Het hart is geen pomp

François De Wit.

Vele antroposofen willen deze uitspraak van Rudolf Steiner wel geloven, maar als iemand dan vraagt: "Waarom hebben we dan eigenlijk een hart ? Waarom klopt ons hart vlugger als we inspanning leveren ?", dan moeten ze wel eventjes in hun haar krabben. In dit artikel proberen we enkele feiten en argumenten aan te halen. Waar we vanaf moeten is het beeld van de mens als een gecompliceerde machine, vol met onderdelen die kunnen vervangen worden wanneer ze versleten zijn. Na eeuwenlang dode mensen te hebben bestudeerd is de wetenschap tot een dergelijk beeld gekomen, het enige correcte beeld, volgens de wetenschappers. Kijk maar naar de mogelijkheden van de chirurgie, zeggen zij.
Dat de chirurgie fantastische resultaten behaalt mag een antroposoof gerust toegeven. Maar hoe is het gesteld met de rest van de geneeskunde ? Is daar nog sprake van een genees-kunst ? Volgens ons is de geneeskunde verworden tot een symptoombestrijding, en dat is ook een gevolg van het mechanistisch mensbeeld. Wat we nodig hebben is een beeld van de mens als levend organisme. Dit artikel wil daar toe bijdragen.

De meeste mensen, dokters zowel als leken, beschouwen het hart nog altijd als een pomp. Op het internet vindt men bvb. onderstaande tekst als patiënteninformatie (op webpagina's van de Katholieke Universiteit van Leuven), met als titel:

"De weg die het bloed aflegt door ons lichaam

Het bloed dat uit het lichaam komt en waarvan de zuurstof is verbruikt, bereikt het hart via de onderste en bovenste holle ader (vena cava). Zuurstofarm bloed heeft een wat blauwe kleur (= cyanose). Het bloed verzamelt zich in de rechterboezem of rechter atrium.
Vervolgens wordt het bloed via een klep in de rechterkamer gelaten. De rechterkamer pompt het bloed naar de longslagader. Deze splitst zich in twee takken, één voor de linker- en één voor de rechterlong. In de longen wordt het bloed van zuurstof voorzien, waardoor het helder rood van kleur wordt. Dit wordt de longcirculatie genoemd. Via een aantal aders stroomt het bloed vanuit de longen terug naar het hart. Het verzamelt zich in de linkerboezem of linker atrium. Van daaruit wordt het bloed in de linkerkamer gelaten. De linkerkamer pompt het bloed naar de lichaamsslagader (aorta). Deze vertakt zich naar hoofd, armen, benen en buik. Wanneer de zuurstof verbruikt is, stroomt het bloed terug naar het hart. Dit wordt de lichaamscirculatie genoemd.

De boezems zijn eigenlijk een soort wachtkamers waar het bloed zich verzamelt. Ze hebben weinig pomp- kracht. Het eigenlijke pompen van het hart wordt vooral gedaan door de kamers. Hierbij hoeft de rechterka- mer alleen maar het bloed naar de longen te pompen, terwijl de linkerkamer moet zorgen dat het bloed in het hele lichaam komt. Hier is veel meer kracht en druk voor nodig. Kleppen tussen de boezems en de kamers en bij de uitgang naar de slagaders zorgen ervoor dat het bloed niet terug kan stromen. Het tussenschot tussen de beide boezems en de beide kamers houdt het zuurstofrijke en het zuurstofarme bloed gescheiden."

