Uit de Witte Werf van de zomer 2002 :



 

DEMOCRATIE EN ECONOMIE

 

Lori Wallach & Michelle Sforza (1999) "Whose Trade Organization?" Washington: Public Citizen (www.citizen.org).

 

Democratie is vooralsnog ondenkbaar zonder het kader van een nationale staat. Democratie vereist immers staatsburgerschap: men moet haarscherp kunnen aflijnen wie de wetten maakt en op wie de gemaakte wetten van toepassing zijn. De nationale staat mag niet in termen van biologische afstamming worden opgevat: iedereen die wettig en permanent in een land verblijft moet op gelijke wijze kunnen deelnemen aan de totstandkoming van de wetten van dat land, en moet ook op gelijke wijze onderworpen zijn aan diezelfde wetten.

 

Tussen het globale kapitalisme en de nationale staat bestaat een antagonistische verhouding. De reden is natuurlijk, dat de belangen van multinationale ondernemingen niet samenvallen met de doelstellingen van de burgerbevolking in een gegeven staat. Het globale kapitalisme ziet in de democratische nationale staat een obstakel, en streeft naar de creatie van een soort supra-nationale rechtsorde die de soevereiniteit van de staten beknot. Dat betekent a fortiori, dat het globale kapitalisme de soevereiniteit van het volk ondergraaft want het volk kan zijn politieke soevereiniteit alleen via de nationale staat manifesteren.

 

Wie belangstelling heeft voor integrale democratie houdt dus maar best de ontplooiing in het oog van de supra-nationale organen die de belangen van het globale kapitalisme dienen. En die ontplooiing is in een belangrijke nieuwe fase gekomen met de oprichting van de WTO. De oprichting van de 'World Trade Organization' betekende een mijlpaal in de afbraak van nationale soevereiniteit van de deelnemende landen.

 

De WTO werd gesticht op 1 jan.1995 , in samenhang met de Uruguay-ronde van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) bijeenkomst. GATT bestaat al enkele decennia en telt 134 leden-staten. De GATT-akkoorden voorzagen dat een maatregel maar verplicht was indien hij unaniem genomen werd (een principe dat ook in de EU wordt gehanteerd, en de soevereiniteit van de individuele landen beschermt). De WTO functioneert volgens een omgekeerd principe. Het hart van de WTO zijn eigenlijk de WTO- rechtbanken, waarvoor de handelsgeschillen tussen de lidstaten worden beslecht. Als rechters fungeren topmensen die nauw verbonden zijn met de multinationals. De besluiten van deze rechtbanken kunnen maar genegeerd worden indien alle lidstaten hiermee akkoord gaan. WTO-rechtbanken kunnen dus effectief ingaan tegen afzonderlijke landen. Dit leidt tot een fundamentele inperking van de nationale soeveiniteit van die landen.

 

WTO en mensenrechten

 

Een essentieel WTO-principe is, dat alleen eigenschappen van het produkt zelf door de lidstaten als criterium voor handelsonderscheid mogen gebruikt worden. De wijze waarop een produkt tot stand komt mag niet leiden tot handelsonderscheid.

 

Dat goederen gefabriceerd worden tegen hongerlonen, onder onwaardige omstandigheden of met behulp van kinderarbeid, mag in de WTO-logica geen aanleiding geven tot handelsboycot. In de verklaring, die de ministers van 132 landen vrijgaven in december 1996, lezen we immers:

 

"We verwerpen het beroep op arbeidsomstandigheden voor protectionistische doeleinden, en geloven dat het comparatieve voordeel van staten, en met name van lage loon-landen, niet betwist mag worden" ("We reject the use of labour standards for protectionist purposes, and agree that the comparative advantage of countries, particularly low-wage developing countries, must in no way be put into question").

 

Met andere woorden: de hongerlonen die de multinationals aan werklieden in de derde wereld uitbetalen, moeten als een 'comparatief voordeel' beschouwd worden. De WTO trekt de scherpe eindconsequenties uit de opvatting, dat lonen en weddes op een zogenaamde 'vrije arbeidsmarkt' moeten tot stand komen. Ook andere aspecten van het arbeidsrecht, zoals bijvoorbeeld de kinderarbeid-problematiek, worden door een puur economische bril bekeken. Wat de WTO in feite doet, is het arbeidsrecht op wereldschaal binnenhalen in de economische sfeer.

 

Economische boycot is in de geschiedenis een aantal keren gebruikt om verbeteringen op het vlak van mensenrechten af te dwingen. Het meest gekende voorbeeld is wellicht de economische boycot van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Zulke boycotacties zouden niet verenigbaar zijn met de WTO-bepalingen. De algemene regel is, dat productie- en verwerkingsmethodes die geen materiële weerslag hebben op de aard van het product (PPMs, 'non product-related production and processing methods'), ook geen aanleiding mogen geven tot handelsbeperkingen. Meer bepaald verbiedt het WTO 'Agreement on Governement Procurement ' (AGP) dat regeringen niet-commerciële overwegingen in rekening nemen bij hun aankoopbesluiten. Een studie door de diensten van het Amerikaanse congres heeft bevestigd dat import van goederen vervaardigd op basis van kinderarbeid niet in overeenstemming is met de WTO-regels.

