DE DISCUSSIE OVER HET EUROPEES REFERENDUM

Op 2 september 2000 gaf de EU-commisaris voor Uitbreiding van de Unie, de Duitser Gunther Verheugen, een interview weg waarin hij pleitte voor een referendum in de lidstaten over de uitbreidingen naar Centraal- en Oost-Europa.

Tegen deze uitspraak rees bij de politieke elite onmiddellijk breed verzet. In België beet minister Michel de spits af: "Een referendum over zo'n thema zou een debat openen met smerige argumenten over onder meer de islam, die alleen maar rechts in de kaart spelen. Onze westerse democratieën beschikken niet over voldoende middelen om een publiek debat over dergelijke onderwerpen in de hand te houden en te omkaderen" (De Standaard, 4-92000). Vergelijkbare argumenten werden ook in het buitenland gehoord, bijvoorbeeld bij Michels Duitse collega Fischer.

Het bezwaar van Michel is onverenigbaar met dit democratisch ideaal. Michels commentaar impli-ceert, dat achter de Europese schermen een soort morele elite opereert, die de debatten moet 'in de hand houden' en 'omkaderen'. Diezelfde elite heeft blijkbaar ook de taak, om bepaalde argumenten uit het debat te weren wegens 'smerig' of 'rechts in de kaart' spelend. Vanuit consequent democratisch standpunt is dit soort bezwaren zinledig. In een democratie kan enkel het volk zelf bepalen wat 'smerig' is of niet. Enkel het volk zelf kan de eventuele verwerpelijkheid van 'rechts' vaststellen. In een democratie heerst het volk, en bestaat er geen autoriteit boven het volk die a priori morele of maatschappelijke grenzen oplegt aan de soevereine gemeenschap der burgers. Wie het soevereine volk en zijn vrij spreek- en beslissingsrecht wil inperken en 'omkaderen', is geen democraat. Of bedoelt Michel, dat de rituelen in een of andere loge of clericale club een hoger inzicht verschaffen, waarvan de modale burger verstoken blijft, en dat de ingewijde toppolitici het recht geeft om hun medeburgers politiek te bevoogden?

Nauwelijks had Verheugen gesproken, of het hele arsenaal aan anti-referendum argumenten werd weer bovengehaald. SPAN STYLE="background:yellow"Tegenstanders van het referendum op volksinitiatief verwezen bijvoorbeeld opnieuw naar de vermeende 'ervaringen' van de Weimar-republiek, toen referenda zogenaamd 'manipulatieve speeltjes werden van de opkomende nazi-partij' (De Standaard , 7 september 2000).

Onzin. Het referendum op volksinitiatief bestond wel onder de Weimar-republiek, maar de kiezers werden in werkelijkheid slechts tweemaal opgeroepen om te gaan stemmen: éénmaal in 1926 (over een tegen de adel gericht voorstel van de socialisten en communisten), en éénmaal in 1929 over een voorstel van uiterst rechts (in verband met de herstelbetalingen). In beide gevallen struikelde het referendum over het deelnamequorum van 50% dat onder de Weimar-republiek werd gehanteerd (in 1929 kwam niet meer dan 13% van de kiesgerechtigden opdagen). Het is dan ook volkomen onzinnig om de 'ervaringen van Weimar' in te roepen ter diskreditering van het referendum op volksinitiatief. Overigens speelde ook na de nazimachtsgreep het referendum op volksinitiatief geen enkele rol (zulke referenda waren onder het naziregime simpelweg onmogelijk, al organiseerde Hitler wel drie plebiscieten).

Wie de ervaringen van de Weimar-republiek wil inroepen, zou beter onderzoeken hoe de nazi's aan de macht kwamen. Dat gebeurde toen de Reichstag (het Duitse parlement) Hitler op 23 maart 1933 via het infame 'Ermächtigungsgesetz' niet alleen tot rijkskanselier koos, maar de toekomstige Führer ook onbeperkte macht toestond. Hitler kwam aan de macht langs zuiver parlementaire weg; directe democratie speelde daarbij geen enkele rol. Indien het 'Ermächtigungsgesetz' aan een referendum zou onderworpen zijn, hadden de nazi's - gelet op de laatste verkiezingsuitslagen - waarschijnlijk niet de absolute macht veroverd.

