Uit : Secessie van november 2004.
(1) Een bijzonder kras stukje nieuwspraak gaf VUB-politicoloog
Kris Deschouwer ten beste: “De democratie was in de jaren dertig nog niet gewapend tegen de wil van het volk. Intussen zijn voldoende checks and balances ingebouwd die een jarendertigscenario bijzonder onwaarschijnlijk maken. Er zijn voldoende internationale verdragen die we niet zomaar overboord kunnen gooien. Democratie is vandaag breder dan de wil van het volk” (De Morgen, 16 juni 2004). De verwijzing naar de machtsgreep van Hitler is geen goedgekozen voorbeeld, want het waren de parlementsleden en niet de burgers die het “Ermächtigungsgesetz” goedkeurden dat de almacht van Hitler inluidde. En wat betekent de uitdrukking “breder dan de wil van het volk”? Dat ook de dieren en de planten mogen meebeslissen? Nee: eigenlijk had er moeten staan: “smaller dan de wil van het volk,” want indien het niet de wil van het volk is die wordt uitgevoerd, dan is het noodzakelijkerwijs de wil van een zelfverklaarde elite, die zich tegen het volk opstelt, die wordt uitgevoerd. Overigens worden diverse artikels van de oorspronkelijke Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM)door het huidige regime grandioos met de voeten getreden. We denken aan de vrije meningsuiting (art.19; geschonden door de negationismewet of de anti-discriminatiewetten), het vermoeden van onschuld (art.11; geschonden door de anti-discriminatiewetten), recht op gelijk loon voor gelijke arbeid (art.23; geschonden door het feit dat de staat aan vastbenoemden meer betaalt dan aan contractuelen, voor exact hetzelfde werk) of aan de vrije onderwijskeuze van de ouders (art.26; de staat bemoeilijkt thuisonderricht, door scholen financieel te bevoordeligen ten opzichte van thuisonderwijzende gezinnen). Verklaringen van mensenrechten hebben zeker zin als documenten in het geestesleven, maar zijn zeer bedenkelijk wanneer men ze gaat opvatten als een soort godsgegeven grondverklaring die de ruimte afgrenst waarbinnen democratische beslissingen horen te vallen. De betekenis van de mensenrechten wordt immers door de machthebbers a posteriori voortdurend gewijzigd. Zo is de radicale tekst inzake vrije meningsuiting door allerhande “toelichtingen” en commentaren achteraf helemaal uitgehold, zodat enkel in de VS de burgers nog over een min of meer redelijk recht op vrije meningsuiting beschikken. In de praktijk worden de mensenrechten door de heersende kaste misbruikt om inzake democratie een soort Brezjnev- doctrine van beperkte soevereiniteit op te leggen: de burgers mogen enkel soeverein zijn binnen de grenzen, die een zelfverklaarde elite hen oplegt onder de vorm van a priori opgelegde “mensenrechten.” |
Of men prijst de deugd van de “politieke moed,” een kwaliteit die erin bestaat om door de burgers ongewenste maatregelen toch door te voeren (2).
(2) “In sommige gevallen is het denkbaar en zelfs wenselijk dat de politiek ingaat tegen de meerderheid van de bevolking [...] Als de mensenrechten in het geding zijn, maak je geen compromissen om de publieke opinie op te vrijen” (Karel De Gucht in De Standaard, 1 feb. 2004). |
Met dit soort manipulaties beoogt de heersende kaste (3) een dubbel doel: enerzijds wil zij haar eigen regime voor “democratisch” laten doorgaan, en anderzijds wil zij verbergen wat een authentieke democratie ten gronde inhoudt.
(3) In een artikel gewijd aan Murray N. Rothbard wordt de heersende kaste in een particratie als volgt omschreven: “L’ennemi, c’est toute cette élite qui reçoit de l’Etat plus qu’elle ne lui paye (les net tax-consumers): intellectueles, businessmen et syndicalistes vivant plus ou moins aux crochets de l’Etat. C’est aussi la droite conservatrice, belliciste et théocratique” (Le Monde, 7 okt. 2003). |
Democratische dissidenten dienen voortdurend tegen deze propaganda conceptueel weerwerk te bieden. Deze broodnodige denkarbeid moet berusten op antropologische overwegingen. Heeft de mens eigenlijk wel democratie nodig? En hoe kunnen we met betrekking tot zo’n vraag eigenlijk inzicht verwerven? Dat zijn de eerste vragen die we moeten beantwoorden.
De fysicus gaat bij het ontvouwen van zijn theorie niet kijken “achter” de verschijnselen, om één of andere innerlijke verklaring te vinden voor de stoffelijke verschijnselen. Hij beschrijft gewoon de verschijnselen. Deze beschrijving kan gebeuren in de vorm van wetten, omdat de door de fysicus bestudeerde verschijnselen reproduceerbaar zijn en causaal blijken te verlopen. In de klassieke natuurkunde betekent dit dat een identieke oorzaak leidt tot een identiek gevolg; in de quantummechanica betekent “causaliteit” dat een identieke oorzaak leidt tot een identiek stel van mogelijke gevolgen, waarbij ieder mogelijk gevolg gekoppeld is aan een welbepaalde probabiliteit. Het feit dat de materie zich wetmatig gedraagt, dat er met andere woorden een “Logos” de natuurverschijnselen verbindt, is allerminst vanzelfsprekend en vele fysici hebben hierover hun verbazing uitgedrukt (4).
(4)Zie bv. van Nobelprijswinnaar Eugène Wigner “The Unreasonable Effectiveness of Mathematics in the Natural Sciences,” in Communications in Pure and Applied Mathematics, vol. 13, nr. I (Feb. 1960). Of: R.W.Hamming, “The Unreasonable Effectiveness of Mathematics,” in The American Mathematical Monthly, vol. 87, nr. 2 (Feb. 1980). Deze teksten kunnen op het internet gelezen worden: http://www.dartmouth.edu/~matc/MathDrama/reading/Hamming.html |
In de menswetenschappen ligt dit anders. Hier zijn het de menselijke handelingen die het verloop der gebeurtenissen bepalen. Natuurkundige behandeling is hier in principe uitgesloten, omdat menselijke handelingen vanuit fysisch oogpunt niet reproduceerbaar zijn. Bepalend voor het menszijn en het menselijk handelen is de mogelijkheid tot vrije keuze. In de menselijke handeling schuilt een scheppend en eenmalig element dat niet herleidbaar is tot een voorafgaandelijk stoffelijk uitgangspunt. Door dit eenmalig karakter kan de specifiek menselijke component in het menselijk handelen zelfs in probabilistische wetten niet worden gevat (5).
(5)Indien menselijke keuzes, zelfs van een banaal type,
principieel voorspelbaar zouden zijn, dan kan het denken niet
contradictievrij zijn. Dit wordt aangetoond door de zogenaamde
paradox van Newcomb. Beschouw het volgende scenario. Voor mij
worden twee dozen (doos 1 en doos 2) geplaatst. Ik mag kiezen
tussen twee mogelijkheden: (a) beide dozen nemen, en (b) enkel
doos 1 nemen. Een Grote Voorspeller heeft mijn keuzes voorspeld en
in functie daarvan de dozen gevuld. Doos 2 bevat altijd 10 euro.
