebben, ook al lijkt dit door recent genetisch onderzoek to worden tegengesproken. Welke rol dit soort bloedlijnoverwegingen tot op heden blijft spelen, blijkt uit de verschillende behandeling van twee groepen Ethiopische joden die na de transfertacties van 1984 en 1991 nog in dat land achterbleven, namelijk de Quara en de Felasj Mura. De eerste groep, waarvan de Joodse afstamming ('lineage' in het Engels) door de staat Israel wordt geaccepteerd, mag immigreren. Maar de Felash Mura, afstammelingen van christenen die zich in de twintigste eeuw bekeerden tot het jodendom en ook naar Israel willen emigreren, worden niet toegelaten (meer info op: www.rac.org/issues/issuewj.html/#ethiopian). Het immigratiecriterium is dus blijkbaar niet zomaar religieus; dit religieuze element is gekoppeld aan afstammingsoverwegingen. Overigens kan men zich afvragen waarom religieuze discriminatie minder erg zou zijn dan meer 'traditioneel' racisme.
Aan de staat Israël kleven dus zeker racistische smetten, en zo men wil ook anti-semitische smetten (Palestijnen zijn ook semieten). Anderzijds hebben de woordvoerders van Israël en de USA natuurlijk overschot van gelijk wanneer zij stellen, dat in Durban een ritueel van selectieve anti-Israëlische verontwaardiging werd opgevoerd, dat evengoed als anti-semitisch kan bestempeld worden. En de Israëli's hebben gelijk wanneer zij stellen dat ook de Europese landen het circus hadden moeten verlaten toen een selectief anti-Israëlische stellingname werd aanvaard. Zij en de Amerikanen zouden echter consequenter zijn geweest wanneer zij de globale selectiviteit van hat Durban-gebeuren hadden aangeklaagd en nooit hadden deelgenomen.
De hoofdteneur van Mia Doornaerts tekst is natuurlijk correct. Durban is in wezen een poging om een planetaire racismeindustrie op poten to zetten: blanke mensen doen betalen aan niet-blanken voor misdaden die ze nooit hebben begaan. De eeuwenlange kolonisatie van de Balkan door de Turken, de verwoesting door de islam van de hindoe-beschaving in Pakistan of van hat boedhisme in Indonesia, de momenteel nog bestaande slaven-handel in Afrika: dit en vele andere onderwerpen wogen niet door in Durban. Het hoofddoel is, om selectief en collectief de blanke bevolking van Westerse industrie-staten een schuldgevoel aan to praten dat vervolgens kan vermunt worden.
Het is opvallend hoe onze politieke klasse dit spel meespeelt. Ook onze gezagsdragers gaan zich namens Belgie en zijn bevolking excuseren voor alles en nog wat. Zo heeft Verhofstadt, zonder mij of enige andere Belgische burger iets to vragen, zijn verontschuldigingen aangeboden voor de genocide in Rwanda, terwijl Michel nu op de proppen wil komen met een soort schuldbelijdenis omtrent kolonialisme. Dit soort verklaringen ontmenselijkt onze bevolking. Alleen wezens die over vrijheid en oordeelsvermogen beschikken kunnen schuldig zijn en zich verontschuldigen. Alleen individuele mensen zijn daartoe in staat, want enkel individuele mensen zijn tot vrij handelen bekwaam en enkel zij beschikken over een geweten. Landen of 'bevolkingen' hebben als zodanig geen geweten of moreel oordeelsvermogen en kunnen dus niet schuldig of onschuldig zijn. Wanneer Verhofstadt zich namens Belgie verontschuldigt voor de genocide in Rwanda, dan beschuldigt hij niet alleen impliciet de individuele Belgische burgers van medeplichtig-heid aan volkerenmoord, doch hij ontmenselijkt ze ook, door ze het recht en de bekwaamheid to ontzeggen om zich ten individuelen titel een oordeel over hun schuld to vormen (en om zich eventueel tegen zo'n aantijging to verdedigen). Collectieve schuldbelijdenissen door politieke leiders zijn in feite ALTIJD bedrog.