 

In 1988 kwam in Birma een militair regime aan de macht dat het land omdoopte tot Myanmar en zich ondermeer schuldig maakt aan de organisatie van dwangarbeid, waaronder gedwongen kinderarbeid. De oppositie in Birma, waaronder de Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi, vraagt een boycotactie vergelijkbaar met de actie tegen het apartheidsregime. De Amerikaanse deelstaat Massachusetts is hierop ingegaan. Massachusetts vermijdt commerciële overeenkomsten met firma's die in Birma actief zijn. De EU en Japan hebben bij de WTO een klacht ingediend tegen deze houding van Massachusetts. De klacht is nog lopende.

 

WTO en ontwikkelingslanden

 

Rent-a-nation! De Clinton-administratie diende in 1996 een klacht in tegen de EU, omdat deze de kleine producenten bevoordeelde tegenover de bananenimport die door grote multinationals zoals Chiquita is gedomineerd (50% EU-markt). De Caraïbische producenten (St.Lucia, St. Vincent, Dominica) bezetten 8% van de EU-markt. De USA voeren zelf helemaal geen bananen uit, maar lieten zich voor de kar van de multinationals spannen. Enkele dagen voor het indienen van de klacht kreeg de Democratische Partij $500.000 van Chiquita. Chiquita betaalt zijn arbeiders (in Colombia, Costa Rica, Honduras, Panama ; alles bijeen 37.000 man) 6 dollar voor een werkdag van 12-18 uur. In Europa verklaart 74% van de mensen bereid te zijn om meer te betalen voor fair trade-bananen. De bananenmultinationals huren een staatsmacht, in dit geval de USA, om via de WTO voor dit alles een stokje te steken.

 

Genetisch gemodificeerd voedsel (GVV)

 

Uit onderzoek blijkt dat 93% van de Amerikanen en 74% van de Europeanen wil, dat GGV als zodanig moet gelabeld worden. De USA verzet zich hiertegen omdat dit een handelsbarrière zou vormen.

 

Monsanto heeft patenten op terminator-zaden. Deze zaden kunnen niet voor reproductie doch enkel voor productie gebruikt worden. Ze worden tot groei geactivieerd door een speciale chemische substantie. India heeft reeds een verbod tegen terminator-zaden uitgevaardigd doch dit kan volgens de WTO-akkoorden aangevochten worden.

 

Bio-piraterij is een ander probleem. Een Texaanse firma, RiceTec, kreeg in 1997 een patent voor de Basmati-rijst die eigenlijk uit India en Pakistan afkomstig is. De firma had deze rijstsoort licht gewijzigd. India zou nu de boeren moeten dwingen om RiceTec te betalen voor het patent. Het eerste voorbeeld van biopiraterij was de Indische Neem - boom, die insecticide en medische eigenschappen heeft die allang door de Indische bevolking waren gekend. Er zijn nu talrijke Amerikaanse en Japanse patenten op producten die gevonden zijn in de Neem-boom. India heeft bv. het insecticide-patent van de W.R.Grace Company aangevochten.

 

Intellectuele eigendom

 

De inkomenskloof tussen de rijkste en armste 20% van de wereldbevolking groeide van 1/30 in 1960 tot 1/60 in 1990 en 1/74 in 1997. In 1997 hadden de rijkste 20% zowat 86% van het wereldinkomen, de armste 20% slechts 1%. Onder die omstandigheden is het aangewezen dat er zeker geen aanvechtbare geldstromen lopen van de arme naar de rijke landen. De WTO-regelingen inzake intellectuele eigendom versterken of installeren zo'n aanvechtbare geldstromen.

 

In 1995 werden meer dan de helft van alle royalties aan de US betaald. Bedrijven en individuen in de ontwikkelde landen hebben 97% van alle patenten ter wereld. Patenten veroorzaken dus een belangrijke geldstroom naar de ontwikkelde landen. De morele verantwoording van deze geldstroom is meer dan twijfelachtig. Vooreerst kan men betogen dat de huidige industrielanden niet werden belast met zo'n patentrechten toen zij technologie invoerden. Europa heeft nooit patentrechten betaald voor het gebruik van het alfabet of de windmolen. Ten gronde moet men echter stellen dat de commerciële waarde van een patent altijd mede wordt bepaald door toevallige factoren, en door de bijdrage van allerlei andere creatieve prestaties, die niet via het patent worden vergoed. Veronderstel bijvoorbeeld dat iemand tamelijk lukraak een stukje grond koopt. Enkele jaren nadien stelt men vast, dat een dringend te bouwen autoweg onvermijdelijk over dit stukje grond moet lopen. We kennen in dat geval aan de eigenaar niet het recht toe, om een onbeperkt hoge prijs voor het stukje grond te eisen. Evenmin zullen we accepteren, dat de eigenaar van de grond tol mag heffen op het punt, waar de weg over zijn grond loopt. De grond wordt onteigend tegen een royale doch redelijke vergoeding. In feite zou intellectuele eigendom op dezelfde wijze moeten behandeld worden: ideeën die productief belangrijk zijn dienen 'onteigend' te worden tegen een royale, maar niet onbeperkte vergoeding.