Ironisch genoeg werd de mythe van de 'bittere Erfahrungen von Weimar' gelanceerd door niemand minder dan Theodor Heuss. Deze Heuss was één van de parlementsleden in de Reichstag die in 1933 het 'Ermächtigungsgesetz' goedkeurde en daarmee de nazi-dictatuur installeerde. Diezelfde 'papa' Heuss, die geen nazi was maar wel een rabiate conservatief, werd na de Tweede Wereldoorlog de eerste Bondspresident. Heuss werkte intensief mee aan de naoorlogse grondwet van de Bondsrepubliek, en schreef - verwijzend naar de ervaringen tijdens de Weimarrepubliek - dat het referendum op volksinitiatief uit de grondwet was geschrapt om de democratie tegen demagogen te beschermen. Dit is een absurde bewering: de Weimar-republiek levert integendeel een flagrante illustratie van een falend en abdicerend *parlementair* systeem.

In een TAZ-commentaar ('Plebiszite statt placebos', TAZ 9 september 2000) wijst Bettina Gaus op het feit, dat vele politieke leiders Verheugens voorstel verwerpen, om de simpele reden dat de referendumuitslag niet de gewenste zal zijn: "Vele Deusche - laut Umfragen sogar eine substanzielle Mehrheit der Bevölkerung - stehen der EU-Erweiterung ablehnend gegenüber. Auch diese Tatsache wird von Verheugens Kritikern als Argument gegen ein Referendum ins Feld geführt. Die Offenheit ist entwaffnend: Weil das Volk nicht so will wie die Herrschenden, darf es nicht gefragt werden" ('Vele Duitsers - volgens opiniepeilingen zelfs een substantiële meerderheid - wijst de uitbreiding van de EU af. Ook dit feit wordt door Verheugens critici aangevoerd als argument tegen het referendum. Hun openheid is ontwapenend: het volk moet zwijgen, omdat het niet hetzelfde wil als de heersende elite'). Verheugens collega, EU-commisaris Bolkenstein, verklaarde bijvoorbeeld (in een opiniestuk in NRC-handelsblad, 9 sept. - zie ook het antwoord van het referendumplatform hierop in deze Witte Werf) :"Het is zeer de vraag of een referendum hier een effectief instrument is. Het kan in het gevoelige proces van de uitbreiding gemakkelijk leiden tot een blokkering, zoniet tot een volledige mislukking". Mensen als Bolkenstein plaatsen de doelstellingen van de bewindvoerende elite boven de democratie; burgers mogen zich volgens hen slechts uitspreken in de mate dat genoemde doelstellingen hierdoor niet worden in gevaar gebracht. Een kras voorbeeld hiervan leveren de pro-Europese politieke partijen in Polen. De populariteit van de EU is in deze kandidaat-EU-lidstaat pijlsnel gedaald. Toen nog 80% van de Poolse burgers pro-aansluiting was, beloofden de partijen een referendum over de aansluiting. Nu zijn de meeste Polen tegen, en wordt in dat land gezwegen over een referendum (Bremer Nachrichten, 19 september 2000). Democratische besluitvorming is blijkbaar ook in deze nieuwe 'democratieën' alleen maar gewenst, indien het bewind de voorziene uitslag acceptabel vindt.

Is een referendum over de EU-uitbreiding nodig? Dringend. Hoe kunnen de bewindvoerders in Europa een wijziging, die zo diep ingrijpt in de soevereiniteit van het volk, doorduwen tegen de meerderheid van hun burgers? Hoe kunnen ze zichzelf in die omstandigheden democraat blijven noemen? De mogelijkheid tot een referendum op volksinitiatief is in de meeste Europese landen onbestaande. Maar maatregelen die onomkeerbaar de soevereiniteit van een land (en dus van het volk) inperken, zouden in een fatsoenlijke democratie automatisch het voorwerp moeten zijn van een bindend referendum. Er zijn twee mogelijkheden.

Ofwel dienen deze bewindvoerders niet hun volk, maar wel allerhande economische drukkingsgroepen. Laten ze dan ermee ophouden hun regime 'democratisch' te noemen. Ofwel dienen en respecteren ze hun volk. Laten ze dan, zoals de Nederlandse staatssecretaris voor Europese Zaken Benschop voorstelde (NRC Handelsblad 6 september 2000), bij alle belangrijke Europese besluiten een referendum houden en daarbij "..niet bang zijn om met het publiek over het belang van de uitbreiding van de EU te debatteren".

DENEMARKEN: INDUSTRIE FINANCIERDE HEIMELIJK 'JA TEGEN EURO'-CAMPAGNE

(15 september - referendumplatform)

Nog 2 weken en de Denen mogen, als eersten in Europa, op 28 september beslissen of zij de Kroon voor de Euro inruilen. Dagelijks puilen de kranten uit van opiniestukken en ingezonden brieven van zowel deskundigen als gewone Denen. Volgens de Eurobarometer hebben de Denen inmiddels van alle Europeanen het meeste feitenkennis over de EU.