Ik ken de voorspelling van de Grote Voorspeller niet, maar ik weet
wel volgens welke regels hij de dozen vult. Indien de Grote
Voorspeller voorzag dat iemand beide dozen zal nemen, laat hij
doos 1 leeg. Voorziet hij dat de betrokkene enkel doos 1 zal
nemen, dan vult hij die doos met 10.000 euro. Op het ogenblik dat
ik voor de keuze sta, kan aan de inhoud van de dozen niets meer
worden veranderd. Er is nu een onweerlegbaar correct argument om beide dozen te nemen. Indien ik beide dozen neem, bekom ik immers altijd 10 euro extra. Wat ook de inhoud van doos 1 weze, verwerf ik altijd meer geld wanneer ik beide dozen neem. Maar in de mate dat de Grote Voorspeller effectief mijn kiesgedrag kan voorspellen, ontstaat ook een onweerlegbaar correct argument om enkel doos 1 te nemen. Indien ik enkel doos 1 neemt, heeft de Grote Voorspeller dit voorzien en de doos gevuld met 10.000 euro. Indien ik beide dozen neem, werd dit eveneens voorzien, zodat doos 1 leeg blijft en ik slechts 10 euro bekom. Beide argumenten zijn correct maar spreken elkaar tegen. Indien het denken niet contradictorisch is, moet er een onmogelijkheid schuilen in mijn uitgangspunt. Die onmogelijkheid kan alleen maar de bestaansmogelijkheid betreffen van de Grote Voorspeller. Indien de Grote Voorspeller in principe zou kunnen bestaan, kunnen situaties ontstaan waarbij het denken tot twee tegenstrijdige besluiten leidt. Omgekeerd: indien het denken, toegepast op de werkelijkheid, niet tot tegenstrijdige besluiten kan leiden, kan de Grote Voorspeller principieel niet bestaan. |
Toch is ook op het domein van de menselijke handelingen een wetenschappelijke benaderingswijze mogelijk. We beschikken inzake het menselijk handelen immers over een gegeven waarvan we verstoken blijven bij onze studie van de natuur. De natuurwetenschapper heeft geen toegang tot enige hypothetische innerlijkheid van de stof. Hij beschrijft de fenomenen zelf en hij kan dit doen omdat de fenomenen van de dode stof wetmatig blijken te verlopen. De menswetenschapper heeft, door introspectie, wel degelijk toegang tot de innerlijkheid van het menselijk handelen. Wij hebben directe kennis betreffende het feit dat de mens handelt met het oog op een toekomstig doel en dat rede en geweten daarbij een rol kunnen spelen. De vaststelling dat de mens doelgerichte daden stelt en daarbij keuzes maakt, is even reproduceerbaar en algemeen toegankelijk als gelijk welke zintuiglijke observatie (zoals bijvoorbeeld de waarneming van een valbeweging of van een lichtbreking) die het uitgangspunt kan vormen voor natuurwetenschappelijke theorievorming. Dit type innerlijke waarneming, waarbij ons denkvermogen als waarnemingsorgaan fungeert, verschilt niet wezenlijk van de activiteit die wiskundige inzichten produceert.
Het menselijk gedrag vertoont op bepaalde domeinen wel degelijk reproduceerbare en statistisch analyseerbare patronen. Op die gebieden kan de natuurwetenschappelijke methode ook worden toegepast. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de experimentele psychologie. Maar dit soort onderzoekingen paalt in wezen alleen maar de grenzen af waarbinnen de individuele vrije daad zich afspeelt. Het eigene van het menselijk handelen schuilt precies in het niet-reproduceerbare en scheppende element ervan, dat leidt tot maatschappelijke verandering. Dit scheppend aspect van het menselijk handelen dient onderzocht te worden door in te gaan op de exacte inzichten die we kunnen verwerven door de conceptuele analyse van die aspecten van het menselijk handelen die elke mens door introspectie direct gegeven zijn. De methode, ondermeer toegepast door de zogenaamde “Oostenrijkse school” in de economie (met libertarische denkers als Ludwig von Mises of Murray Rothbard), wordt “praxeologie” genoemd. Het resultaat van het praxeologisch onderzoek is niet een theorie die het menselijk handelen éénduidig of probabilistisch voorspelt. Praxeologische analyse laat daarentegen wel zien welke maatschappelijke gevolgen voortvloeien uit een gegeven handelswijze. Of deze handelswijze al dan niet wordt gevolgd, is een principieel onvoorspelbare menselijke keuze.
Ieder praxeologisch betoog dient te vertrekken van één of
ander axiomatisch uitgangspunt. Binnen de context van een politiek
betoog kunnen we als uitgangspunt nemen dat politiek streven
überhaupt een zinnige onderneming is. Mensen die zich politiek of
maatschappelijk in enig opzicht engageren, gaan impliciet uit van
de veronderstelling, dat relevante vrije keuzes mogelijk zijn
tussen diverse alternatieven. Zonder de mogelijkheid tot vrije
keuze is ieder politiek streven en ieder debat immers zinloos.
In dit vrijheidsidee liggen weer andere concepten
impliciet besloten. De mogelijkheid tot vrije keuze impliceert
niet alleen dat er geen determinisme voorhanden is. Vrijheid
impliceert ook, dat de mens de mogelijkheid heeft om tot op zekere
hoogte rationeel te kiezen. Hij moet in staat zijn om de gevolgen
van zijn keuze te overzien en op basis daarvan een besluit te
nemen. Willekeurige en ongegronde keuze is geen vrije keuze.
Het vrijheidsidee impliceert nog meer. Van vrijheid is
enkel sprake indien de keuzes relevant zijn. De vrijheid om te
kiezen tussen volstrekt irrelevante alternatieven is een lege
vrijheid, een nulvrijheid. De keuzes zijn maar relevant indien in
de werkelijkheid een intrinsieke, niet subjectieve bron van morele
waarde voorhanden is die maakt dat we op betekenisvolle wijze
betere keuzes van slechtere kunnen onderscheiden. We kunnen het
morele definiëren als het aspect van de werkelijkheid dat
betekenis en gewicht geeft aan ons handelen. Indien er geen goed
of kwaad voorhanden zou zijn, dan wordt onze keuzevrijheid in
wezen herleid tot een keuze zoals die tussen “min nul” en “plus
nul:” helemaal geen keuze dus.
Het vrijheidsidee impliceert verder dat de vrije keuze
tot op zekere hoogte een scheppende daad is. Wat goed of slecht
is, is niet eenduidig afleidbaar van het verleden en het heden.
Ons rationeel inzicht in de bestaande toestand leert ons wat de
randvoorwaarden zijn waarbinnen onze keuze zich moet afspelen.
Maar binnen deze grenzen is onze vrije keuze een scheppend
element.
Wanneer we de vrije keuze opvatten als een daad van
morele schepping, stuiten we op een schijnbare contradictie. Mijn
goede daad kan uiteraard maar goed zijn, in de mate dat het mijn
vrije daad is. In de mate dat mijn daad bepaald wordt door een of
andere vorm van dwang, is de morele categorie goed/kwaad op de
daad niet van toepassing. Maar anderzijds is de morele categorie
goed/kwaad ook niet van toepassing op een zuiver subjectieve daad.
Ik kan niet willekeurig decreteren of een bepaalde keuze moreel
goed dan wel slecht is. Moraliteit impliceert door zijn aard zelf
bovensubjectiviteit. Ik kan bijvoorbeeld niet zomaar decreteren
dat moord “goed” is.