Neem een willekeurig boek over geneeskunde, en er wordt op dezelfde manier over het hart gepraat. Hoe is het zover kunnen komen ? Een kort historisch overzicht.
Het was de Engelsman William Harvey (1578 - 1657), die de bloedsomloop ontdekte. De mensheid had er lang over gedaan om dit te achterhalen.
De Egyptenaren stelden zich het hart voor als woonplaats van de ziel, het centrum van intelligentie en alle menselijke emoties. Zij bevestigden het belangrijke feit dat er "kanalen en vezels" van het hart naar alle delen van het lichaam gingen, maar geloofden dat de kanalen voor het vervoer dienden van lucht, slijm, voedingsstoffen, zaad en afvalproducten alsmede bloed. Tijdens een balseming werd het hart altijd zorgvuldig in de borstkas achtergelaten, verbonden met de grote bloedvaten, terwijl alle omgevende organen verwijderd werden.
Reeds in de vierde eeuw v.C. braken de Grieken zich het hoofd over ideeën en theorieën over het hart, en zij benaderden dikwijls de waarheid. In Alexandrië beschreef de Griekse anatoom Erasistratus het hart als een pomp, maar hij veronderstelde dat het systeem in omgekeerde volgorde werkte: vanaf de lever via de slag- aders naar het hart en vervolgens naar de longen via de aders.
Galenus (131-201 n.C.) deed onderzoek bij varkens en apen. Hij ontdekte dat de slagaders geen lucht maar bloed bevatten. Hij ontwikkelde een theorie over het hart die eeuwenlang verwarring zou stichten onder medici: hij beweerde dat er onzichtbare openingen in het septum bestonden waardoor het bloed van de rechter in de linker kamer zou moeten stromen.
Pas in de zestiende eeuw kiemde het idee dat er twee gescheiden circulaties bestonden. Galenus' opvatting dat het arteriële en veneuze bloed langzaam uit het hart in gescheiden systemen van vaten stroomde werd bijna veertien eeuwen zonder meer aangenomen.
In de Renaissance werd een nieuw licht geworpen op het nog steeds onopgeloste probleem. Leonardo da Vinci (1452-1519) ontdekte door tekeningen te maken van secties dat het hart een éénrichtingsverkeer van kleppen bezit.
Toen kwam Harvey. Deze Harvey studeerde in Cambridge o.m. bij Andreas Vesalius. In die tijd hielden onderzoekers zich veel bezig met het wezen en de eigenschappen van het menselijk bloed. Harvey nam als uitgangspunt voor zijn studie de these op van de Perzische filosoof en dokter Avicenna (979 - 1037) dat het hart als bron van het slagadersysteem een eigen kracht zou bezitten. Hij deed experimenteel onderzoek op meer dan 15 verschillende diersoorten. Daardoor leerde hij dat er een verband bestond tussen de bloedvaten en de wijze waarop het hart samentrekt en ontspant.
Harvey maakte zijn bevindingen, het bestaan van een bloedsomloop, bekend in 1628. Daarvoor werd dus gedacht dat het hart het bloed aanzoog vanuit de lever. Door een eenvoudige berekening toonde Harvey aan dat de lever onmogelijk die hoeveelheid bloed kon leveren (hij vermenigvuldigde de geschatte inhoud van een hartkamer met het aantal hartslagen per dag).
Na aanvankelijke bestreden te zijn door de medische wereld, werd toch het inzicht aanvaard dat het bloed steeds opnieuw door het lichaam stroomt. Harvey kon echter niet vaststellen waar het bloed precies aan zijn terugweg naar het hart begon. Daarvoor moest men wachten op de microscoop. Het was Marcello Malpighi die in 1661 het bestaan van haarvaten of capillairen ontdekte.

Van toen af werd het hart meer en meer als pomp beschouwd, net zoals men de nier als filter, de long als blaasbalg, de hele mens als een machine bezag. Dit denken is vandaag nog altijd overheersend. Nochtans is het mogelijk om op een andere manier de mens te bekijken.
Eugen Kolisko, leraar aan de eerste Waldorfschool, wijdde een kleine studie aan het hart. Volgens hem -en hij baseert zich natuurlijk op inzichten van Rudolf Steiner- is de bloedsomloop geen gevolg van de werking van het hart. Hij beschouwt een dergelijke kringloop als een oerfenomeen van het leven. Er bestaat geen enkele levensvorm zonder sapstroom. Dat zien we al bij de eenvoudigste cel. Er gaat een stroom naar de celwand, omdat daar de cel eigenlijk afsterft. Immers, wanneer een organisme zich afsluit naar buiten moeten we spreken van een stervensproces. Daarom moet er een voedingsstroom naartoe gaan wil het leven zich handhaven. Het leven is een voortdurend tegengehouden sterven. De sapstroom vervangt wat naar buiten toe afsterft. Amoeben vertonen in hun pseudopodiën een centrifugale stroom in het binnenste en een centripetale stroom langs buiten. Voedingsstoffen worden uit het binnenste afgevoerd, wat verbruikt is wordt uit de rand verwijderd.