 

Een belangrijk bijkomend probleem is de hoge kost van patentering en procesvoering. Om een ontdekking in 52 landen te patenteren is 500.000 $ nodig. Armere gemeenschappen kunnen dit niet opbrengen.

 

Vanaf 2005 leggen de TRIP-akkoorden (Trade Related Intellectual Property) een verplichte uniforme bescherming op van IPR's (Intellectual Property Rights). De bescherming is sterker dan de huidige in de meeste landen. In vele ontwikkelingslanden zijn er bv. geen patentrechten mogelijk op voedsel of geneesmiddelen, om deze goederen voor hun bevolking toegankelijk te houden.

 

Het probleem van de intellectuele rechten stelt zich met het jaar scherper. Intellectuele rechten zouden veel sneller moeten aflopen dan nu het geval is. Iedere intellectuele creatie is ertoe geroepen, om opgenomen te worden in het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Daarom betalen wij geen rechten meer aan de erfgenamen van de uitvinder van het vuur of van het wiel, of aan de nazaten van Bach of Dickens.

 

Een belangrijke nieuwe trend is de claiming van intellectuele eigendom op zaken, die helemaal geen vindingen zijn. De West-Vlaming Lieven Van Neste heeft voor enkele tientallen miljarden aan internet-domeinnamen in handen (De Standaard , 30 juni 2000). Business.com werd verkocht voor 280 miljoen en Altavista.com voor 130 miljoen. Van Neste, die 80 miljoen investeerde in 100.000 domeinnamen, werd omwille van zijn praktijken aangevallen door VU-kamerlid Borginon. Van Neste verdedigt zich merkwaardig genoeg door te verwijzen naar handel in gronden: "Cyber-investing kan je vergelijken met een vastgoedhandelaar die zich een stuk grond aanschaft en dat dan met wat winst doorverkoopt aan klanten. Dat heb ik gedaan, en daar is niks mee aan de hand". Dit argument kan je eigenlijk beter in de omgekeerde richting gebruiken: er is wel degelijk wat aan de hand met een vastgoedspeculant die op de door Van Neste geschetste manier geld schept. Het gebied waarop 'intellectuele eigendom' geclaimd wordt verbreedt steeds meer. Harley-Davidson heeft geprobeerd om het geluid van zijn tweecylindermotoren te patenteren (De Standaard 22 juni 2000) en British Telecom claimde gigantische bedragen van internetproviders nadat het in zijn archieven een 14 jaar oud patent had gevonden, dat volgens het bedrijf ook de hyperlink dekt. Amazon heeft het one click- winkelprocédé gedeponeerd. De Morgen (29 juni 2000) schrijft hierover: "Dat wordt stilaan een groeiende trend bij internetbedrijven: patenten worden ingezet als wapens om zelfs de meest rudimentaire ontwikkelingen in e-infrastructuur af te schermen tegen concurrenten". Het meest absurde voorbeeld is misschien de in 1998 door het Europees parlement goedgekeurde richtlijn, die toelaat om menselijke genetische sequenties te patenteren. Dit betekent dat allerhande multinationals patenten kunnen nemen op karakteristieken van uw en mijn lichaam ('Uw geld of het leven. Wie is eigenaar van uw genoom?' De Morgen 30 juni 2000), en daar grof geld kunnen aan verdienen. De WTO-regelingen bieden de brede bedding waarbinnen dit soort plundermechanismen zich steeds verder kan uitbreiden.

 

De WTO biedt een mondiaal kader dat het globale kapitalisme beschermt tegen nationale staten en tegen de wetgeving in die staten. Met de WTO is een organisme tot stand gekomen, dat elke reële democratische legitimatie mist maar niettemin een macht en autoriteit heeft verworven, die boven de nationale wetgevingen staat en dus ook boven de soevereine (of soeverein geachte) volkeren die deze wetgevingen creëren. Het mondiaal omspannende net van supra-nationale organisaties, waarvan de WTO een hoofdonderdeel vormt, is de uiteindelijke hoofdvijand van ieder reëel democratisch streven in de 21ste eeuw. Wat zou directe democratie nog waard zijn, wanneer zij alleen kan opereren binnen de enge krijtlijnen die door instanties als de WTO worden getrokken?


Jos Verhulst

Terug naar het thuisblad.