Deze contradictie wordt opgelost door het inzicht dat de
individuele mens, in zijn diepste kern, zelf de verschijningsvorm
is van het objectief morele. Het objectief morele in de wereld
verschijnt niet onder de vorm van een soort natuurwet die boven de
mensen zweeft, maar verschijnt als de scheppende morele kern van
de mens. Omdat de mens niet enkel over bewustzijn, maar over
reflexief zelfbewustzijn beschikt, kan hij zich als subject
tegenover de morele scheppingskracht plaatsen die zijn eigenlijk
wezen uitmaakt, wat hem toelaat om vrij te bepalen in welke mate
hij ingaat op wat zijn eigen wezen hem voorstelt. Dit vermogen om
zich als subject tegenover zichzelf te plaatsen is uiteraard een
noodzakelijke voorwaarde om tot vrijheid en dus tot moraliteit te
komen.
Maar dit volstaat nog niet om tot vrijheid te komen. Niet
enkel moet de mens op niet-stoffelijk vlak twee wezensdelen
omvatten waarvan het ene zich als subject tegenover het andere kan
plaatsen zodat vrije keuze mogelijk wordt. De vrije keuze moet, om
tot verwerkelijking te komen, kunnen leiden tot een lichamelijke
daad. Via zijn lichaam grijpt de mens in binnen de stoffelijke
wereld; via zijn lichaam stelt hij daden.
Langs deze weg zijn we tot het inzicht gekomen dat de
mens als een driedelig wezen kan opgevat worden. Indien we
aanvaarden dat het onderscheid tussen goed en kwaad, tussen beter
en slechter inderdaad zin heeft, dan dienen we de mens op te
vatten als een drie-eenheid bestaande uit een stoffelijk lichaam,
uit een eerste niet-stoffelijk deel dat we gekarakteriseerd hebben
als de morele wezenskern van de mens, en uit een tweede niet-
stoffelijk deel dat zich als subject tegenover het vorige kan
plaatsen. We kunnen deze drie wezensdelen, in overeenstemming met
de traditionele trichotomische leer, respectievelijk lichaam,
geest en ziel noemen (zoals expliciet uitgesproken door Paulus op
het einde van de eerste brief aan de Tessalonicenzen 5:23:
“De God van de vrede, Hij moge u heiligen, geheel en al. Heel uw wezen, geest, ziel en lichaam, moge ongerept bewaard zijn bij de komst van onze Heer Jezus Christus”). De ziel medieert tussen geest en lichaam. Het is de ziel die vrij ingaat, of niet ingaat, op wat als geest aan moreel inzicht oplicht en dit in lichamelijke handelingen overdraagt (6).
(6) Het drieledig karakter van de mens werd zeer expliciet
verdedigd door de kerkvader Origenes. De stellingen van Origenes
werden in 543 weliswaar veroordeeld door de keizer Justinianus,
maar werden nooit als ketters verklaard door een concilie. De
Romeinse Catechismus van 1992 (nr.365-367) bevestigt dat de mens
een tweeledig wezen is, bestaande uit lichaam en ziel. Deze
catechismus verwerpt in artikel 367 het drieledig mensbeeld en
verwijst daarbij naar het concilie van 869-870. De besluiten van
dit laatste concilie werden echter in hun totaliteit ongeldig
verklaard door een ander concilie, dat tien jaar later
plaatsvond. Belangwekkend is ook dat de Romeinse Catechismus in artikel 365 de theorie bevestigt, volgens dewelke de ziel de “vorm” is van het lichaam. Deze theorie heeft geen Bijbelse grondslag, maar is ontleend aan Aristoteles. Hetzelfde geldt voor de opvatting volgens dewelke de ziel van de individuele mens geschapen wordt kort na de conceptie. Origenes verdedigde tegenover deze aan Aristoteles ontleende opvatting de theorie van de wedergeboorte. Voor de tekst van de catechismus, zie de website van het Vaticaan: http://www.vatican.va/archive/FRA0013/__P1C.HTM Voor de gedachtenstrijd die rond deze thema’s in het vroege christendom plaatsvond, zie: Jean-Marie Détré, La réincarnation et l’occident. Tome I. De Platon à Origène, Parijs: Triades, 2003. Ook het werk van Michel Fromaget, L’Homme tridimensionnel: Corps- âme-esprit, Albin Michel, 1996, is zeer belangwekkend. Wie gelooft dat dit soort antropologische disputen geen politieke relevantie hebben, vergist zich. De stelling dat de mens geen geest heeft doch enkel een ziel, leidt uiteindelijk tot een principiële gelijkschakeling van mens en dier, en tot de reductie van het menselijk individu tot een wezen dat enkel bestaat bij gratie van de groep of groepen waartoe het behoort. |
De waardigheid van het menselijk individu wortelt in het feit
dat dit individu een verschijningsvorm is van het morele in de
wereld. Het abstracte feit dat de menselijke individuen een
verschijningsvorm zijn van het morele in de wereld hebben alle
mensen gemeen. In dit abstracte opzicht zijn ze ook onderling
volstrekt gelijk. Wat de concrete inhoud van de morele intuïties
betreft die bij de verschillende individuen oplichten, zijn mensen
daarentegen volstrekt incommensurabel. We kunnen dit vergelijken
met de relaties die bestaan tussen grondkleuren als blauw, geel of
rood. Deze kleuren zijn op volstrekt gelijke wijze kleur en enkel
kleur. Maar de specifieke tint die ze vertegenwoordigen, is
volledig onherleidbaar tot, en incommensurabel met die van de
andere tinten.
Democratie is een systeem waarin de menselijke individuen
zich in hun hoedanigheid van moreel scheppende wezens kunnen
uitleven. Dit betekent dat het gelijkheidsbeginsel enkel kan
spelen op de formele domeinen waarop mensen effectief als gelijk
beschouwd kunnen worden. Het gelijkheidsbeginsel mag niet
binnendringen in de gebieden waar mensen individueel verschillend
en incommensurabel zijn. Simpel gesteld: langs democratische weg
kan wel een verkeersreglement worden opgesteld, dat bepaalt op
welke wijze ik mij van het ene punt naar het andere kan begeven.
Maar de democratie is onbevoegd om te bepalen naar wélke
bijeenkomst ik mij dien te begeven. Welke vergadering, eredienst
of meeting ik wens te bezoeken, behoort tot het domein van mijn
individuele vrijheid. Democratische besluitvorming is op haar
plaats op die domeinen waar afspraken nodig zijn om het bereiken
van de individuele doelstellingen te bereiken. Democratie treedt
buiten haar oevers vanaf het ogenblik dat zij voorkeuren of morele
doelstellingen aan de individuen gaat opleggen. Dit alles betekent
niet dat democratie leidt tot geestelijke versnippering of
atomisering van de mensheid. Integendeel: juist doordat de
individuen geestelijke ruimte en vrijheid krijgen, kunnen zij
elkaar vinden. Een staat die bijvoorbeeld eist dat de burgers
elkaar “respecteren,” maakt daardoor juist dit respect onmogelijk,
omdat authentiek respect enkel in vrijheid kan opgebracht worden.
Een staat die “solidariteit” oplegt aan de burgers, verhindert
daardoor juist de ware solidariteit, die enkel in vrijheid kan
opbloeien.
De staat kan met andere woorden slechts democratisch zijn in
de mate dat hij van het geestesleven is gescheiden. De staat moet
geen opvattingen onder de burgers verspreiden, maar dient af te
wachten welke ideeën vanuit de individuen toestromen ter regeling
van datgene wat door zijn aard zelf gemeenschappelijk moet worden
geregeld. Anderzijds dient iemand die met geestelijke zaken, met
ideeënontwikkeling of debat bezig is, zich ook afzijdig te houden
van de staat, in de zin dat hij niet moet proberen om de staat op
één of andere manier in te schakelen voor de oplegging of de
verspreiding van zijn ideeën. In de tweede brief van Paulus aan
Timotheus 2,4 wordt dit idee verwoord als: “Nemo militans Deo
implicat se negotiis saecularibus” (“een soldaat van God laat
zich niet in met de zaken van het burgerlijk leven”) (7).