Bevolking zeer verdeeld; elite massaal voor euro

Bijna dagelijks worden polls gehouden of de vier miljoen Deense stemgerechtigden 'Ja' of 'Nee' zullen zeggen tegen de euro. De laatste 2 weken schommelt het aantal la-stemmers tussen de 40 en 43 procent tegen 40 en 45 procent Nee-stemmers. Zo'n 15 à 20 procent is onbeslist. Het wordt dus een nek-aan-nek race. In tegenstelling tot de gelijke verdeling onder de bevolking, is zowel de politieke elite, het bedrijfsleven als de publiciteit in grote meerderheid voor de euro. De ministerraad is unaniem voor. Van de 110 parlementsleden zijn 81 voor en 29 tegen. Het merendeel van de kranten staat aan de ja-kant.

Industrie financiert ja-campagne

De Nee-campagne kwam onder zwaar vuur te liggen toen zij (in het openbaar) geld kregen van de Britse anti-euro campagne,. Deze week bleek echter dat Nieuw Europa, een organisatie uit het la-kamp, heimelijk werd gefinancierd door grote Deense bedrijven. Nieuw Europa presenteert zichzelf als een linkse, progressieve organisatie en poogt vooral linkse Denen te bereiken. In tegenstelling tot de regerende sociaal-democraten, de liberalen en de ëcentrum-democratenf zijn de linkse socialistische en de populistische partijen tegen (voor exacte verdelingen, zie www.folkestyre.dk). In het linkse kamp zijn stemmen te winnen. EU-sancties tegen Oostenrijk impuls voor veecampagne De Ja-campagne voert aan dat Denemarken grote voordelen zou hebben bij toetreding tot de euro. Het hoofdthema van Nee-campagne is dat de euro een opstapje is naar een Europese superstaat. Slechts 16 procent van de Denen is voorstander van een supra-nationaal Europa. De verwachting luidt dat indien het thema van de Europese superstaat de laatste weken in de publiciteit overheerst, de uitslag nee zal luiden. De grootste impuls kreeg de Nee-campagne echter van de EU-sancties tegen Oostenrijk. In Denemarken bestaat een Popular Party onder leiding van Pia Kjaersgaard die rechts-opportunistisch is, maar door (buitenlandse) media in een adem met Jorg Haider en Le Pen genoemd wordt. De Denen hebben klaarblijkelijk geen zin om als volgende door de EU te worden aangepakt; daags na de sancties bleek dat 65 tot 75 procent van de Denen het hiermee niet eens was, en liep het percentage van zo'n 60 procent (februari 2000) voor de euro terug tot een minderheid van zo'n 40 procent. Wie de beruchte racistische toespraken van Jacques Chirac nog eens naslaat, kan inderdaad vermoeden dat anti-racisme niet zijn grootste drijfveer voor de EU-sancties is geweest. Op 12 september werden de EU-sancties tegen Oostenrijk plotseling teruggedraaid, naar de Nee-campagne beweert na een lobby van de Deense regering die bang was anders het referendum te verliezen.

Overigens luidt de prognose van de onafhankelijke Economic Advisory Board, een adviescollege van 3 wetenschappers aangewezen door de minister van Economische Zaken, dat introductie van de euro economische weinig uit zou maken ('de voordelen lijken klein en onzeker te zijn'). Dit is ook de eerste keer in de geschiedenis van het adviescollege dat haar conclusies zwaar op de korrel werden genomen door de Deense regering (alle ministers zijn voor). (referendumplatform)

BRAZILIAANSE KERK ONTDEKT HET REFERENDUM

(Salzburger Nachrichten, 12 sept. 2000)

De katholieke kerk mag dan intern al een sterk hiërarchische structuur vertonen, in Brazilië schijnt zij toch het referendum ontdekt te hebben als agitatiemiddel. De kerk houdt een privaat referendum over de vraag of de schulden verder moeten afbetaald worden. Een grote meerderheid van de respondenten vindt dat de afbetaling moet stoppen. Door het rentemechanisme verlaagt de schuld immers niet ondanks voortdurende massieve betalingen. De bevolking heeft geen enkele reële inspraak gehad bij het aangaan van de schulden, maar ondervindt wel de gevolgen: door de massieve afbetalingen blijft nauwelijks geld over voor allerhande broodnodige sociale maatregelen. Volgens de bisschoppen heeft Brazilië tijdens de eerste zes maanden van 2000 niet minder dan 111 miljard aan schuldaflossing besteed, en nauwelijks 6 miljard aan sociale uitgaven.