Daarom spreken toppolitici ook zo graag collectieve excuses uit. Door het uitspreken van zo'n collectieve verontschuldiging werpt de politicus zich immers op tot een soort hogepriester die zogenaamd het moreel beste uit zijn land vertegenwoordigt (terwijl hij in werkelijkheid parasiteert op het moreel kapitaal van de gemeenschap). De ideologische winst voor de particratie zit hierin, dat de individuele burger impliciet wordt voorgesteld als een wezen, dat schuldig is doch niet in staat is om over eigen schuld en onschuld to oordelen, terwijl tegelijk de politicus wordt voorgesteld als een wezen dat hiertoe wél in staat is en dus kwalitatief verheven blijkt boven de modale burger. Van een individu met eigen morele scheppingskracht wordt de burger gedegradeerd tot lid van een collecitviteit die als zodanig schuld zou dragep - schuld die uiteraard enkel door de politieke elite kan worden vastgesteld en uitgesproken. De kwalitatieve kloof tussen elite en heffe des volks - die zo essentieel is voor de particratische ideologie -kan natuurlijk niet al to openlijk uitgesproken worden zonder op verzet to stuiten. Zij kan beter ritueel worden aangetoond, en daarvoor zijn collectieve schuldbelijdenissen zeer geschikt. Dat zullen Michel en Verhofstadt in de nasleep van Durban dus opnieuw doen: zij zullen collectieve schuldbelijdenissen uitspreken, ons daarmee beschuldigen, en wij zullen geen recht hebben op enig wederwoord of verdediging. Uiteindelijk zullen wij moeten zwijgen en betalen.
Om aan de particratie een einde to maken moeten minstens drie maatregelen worden getroffen. Vooreerst moet een volwaardig referendum op volksinitiatief worden ingevoerd. Hieraan gekoppeld moet het politiek discussieforum worden gedemocratiseerd. En tenslotte moeten de stemmingen in het parlement en andere representatieve organen volledig geheim verlopen. De situatie van een parlementslid die zijn stem moet uitbrengen onder het oog van zijn partijbestuur , is even verwerpelijk als de situatie van een pachter, die zijn stem moet uitbrengen onder het oog van de baron.
Om de ongelijkheid en het onrecht op wereldschaal tegen to gaan zou men eerst en vooral ontwikkelingssamenwerking drastisch moeten democratiseren. De gemeentes zouden de eerste verantwoordelijken moeten zijn voor ontwikkelingssamenwerking. Via verbroedering van gemeentes uit rijkere en arme landen, en acties en uitwisselings-programma's die door lokale verenigingen op touw worden gezet, door burgers via gemeentelijke referenda to laten be-slissen.over de aard van het project waaraan hun ontwikkelings-belastings-geld wordt besteed, zou men veel moreel kapitaal kunnen creëren dat nu volkomen latent blijft. Niet door burgers zonder macht verantwoordelijk to stellen voor wandaden die heersers in het verleden hebben begaan, doch door de huidige burgers als wezens met morele scheppingskracht to beschouwen en ze democratische rechten toe to kennen, kan het moreel kapitaal dat in de mensen sluimert worden vrijgemaakt en kan het racisme écht worden tegengegaan. Aileen: politici zouden dan veel macht verliezen.
Jos Verhulst
PS: Uit de slotparagraaf van Doornaerts stuk kunnen we afleiden, dat zij de zogenaamde 'affirmatieve actie' in de USA een goede zaak vindt. In werkelijkheid gaat het hier over politiek correct neo-racisme, dat even verwerpelijk is als het traditionele racisme. Zo moeten zwarten en latino's aan een reeks universiteiten voor het toegangs-examen minder goede cijfers halen dan blanken of aziaten, om to worden geaccepteerd als student. Je rechten blijven dus afhangen van je 'ras'. In de USA is ondertussen een echte racisme-industrie ontstaan (analoog aan Finkelsteins 'holocaust-industrie'). Jesse Jackson bv. verzet zich frontaal tegen een kleurenblinde samenleving, waarbij iemands huidskleur geen rol meer zou spelen bij de bepaling van iemands rechten. Hij pleit daarentegen voor een 'colorcaring society', lees een samenleving waarin nietblanken systematisch voorrang krijgen op blanken. Een kleurenblinde samenleving beschouwt hij zelfs ronduit als 'racistisch'! Affirmatieve actie heeft overigens geen democratische basis: overal waar referendums over dit onderwerp werden gehouden, zoals in Californie, opteerde de meerderheid van de kiezers voor een kleuren-blinde samenleving en tegen het neo-racisme der politiek-correcten. Een goede beschrijving van het neo-racistisch vergif vindt men in het boek van de zwarte activist Ward Connerly ('Creating equal. My fight against race preferences';
zie ook: http://www.acri.org).