(7) Deze passage was in de Middeleeuwen aanleiding voor het aanstellen van de zogenaamde “advocati,” buitenkerkelijke personen die de wereldse belangen van de kerkelijke instellingen moesten waarnemen. Bedienaars van de kerk mochten dit niet zelf doen (zie hierover: Jean Lecomte, L’Eveil de la démocratie à Fosses-la-Ville aux XIIIe et XIVe siècles, 2003, p.7 |
Uit het voorgaande volgt dat enkel opvattingen die
daadwerkelijk het individu zijn geestelijke vrijheid gunnen,
compatibel zijn met een democratische staat. Het genie van het
christendom is precies hierin gelegen, dat het individu zowel in
negatieve als in positieve zin deze vrijheid krijgt
toebedeeld.
In negatieve zin kent het christendom aan het individu zijn
geestelijke vrijheid toe door zijn principiële geweldloosheid. Het
evangelie predikt volstrekte geweldloosheid. Er is nergens enige
passage in het Nieuw Testament te vinden waarin wordt opgeroepen
tot geweld tegen de aanhangers van deze of gene mening, of tegen
deze of gene groep. Integendeel, men treft in het evangelie
oproepen aan tot geweldloosheid die onze kracht te boven lijken te
gaan. De geschiedenis van de mensheid is grotendeels een
geschiedenis van geweldspiralen. Heel wat heilsleren en
godsdiensten prediken geweld tegen andersdenkenden. De evangelies
gaan hier tegenin.
Maar het christendom predikt ook geestelijke vrijheid in de
positieve zin. Christus spreekt zijn vertrouwen uit in het
vermogen van de feilbare mensen, om in vrije gemeenschap van
gelijkgezinden het hemelse, dit wil zeggen de waarheid te vinden.
De sleutelpassage (in letterlijke zin!) is te vinden in Mattheus,
waar Christus aan Petrus zegt:
“Gij zijt steenrots, en op
deze steenrots zal ik mijn gemeenschap bouwen en de poorten der
hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels van het
Rijk der hemelen geven en wat gij op aarde zult binden, zal ook in
de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook
in de hemel ontbonden zijn” (Matt.16, 18-19). (8).
(8) Deze passage wordt traditioneel in de omgekeerde,
hiërarchische zin geïnterpreteerd: Christus zou Petrus vast
benoemd hebben tot leider van de christelijke gemeenschap, die dan
door andere vast benoemde leiders zou moeten opgevolgd worden. Met
deze opvatting werd eigenlijk een soort Romeins-keizerlijk
principe in de christelijke kerk binnengevoerd. Ook in vele andere
opzichten hebben zich vele niet-evangelische principes geënt op
het institutionele christendom. Zo werden in naam van een tekst
die alle geweld tegen anderen afwijst, steeds opnieuw gewelddadige
vervolging georganiseerd (waardoor ondermeer de Zuidelijke
Nederlanden onherstelbare historische schade heeft). opgelopen).
Het eigenlijke genie van het christendom is dan ook niet in de
instituties te vinden. Net als in andere beschavingen tenderen
instituties tot machtsuitoefening en onderdrukking. Maar één
element was anders in de Europese beschaving: in haar hart bevond
zich geen religieuze tekst of religieuze boodschap die als
ideologische ondersteuning voor die machtsuitoefening en
onderdrukking kon worden gebruikt. Integendeel, steeds weer wekte
deze tekst en deze boodschap wakkerheid voor het onterecht en
verwerpelijk karakter van geweld en vervolging. Het kwade gebeurde
in de Europese beschaving niet dankzij, maar ondanks de centrale
tekst. En daardoor kon precies in deze christelijke beschaving het
concept van de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid wortel
schieten, kon het ideaal van het vrije spreekrecht, van de vrije
wetenschapsbeoefening, en van de democratie ontstaan. Hierdoor
verschilt de christelijke Europese cultuur fundamenteel van
bijvoorbeeld de islamitische cultuur, of van de globalistische en
destructieve anti-cultuur die domineert bij de politieke kaste.
Het proces van de Verlichting is in wezen een vrucht van het
christelijk element in de Europese beschaving. Dit proces heeft
zich echter slechts onvolmaakt en zeer vervormd kunnen doorzetten
doordat de kerk als instituut te veel niet-christelijke elementen
had opgenomen om als bedding voor de Verlichting te kunnen
fungeren. Heel wat politici negeren dit specifiek karakter van de Europese christelijke cultuur en stellen zonder meer, dat alle culturen gelijkwaardig zijn (zie bv. Pieter De Crem in De Morgen, 9 okt. 2004). Kardinaal Danneels nuanceerde al wat meer, toen hij onlangs stelde: “In een eengemaakt Europa is alleen plaats voor de islam, als die, net zoals destijds het christendom, een soort Franse Revolutie doormaakt” (De Standaard, 24 sep. 2004). Maar ook deze uitspraak is (in de gunstige veronderstelling dat Danneels met “een soort Franse revolutie” eigenlijk “een soort Verlichting” bedoelt) uiteindelijk naast de kwestie. Terwijl de evangelies expliciet geweldloosheid voorstaan en nergens ook maar in de verste verte oproepen tot geweld tegen andersdenkenden, bevat de Koran juist expliciete oproepen tot bruut geweld tegen ongelovigen, vrouwen en andere groepen. De politieke kaste stelt alles in het werk om dit elementaire en cruciale verschil te verdoezelen. De meest populaire truk is om naar geweld in de Bijbel te verwijzen (“Als je de koran of de bijbel letterlijk opvat, dan staan er meer schendingen tegen de mensenrechten in dan in het zeventigpuntenplan van het Vlaams Blok,” aldus VLD- voorzitter Bart Somers in De Morgen, 11 okt. 2004). Maar deze Bijbel omvat zowel niet-christelijke als christelijke teksten. De Tora bevat inderdaad talloze oproepen tot (vooral etnisch) geweld, maar het Nieuw Testament breekt precies hiermee op de meest radicale manier. |
Petrus is verre van een volmaakte mens. Hij is zwak en feilbaar.
Hij zakt wegens gebrek aan geloof door het water en hij
verloochent Christus. Hij is overmoedig en grootsprakerig.
Eigenlijk is hij de Lambik van het evangelie. Maar hij vertoont
een kwaliteit die doorslaggevend blijkt: ondanks zijn feilbaarheid
herkent hij het goddelijke (dat blijkt uit de voorafgaande verzen,
Matt.16, 15-17), en dat maakt hem tot “steenrots.” Om steenrots te
wezen, waarop een gemeenschap kan worden gebouwd, dient men niet
volmaakt te zijn. Het volstaat dat men ondanks alle tekortkomingen
een toewijding bezit tot het goddelijke. En dat goddelijke is
niets anders dan de logos of de waarheid zelf. Indien deze
kwaliteit voorhanden is, dan kunnen de leden van een gemeenschap
volgens het evangelie wetten creëren die het hemelse weerspiegelen
en die in overeenstemming zijn met de geestelijke natuur van de
mens. Deze gedachte duikt wat verder in het Mattheusevangelie weer
op:
“waar er twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar
ben Ik in hun midden”(Matt.18, 20). Men dient deze passages
samen te beschouwen met wat Christus over zichzelf zegt: hij is de
Waarheid (“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” Johannes
14,6). Dit betekent dat mensen, hoe feilbaar ook, volgens de
christelijke visie over het vermogen beschikken om in gemeenschap
de waarheid te vinden, wanneer ze zich met dat doel verenigen.
Hiermee is fundamenteel stelling genomen ten gunste van vertrouwen
in de gemeenschap van waarheids- of logoszoekende mensen. Dit
vertrouwen is een essentieel uitgangspunt voor iedere ware
democratie. De heersende kaste beschikt niet over dit vertrouwen
en meent dat enkel zijzelf in staat is tot behoorlijke
oordeelsvorming. Daarom weigert de heersende kaste ook, ondanks
alle lippendienst die aan de democratie wordt bewezen, om het
bindend referendum op volksinitiatief goed te keuren. Het argument
luidt steeds weer dat de burgers de democratische besluitvorming
zouden misbruiken om mensenrechten te schenden en maatregelen goed
te keuren die in allerlei opzichten de maatschappij ten gronde
zouden richten.
(9) Etienne de la Boétie (1530-1563), Discours de servitude volontaire. Zie: www.forget-me.net/LaBoetie/servitude.pdf Zie ook het belangrijke essay van Murray Rothbard hierover: “The politics of obedience. The political thought of Etienne de la Boétie,” te vinden op: http://www.lewrockwell.com/rothbard/rothbard29.html |
Etienne de la Boétie vroeg zich af hoe het mogelijk is dat zeer kleine minderheden, zoals bijvoorbeeld een koning en zijn entourage, erin slagen om hun heerschappij over een groot aantal mensen te bestendigen. Terecht merkt hij op dat er niet eens geweld nodig is om een ongewenste heerser van de macht te verdrijven: het volstaat om gewoon niet langer te gehoorzamen (10).
(10) Enkele citaten uit de “Discours”: “Or ce tyran seul, il n’est pas besoin de le combattre, ni de l’abattre. Il est défait de lui- même, pourvu que le pays ne consente point à sa servitude. Il ne s’agit pas de lui ôter quelque chose, mais de ne rien lui donner. Pas besoin que le pays se mette en peine de faire rien pour soi, pourvu qu’il ne fasse rien contre soi. Ce sont donc les peuples eux-mêmes qui se laissent, ou plutôt qui se font malmener, puisqu’ils en seraient quittes en cessant de servir […] Soyez résolus de ne servir plus, et vous serez libres […] Ils ne sont grands que parce que nous sommes à genou.” |
De ongewenste heerser kan maar in het zadel blijven zitten zolang
de meeste mensen dit accepteren, zo stelt de la Boétie met
verwondering vast. De machthebber stikt wanneer hij niet
voortdurend de zuurstof van de gehoorzaamheid krijgt
toegevoerd.
Toch is de mens van nature vrijheidslievend. Vrije mensen
zullen niet spontaan kiezen voor onderwerping aan een of andere
tiran. De hamvraag luidt dus: waar komt die gehoorzaamheid
vandaan? Het kan niet anders of de onderworpenheid moet aangepraat
zijn. De burgers gehoorzamen de tiran omdat zij geloven dat
ongehoorzaamheid onmogelijk of onwenselijk is. De la Boétie
vermeldt hiervoor drie mechanismen, die tesamen een uitputtende
verklaring bieden voor dit merkwaardige fenomeen.
Een eerste mechanisme functioneert op positieve wijze. Mensen
die leven in een tiranniek regime gaan al gauw geloven dat dit
regime onmisbaar en onvermijdelijk is. Voer een parlementair
regime in waarbij de wetten verplicht gemaakt worden door
partijverkozenen, herhaal voortdurend dat dit systeem “een
democratie” is, en na een tijd weten de meesten niet beter. Het
mechanisme dat hier speelt is de gewenning (11).
(11)“... la première raison pour laquelle les hommes servent volontairement, c’est qu’ils naissent serfs et qu’ils sont élevés comme tels.” |
Een tweede mechanisme functioneert op aanvullende negatieve wijze, via distractie. De burgers krijgen erzatz geestelijk voedsel aangeboden van de tiran om hun aandacht bezet te houden en te vullen op een wijze die voor de tiran ongevaarlijk is. Het is het principe van de spelen: de tiran deelt douceurtjes uit, die hem geliefd en populair maken, en ervoor zorgen dat een groot deel van het publiek zich met hem en niet met zijn critici gaat identificeren (12).
(12) “Le théâtre, les jeux, les farces, les spectacles, les gladiateurs, les bêtes curieuses, les médailles, les tableaux et autres drogues de cette espèce étaient pour les peuples anciens les appâts de la servitude, le prix de leur liberté ravie, les outils de la tyrannie. Ce moyen, cette pratique, ces allèchements étaient ceux qu’employaient les anciens tyrans pour endormir leurs sujets sous le joug.” |
Maar deze twee instrumenten volstaan volgens de la Boétie geenszins om de tiran in het zadel te houden. Het eigenlijke geheim (13) van het machtsbehoud van de tiran schuilt in een derde techniek: de creatie, rondom de tiran, van een piramide van medeplichtigen die in afnemende mate objectief belang hebben bij de handhaving van de tirannie (14).
(13)“... le ressort et le secret de la domination, le soutien et
le fondement de toute tyrannie.”
(14) “Il en a toujours été ainsi: cinq ou six ont eu l’oreille du tyran et s’en sont approchés d’eux-mêmes, ou bien ils ont été appelés par lui pour être complices de ses cruautés, les compagnons de ses plaisirs, les maquereaux de ses voluptés et les bénéficiaires de ses rapines. [...] Ces six en ont sous eux six cents, qu’ils corrompent autant qu’ils ont corrompu le tyran. Ces six cents en tiennent sous leur dépendance six mille, qu’ils élèvent en dignité [...] Grande est la série de ceux qui les suivent. Et qui voudra en dévider le fil verra que, non pas six mille, mais cent mille et des millions tiennent au tyran par cette chaîne ininterropu qui les soude et les attache à lui [...] En somme, par les gains et les faveurs qu’on reçoit des tyrans, on en arrive à ce point qu’ils se trouvent presque aussi nombreux, ceux auxquelles la tyrannie profite, que ceux auxquels la liberté plairait.” |
De stabiliteit van de tirannie berust dus op de creatie van een sociale laag van mensen die op één of andere manier belang hebben bij de bestendiging van de tirannie. Uiteindelijk verdwijnt het belang van de individuele tiran. Er ontstaat een hiërarchisch gestructureerd kartel van mensen die voordeel puren uit het tirannieke regime en die in wezen leven op kosten van diegenen die ze ideologisch onder controle houden. Hiermee is ook de essentie van de moderne staat gekenschetst. De la Boétie onderscheidt drie soorten tirannen: de verkozen tirannen, de tirannen wiens macht berust op wapengeweld, en de tirannen door afstamming (15).