DEMOCRATISCH
Het Orwelliaanse misbruik van het woordje 'democratisch' neemt steeds nieuwe vormen aan. Sinds enkele jaren bestempelen de politieke partijen buiten het Vlaams Blok, zichzelf collectief als 'democratische partijen' , waarbij het Blok bij wijze van contrast als 'nietdemocratisch' wordt afgedaan. Dit woordgebruik wordt door de pers van het regime getrouw overgenomen.. De anti-globalistische. betogingen van de laatste weken leidden aansluitend daarop tot de verschijning van alweer enkele politiek-correcte neologismen want de meeste actievoerders wijzen het etiket 'antiglobalist' kordaat af.
In De Morgen trof ik dus de hyper-correcte kreunterm 'anders-globalisten' aan (naar analogie met anders-validen e.d.), terwijl De Standaard opteerde voor 'democratische globalisten'. Die laatste keuze doet vermoeden dat er volgens deze krant ook niet-democratische globalisten bestaan, maar wie dat zijn blijft in nevelen gehuld. Wel gunt De Standaard ons enig inzicht in de vraag, wie in elk geval wèl democratisch is, want zes dagen achter elkaar verscheen in het blad een 'dagboek', geschreven door een 'democratische globalist'. En zie: twee van deze zes afleveringen werden neergepend door een militant van de Partij van de Arbeid (DS 17-12-2001). Deze proletarische organisatie is voorstander van de gewapende revolutie, van de dictatuur van het proletariaat en van de collectivisering van de productiemiddelen. Anderzijds is de PvdA dan weer tegenstander van het referendum op volksinitiatief. Ruimschoots voldoende dus om in Orwellistan als 'democratisch' to worden gecatalogeerd.
VAN QUICKENBORNE EN DE STAAT
In een dubbelinterview met de se natoren Jean-Marie Dedecker en Vincent Van Quickenborne (De Morgen, 22-12-2001) komt het migrantenstemrecht ter sprake. De Spirit-senator zegt daarover het volgende:
"Wat mij ongelofelijk tegenstaat aan het standpunt van de VLD is dat gebazel over nationaliteit. Sinds wanneer vindt de VLD de Belgische nationaliteit belangrijk? Hallo, mijnheer De Gucht, heb ik iets gemist? De Belgische nationaliteit is een farce. Elke nationaliteit is een farce'.
Deze uitlating van Van Quickenborne is kenmerkend voor de complete postmoderne gedachtenloosheid, waarin de zogenaamde politieke vernieuwing is terechtgekomen. Want van Quickenborne heeft zich - van Triangel , via ID-21 tot Spirit - steeds als een vernieuwer opgeworpen. Wie zegt dat nationaliteit een farce is, zegt meteen dat democratie een farce is, want democratische besluitvorming kan enkel binnen een nationaal kader plaatsvinden. ledere verkiezing, ieder referendum, vindt per definitie plaats binnen het kader van een natie en bijbehorende wetgeving. De natie is een noodzakelijke, zij het geen voldoende voorwaarde om tot democratie to komen. Indien van Quickenborne een andere mogelijkheid ziet, dat hij die dan vermelde. Zoniet is het niet de VLD, maar hijzelf die zich aan gebazel bezondigt. De actie voor migrantenstemrecht binnen de politieke klasse is een directe aanval op de democratische verworvenheden van de burgers. Hoe meer het concept van het democratisch burgerschap wordt uitgehold en vervaagd, hoe minder macht de burgers overhouden (en hoe vollediger de macht van de elite wordt). Het national iteitsbewijs in de zin van de Verlichting is geenszins een farce; het is de lidkaart van een wetgevende gemeenschap van gelijken in rechte, niet meer of minder. En de meeste burgers voelen dit , ondanks alle politiekcorrecte propaganda, nog steeds zo aan.
De repliek van De Decker: "Mijn antwoord is simpel: hou een referendum over de kwestie. Men heeft altijd de mond vol over directe democratie en als er zich dan eens een onderwerp voor een referendum aandient waar de bevolking mee bezig is, dan durft men niet. Neen, dan liever de mensen ambeteren met een referendum over een ondergrondse parking".