(15)“Il y a trois sortes de tyrans. Les uns règnent par l’élection du peuple, les autres par la force des armes, les derniers par succession de race.” We zouden kunnen zeggen dat met de opkomst van de mondiale machtspiramide een nieuw, onzichtbaar type tiran optreedt: het boosaardige en totalitaire als zodanig, waarop het denken van machthebbers zich oriënteert en dat poseert als universele, door de elite gepredikte en door de staatsmacht opgelegde “ethiek.” |
Maar wat hij zegt, geldt voor alle types. De moderne
particratische tirannie wordt evenwel gekenmerkt door bepaalde
elementen, die door de la Boétie niet worden vermeld, en die als
verfijningen of uitdiepingen van het tirannieke principe moeten
worden beschouwd. Vooreerst is de centrale, individuele tiran
grotendeels verdwenen. De moderne tirannie heeft veeleer een
kartelkarakter. Weliswaar speelt de “succession de race” nog
steeds een rol, zoals in onze regering bijvoorbeeld door
excellenties als Van den Bossche en Tobback wordt geïllustreerd.
Maar in wezen is het systeem een soort kartel dat in een
merkwaardige symbiose leeft met de samenleving: voortdurend worden
individuen, die bereid zijn om het spel mee te spelen en hiertoe
de nodige talenten bezitten, uit de samenleving gerecruteerd.
Daardoor krijgt de tirannie continu nieuw bloed en talent
aangevoerd, wat voor haar voortbestaan uiterst bevorderlijk is.
Specifiek voor het particratische regime is verder dat voortdurend
en systematisch geselecteerd wordt op de bekwaamheid om
ideologische controle en misleiding te realiseren. Dit geschiedt
via de verkiezingen die een handig mechanisme bieden om min of
meer automatisch en zonder teveel interne conflicten diegenen uit
te wieden die minder bekwaam blijken om het kiespubliek
ideologisch en mediamiek in te pakken. De meest efficiënte
ideologen kunnen zich hierdoor vlot naar de top van de tirannieke
piramide toewerken, wat de stabiliteit van het systeem aanzienlijk
verhoogt.
De moderne tirannie heeft nog een ander belangrijk kenmerk
dat haar onderscheidt van de tirannieën tot pakweg half de
twintigste eeuw: de moderne tirannie ontwikkelt luchtwortels tot
in het anonieme, bovennationale niveau, dat zich volkomen aan het
gezichtsveld en het bereik van het gemeen onttrekt. De nationale
tirannieën dragen sinds enkele decennia, via het sluiten van
internationale verdragen en de overdracht van bevoegdheden,
voortdurend nationale soevereiniteit over naar een reeks van
bovennationale instanties. De toppolitici ziet men dan ook
doorstromen naar dit bovennationaal machtsniveau dat naar het
publiek toe wordt voorgesteld als een soort morele autoriteit. Men
leest in de pers bijvoorbeeld vaak dat België een “slechte
leerling” of “goede leerling” is in deze of gene internationale
klas. Dit soort beeldspraak, waarin niet alleen de burgers zelf
maar zelfs hun zogenaamde verkozenen tot een soort kleuters worden
gedegradeerd, is niet toevallig maar drukt een diepe realiteit
uit. “Ons land” bestaat eigenlijk niet meer. De nationale
politici, laat staan de burgers, zijn bijvoorbeeld in wezen de
controle kwijtgespeeld over cruciale aangelegenheden als migratie,
landsverdediging of monetaire politiek.
Binnen de tirannieke piramide die zich thans
uitkristalliseert op mondiaal niveau functioneert meer dan ooit
het mechanisme dat we kunnen karakteriseren als de “selectie van
de slechtsten:” diegenen die het minst bezwaar maken tegen de
tirannie, en het minst scrupules voelen om het spel mee te spelen,
zullen zich selectief gaan nestelen in de machtspiramide (16).
Maar bovendien haalt het systeem ook het slechtste uit de
individuen naar boven: ze moeten zich immers actief richten op de
belangen van de tiran Van diegenen die zich in de piramide rondom
de tiran hebben genesteld, wordt niet enkel uiterlijke
gehoorzaamheid verwacht, maar tevens innerlijke identificatie. Ze
moeten de tiran niet enkel gehoorzamen, ze moeten hem respecteren.
Ze moeten leren denken zoals de tiran denkt en ze moeten leren om
zijn wensen te voorkomen (17).
(16) “Dès qu’un roi s’est déclaré tyran, tout le mauvais, toute la lie du royaume [...] ceux qui sont possédés d’une ambition ardente et d’une avidité notable se groupent autour de lui et le soutiennent pour avoir part au butin et pour être, sous le grand tyran, autant de petits tyranneaux.” (17) “Le laboureur et l’artisan, pour asservis qu’ils soient, en sont quittes en obéissant; mais le tyran voit ceux l’entourent coquinant en mendiant sa faveur. Il ne faut pas seulement qu’ils fassent ce qu’il ordonne, mais aussi qu’ils pensent ce qu’il veut et souvent même, pour le satisfaire, qu’ils préviennent ses propres désirs.” |
Met andere woorden: ze moeten de macht aanbidden en hiertoe de
soevereine menselijke geest verloochenen die in hen sluimert. Een
bekende evangelische passage, de bekoring van Christus door de
duivel, illustreert zonder omwegen waarover het gaat:
“Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk
alle koninkrijken der wereld, en de duivel sprak tot Hem: ‘Heel
dat machtsgebied met zijn heerlijkheid zal ik U geven, want het is
mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil. Als Gij dus
in aanbidding voor mij neervalt, zal het in zijn geheel van U
zijn. Toen antwoordde Jezus hem: ‘Er staat geschreven: De Heer uw
God zult Gij aanbidden en Hem alleen dienen’ ” (Luc.4, 5-7).
In wezen is de particratische staat gebaseerd op de aanbidding van
onterechte macht. En het beste dynamiet, om het systeem op te
blazen, is het stopzetten van deze machtsverering, en van de
erkenning van de waarheid – niet in abstracte of formele zin doch
in de wezenlijke, levende, reële betekenis – als enige
vereringswaardige god. Want “...de waarheid zal u vrij maken”
(Joh.8,32).
(18) Over de effectiviteit van thuisonderwijs, zie: http://forum.politics.be/showthread.php?t=1529 http://www.sco- kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/effectiviteit.pdf (19) Momenteel worden gezinnen die hun kinderen thuis opvoeden financieel zwaar benadeeld. Via de fiscaliteit moeten zij blijven bijdragen tot de opvoeding van de kinderen die door hun ouders wel naar school worden gezonden. Thuislerende kinderen, die leermoeilijkheden vertonen en op hun achttiende jaar nog geen middelbaar diploma haalden, verliezen hun kindergeld en kunnen ook niet terecht in het systeem van werkloosheidsuitkering. Het gaat hier om grote bedragen, want een scholier in het middelbaar onderwijs kost aan de belastingbetaler ruim 6.000 euro per kind en per jaar. |
Momenteel belemmert de particratische staat via financiële
discriminatie in sterke mate het thuisonderwijs. Gezinnen die voor
secessie ten opzichte van het onderwijs kiezen, zouden over
gelijke financiële middelen moeten beschikken. Ze zouden
vrijgesteld moeten worden van het deel van de belastingen dat
besteed wordt aan onderwijs. Of ze zouden het geld, dat andere
gezinnen terugkrijgen via de subsidies aan de door hen gekozen
school, direct moeten ontvangen, bijvoorbeeld trapsgewijs naarmate
de kinderen hun examens afleggen bij een centrale examencommissie
(dus 36.000 euro voor een kind dat zijn examens middelbaar
onderwijs volledig heeft afgelegd). Wanneer zo’n mogelijkheid tot
institutionele secessie wordt geboden, kan eerlijke concurrentie
optreden tussen onderwijs dat door de gezinnen wordt georganiseerd
en staatsgecontroleerd onderwijs in massascholen. De burgers
kunnen zich dan een objectief oordeel vormen over de efficiëntie
van beide systemen.
Of beschouw de sociale zekerheid. In 1955 werd de Amerikaanse
“old age, survivors and disability insurance” (OASI) uitgebreid
tot de landbouwsector. Dit betekende dat ook de Amish moesten
toetreden. De Amish-gemeenschap wilde hiervan niet weten, omdat de
opgelegde afhankelijkheid ten overstaan van de staat hun
gemeenschap zou vernietigen (20).
(20)Over de Amish, zie: http://www.amishnews.com/amisharticles/amishss.htm |
Een Amish formuleerde dit aldus (in Reader’s Digest, november
1962):
“Allowing our members to shift their
interdependence on each other to dependence upon any outside
source would inevitably lead to the breakup of our order.” De
Amish formuleerden in een petitie de redenen waarom ze een
staatsgecontroleerde sociale zekerheid verwierpen:
“It has
been our Christian concern from birth of our church group to
supply those of our group who have a need, financial or otherwise
[...] Our faith has always been sufficient to meet the needs as
they come about, and we feel the present OASI is an infringement
on our responsibilities.” In het hedendaagse socio-
psychologische jargon: de Amish voorzagen dat de
staatsgecontroleerde sociale zekerheid zou leiden tot een
vernietiging van het aanzienlijke sociaal kapitaal waarover hun
gemeenschap beschikt. De interne motivatie, wortelend in hun
religieuze overtuiging, zou verdrongen worden door bureaucratische
staatsdwang. De Amish wezen op hun christelijke overtuiging als
bron van hun verzet:
“Wie niet zorgt voor de eigen familie
en zelfs niet voor het eigen gezin, heeft het geloof verloochend
en is erger dan een ongelovige” (1 Timoteüs 5, 8). De Amish
argumenteerden dat zij altijd op een efficiënte manier voor de
eigen behoeftigen, zieken en ouderen gezorgd hadden en dat zij van
de staatsgecontroleerde sociale zekerheid niets wensten te krijgen
en daarom ook niet wensten bij te dragen. Tegen dit argument, dat
in de jaren zestig in de Amerikaanse pers breed werd uitgesmeerd,
bleek uiteindelijk geen kruid gewassen en de Amish kregen, toen de
“Medicare Bill” in 1965 door het congres werd goedgekeurd, de door
hen geëiste secessie ten overstaan van de Amerikaanse sociale
zekerheid. Tot op heden betalen de Amish geen bijdragen voor de
sociale zekerheid. Zij behouden hun sociale zelfstandigheid en
zijn ook beschermd tegen de grootschalige plundering, die zo’n
opgelegd stelsel van sociale zekerheid onvermijdelijk
meebrengt.
Het voorbeeld van de Amish (die ook het staatsgecontroleerd
onderwijs verwerpen) toont aan dat secessie ten opzichte van het
systeem van sociale zekerheid helemaal geen utopie hoeft te zijn.
Geen wonder dat in België de radicaal geweldloze Amish terecht
kwamen op de lijst van de gevaarlijke sekten (terwijl een
gewelddadige religie als de islam door de particratische staat
wordt erkend, beschermd en betaald).
Door de toepassing van het recht op institutionele secessie
zouden de burgers de mogelijkheid krijgen om stap voor stap, op
basis van maatschappelijk opgedane ervaring, de staat te ontdoen
van zijn gigantische uitwassen.
Daarnaast moeten burgers ook de mogelijkheid hebben om zich
los te maken van een staatsbestel als zodanig. Dit impliceert
normaliter ook territoriale secessie. Dit is een munt met twee
zijden: de burgers kunnen stemmen met hun voeten en afscheid nemen
van het ongewenste staatsbestel door elders te gaan wonen. Of
bewoners van een gebied kunnen, als het ware met het territorium
onder de arm, zich afscheuren van het ongewenste staatsverband.
Men denkt in dit laatste geval gemakkelijk aan grotere entiteiten,
zoals de opsplitsing van Tsjechoslowakije. Maar territoriale
secessie is net zo goed mogelijk op kleinere schaal. De uittreding
van de Zwitserse Jura uit het kanton Bern is een interessant
voorbeeld. De secessie van het Franstalige en grotendeels
katholieke Jura-gebied werd beslist via een referendum in 1974.
Maar dit betekende nog niet het einde van de opsplitsing. Het
zuiden van het Jura-gebied, waar veel Duitstaligen en protestanten
woonden, wilde zich op zijn beurt afscheuren van het nieuwe Jura-
kanton en naar Bern terugkeren. Ook dit werd beslist via een
referendum, dat in 1975 plaatsvond. Nadien vonden nog allerhande
wijzigingen plaats waarbij afzonderlijke gemeentes van het ene
kanton naar het andere overstapten. Zo besloot Vellerat (70
inwoners) in 1995 om zich van Bern af te scheiden en bij het
kanton Jura aan te sluiten. Ook overstappen naar andere kantons
komen voor. Het dorpje Laufenthal bijvoorbeeld, stapte in 1989 van
het kanton Bern over naar het kanton Basel-Land. Vanzelfsprekend
geschieden deze territoriale secessies langs direct-democratische
weg, per referendum. Zelfs het idee dat individuele families zich
met hun huis en grond afscheuren van een gemeente moet niet a
priori worden afgewezen (21).
(21) In de Amerikaanse staat Michigan kunnen inwoners van één
gemeente zich afscheuren om aan te sluiten bij een andere gemeente
die naar hun gevoel de burgerbelangen beter behartigt. Eén extreem
voorbeeld is dat van het gezin van de Amerikaanse Cheryl Perry die
in het kleine dorpje Omer woonde. Zij diende jaarlijks een
gemeentelijke belasting te betalen voor de watervoorziening,
hoewel de gemeente weigerde om de waterleiding door te trekken tot
haar huis. De familie had dan maar een eigen waterput geboord,
maar de gemeente bleef toch geld eisen voor niet geleverd water.
“Why keep paying for things we don’t get?” vroeg de familie zich
af. Dat is inderdaad een vraag, die aan het adres van de
gehypertrofieerde particratische staat veel meer zou moeten
gesteld worden. Het argument van Cheryl Perry was simpel genoeg:
“I don’t feel I should have to pay because I don’t get the water.”
Daartegen kon de gemeente geen enkel valabel argument inbrengen.
De familie won het referendum en kon, compleet met de grond die ze
bezaten, zich afscheuren van het inhalige Omer en aansluiten bij
de naburige gemeente Arenac, waar geen vergelijkbare belasting
bestond. Een voorbeeld dat heel wat andere burgers aan het denken
zette. http://abcnews.go.com/sections/wnt/DailyNews/family_secede021213.h tml http://www.thehollandsentinel.net/stories/112702/new_112702023.sht ml http://cbs2.com/water/watercooler_story_331080634.html |
Merkwaardig genoeg wordt dit recht op territoriale secessie
in sommige gevallen als vanzelfsprekend aanvaard, terwijl het op
andere gebieden als immoreel en onrealistisch wordt afgewezen.
Iedereen aanvaardt bijvoorbeeld dat de voormalige kolonies recht
hadden op onafhankelijkheid. De Afrikaanse kolonies van landen als
Groot-Brittannië, Frankrijk of België hadden het volste recht op
afscheiding van het “moederland.” Dit geldt ook voor “binnenlandse
kolonies.” De Sovjet-Unie viel terecht uit elkaar, want de staten
die zich ruim tien jaar geleden losmaakten van het “moederland”
waren in de meeste gevallen niets anders dan veroverde
wingewesten. Ook het huidige Rusland omvat nog een reeks
binnenlandse kolonies, zoals Tsjetsjenië, die ten onrechte worden
bezet. Het wordt hoog tijd om op dit domein consequente gedachten
te ontwikkelen. Wat is een “binnenlandse kolonie” en wat niet? Er
is maar één criterium: de vrij uitgesproken wil van de bewoners.
Indien de bewoners van een gebied zich willen afscheiden, dan moet
dit kunnen; want de staat moet er voor de mensen zijn en de mensen
niet voor de staat.
Ludwig von Mises formuleerde dit simpele principe als volgt:
“To the princely principle of subjecting just as much land
as obtainable to one’s rule, the doctrine of freedom opposes the
principle of the right of self-determination of peoples, which
follows necessarily from the principle of the rights of man. No
people and no part of a people shall be held against its will in a
political association that it does not want.” (Mises “Nation,
state and Economy,” pp.34-35). In “Liberalism” (pp.109-110) stelt
von Mises, dat het hier niet gaat om “nationaal
zelfbeschikkingsrecht,” maar om zelfbeschikkingsrecht van de
inwoners van een gegeven gebied:
“To call this right of self-determination the ‘right of
self-determination of nations’ is to misunderstand it. It is not
the right of self-determination of a delimited national unit, but
the right of the inhabitants of every territory to decide on the
state to which they wish to belong [...] The right of self-
determination in regard to the question of membership in a state
thus means: whenever the inhabitants of a particular territory,
whether it be a single village, a whole district, or a series of
adjacent districts make it known, by a freely conducted
plebiscite, that they no longer wish to remain united to the state
to which they belong at the time, but wish either to form an
independent state or to attach themselves to some other state,
their wishes are to be respected and complied with. [...] If it
were in any way possible to grant this right of self-determination
to every individual person, it would have to be done. This is
impracticable only because of compelling technical considerations,
which make it necessary that the right of self-determination be
restricted to the will of the majority of the inhabitants of areas
large enough to count as territorial units in the administration
of the country.”Op het einde van deze passage wijst von Mises
op een belangrijk feit, namelijk dat het principe van territoriale
secessie wel kan doorgetrokken worden tot op laat ons zeggen het
gemeentelijk niveau, maar niet tot op het individuele niveau omdat
het rechtsgebied dat met de staat samenhangt aan een territorium
is gebonden.
Von Mises levert op dit punt geen bevredigende oplossing,
terwijl die nochtans voorhanden is. De individuele burgers kunnen,
precies omdat ze niet aan een territorium zijn gebonden, stemmen
met hun voeten. Indien een groot aantal kleine vrijstaten
voorhanden is, ieder met eigen wetten en bepalingen, dan kunnen
burgers die het niet eens zijn met de meerderheid van hun
landgenoten, zich aanbieden voor burgerschap in een andere
vrijstaat. De vrijstaten komen hierdoor met elkaar in
concurrentie. Een gevolg hiervan ziet men in Zwitserland, waar
kantons met betere democratische regeling meer aantrekkingskracht
uitoefenen op kandidaat-bewoners, wat bijvoorbeeld blijkt uit de
hogere grondprijzen in die kantons. Maar anderzijds zullen
kandidaat-burgers die meer te bieden hebben, ook meer kans maken
om door de gemeentenaren van de gewenste gemeente te worden
aanvaard. Secessie spoort dus zowel gemeenten als individuen aan,
om het beste van zichzelf te geven en om mogelijkheden en talenten
maximaal te ontwikkelen. Daarnaast laat territoriale secessie ook
toe dat mensen die één of andere vorm van maatschappelijke orde
voorstaan, zich afscheiden om volgens hun doelstellingen en
principes te leven.
De fundamentele motivatie voor het recht op secessie is
gelegen in het geestelijke karakter van de individuele mens. In de
mate dat de mens niet over recht op secessie beschikt, kan hij
zich niet manifesteren als vrije geest die op soevereine wijze,
als individuele verschijningsvorm van het morele in de wereld,
deze wereld hervormt. De mens die zich niet kan afscheiden, is in
feite gekooid en is gedegradeerd tot het bezit van één of ander
machtsapparaat of één of andere elite. Voor diegenen die het
geestelijk potentieel van de individuele mens ontkennen, voor
diegenen met andere woorden die het drieledig karakter afwijzen
van het verschijnsel mens, is dit natuurlijk geen probleem. Maar
wie erkent dat de individuele mens aanleg tot vrijheid en tot
maatschappelijke scheppingskracht in zich draagt, kan niet anders
dan besluiten dat de mens zijn verhouding tot de staat zelf vorm
moet kunnen geven.
Secessie volgens politieke en maatschappelijke voorkeuren werd door John Taylor Gatto, een van de pioniers van de homeschoolingsbeweging in de Verenigde Staten, het “congregationele principe” genoemd. Het gaat hier om een maatschappelijke visie, die in alle opzichten diametraal tegengesteld is aan de politiek-correcte ideologie: streven naar een zeer groot aantal kleine staten, en niet naar één mondiale superstaat; en streven naar de mogelijkheid tot scheiding tussen mensen, die volgens verschillende principes willen leven en niet naar een “multiculturele samenleving.” In zo’n constellatie is het wel degelijk mogelijk dat het “sociaal contract” waarop de staat geacht wordt te berusten niet langer een leugenachtige fictie blijft, maar levende realiteit wordt. De nieuwe burger van een vrijstaat, die hem in zijn rangen opneemt, sluit wel degelijk een plechtig wederzijds contract af met zijn medeburgers. Het principe van secessie op geestelijke gronden werd volgens het evangelie door Christus zeer duidelijk gesteld toen hij zijn apostelen uitzond. Nergens is sprake van het uitoefenen van enige dwang, of het nastreven van vervolging of onderwerping van ongelovigen of andersdenkenden. Maar er is wel sprake van een gemeenschap die welbewust opteert voor secessie:
“Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt ge uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de Gemeenschap. Wil hij ook naar de Gemeenschap niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of een tollenaar” (Matt.18, 15-17). Vereniging van mensen die eenzelfde levensbeschouwing en ideaal nastreven, liefdevolle vrijwillige (geen afgedwongen) zorg voor de andere (zonder uitzondering), en geweldloze doch kordate secessie ten opzichte van diegenen die daar tegenin gaan, vormt de kern van de christelijke benadering. Wanneer geen geestelijke eenheid te vinden is, schudde men het stof van zijn voeten:
“Als gij in een stad of een dorp komt, onderzoekt dan wie waard is u te ontvangen, en verblijft daar tot gij weer vertrekt. Wanneer ge dat huis binnentreedt, brengt dan uw vredesgroet; en wanneer die het waard is, moge vrede over dat huis komen, maar wanneer die het niet waard is, dan kere uw vrede tot u terug. Als men u ergens niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten. Voorwaar, Ik zeg u: op de oordeelsdag zal het voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn dan voor die stad” (Matt. 10,11-15).
Het hoeft geen betoog dat deze instelling diametraal staat tegenover het valse ideaal van het zogenaamde “multiculturele samenleven” (en de daarmee gepaard gaande gedwongen “verrijking”) dat door de globale machthebbers, met steeds meer arrogantie en bruut geweld, ongevraagd wordt opgelegd.
Jos Verhulst
Dr. Jos Verhulst is doctor in de quantumchemie en publicist.
Terug naar het thuisblad.