Hoe meer we stijgen in de evolutie van lagere naar hogere organismen, des te meer evolueren de sapstromen. Maar altijd gaat het om hetzelfde oerfenomeen van het leven. Tussen de ademhalingspool en de voedingspool ontstaan sapstromen, zonder dat daar sprake is van een motor, aandrijver of pomp. Als zoogdieren een hart zouden nodig hebben om het bloed rond te pompen, hoe komt het dan dat bomen van 20 m hoogte het sap op de juiste laats krijgen zonder zo'n pomp ?
Het antwoord is eenvoudig: waar er groei is, ontstaat vanzelf een voedingsstroom, gewoon door het feit dat alle leven verbonden is met voeding en ademhaling. Voeding en zuurstof worden aangevoerd, verbruikte stoffen worden afgevoerd.
Bekijken we eens vanuit dit standpunt de ontwikkeling van een bloedsomloop in het dierenrijk. We stellen vast dat de circulatie er is vóór het hart.
Bij de darm-lichaamsholtedieren (coelenteraten) is de darm tegelijk voedings- en circulatiesysteem, hij verdeelt het voedsel. De lichaamsdelen zuigen direct hun voeding uit de darm om te kunnen functioneren. Wanneer zich een lichaamsholte vormt, circuleert het bloed in deze holte zonder dat er afgescheiden bloedbanen zijn. Als eilandjes liggen rustige delen midden in de stroming. Later vormen deze rustige delen een wand, maar circulatie was er vóór de wandvorming. De eilandjes die een wand vormen worden later zelfstandige organen, het bloed stroomt daar vrij tussen. We zien dit nog aan het lymfesysteem, de lymfe stroomt vrij door ons lichaam, en voor de witte bloedlichaampjes vormen zelfs de vaatwanden geen hindernis.

Bij de ringwormen (anneliden) is de darm omgeven door een vaatsysteem, dat later in de ontwikkeling omge- vormd wordt tot een rugkanaal en een buikkanaal, die dan weer verbonden worden door zijkanalen zodat het geheel eruit ziet als een omwikkelde magneet.

Oorspronkelijk zijn alle vaatwanden samentrekkend. Later ontwikkelen bepaalde delen sterker. Bij de meeste anneliden is het rugkanaal samentrekkend (contractiel); bij de regenwormen zijn het de lussen tussen rug- en buikkanaal; bij de lancetvissen, voorlopers van de gewervelde dieren, het buikkanaal. Hartachtige vormen ontstaan wanneer de wanden van het circulatiesysteem op een bepaalde plaats beginnen samentrekken. Oorspronkelijk is gans de bloedsomloop hart; waar uiteindelijk afgescheiden pulserende kanalen ontstaan, hang af van de ontwikkeling van een zenuwstelsel. Bij wormen en gelede dieren stroomt het bloed in één richting, bij lancetvissen en gewervelde dieren in een andere richting. De eerste hebben het 'hart' of tenminste het vaatgedeelte dat het sterkst kan samentrekken op de rugzijde, de laatste op de buikzijde. Waarom ? Wormen en gelede dieren hebben hun zenuwstelsel langs de kant van de buik, gewervelde dieren echter bezitten een ruggemerg. Nu is het zenuwstelsel de drager van het bewustzijn, maar daarmee ook tegelijk de drager van doodskrachten. Waar veel bewustzijn is, moet minder leven zijn. Naarmate het bewustzijn ontwikkelt in het dierenrijk, neemt de regeneratiekracht af. Van alle dierlijke weefsels herstelt de zenuwsubstantie het moeilijkst. Daarom wordt de sapstroom naar het zenuwstelsel geleid. Die stroom gaat altijd van leven naar dood. Is het zenuwstelsel langs de buik gelegen, dan zal het bloed van de rug naar de buik stromen, ligt het zenuwstelsel meer langs de rug, dan stroomt het bloed omgekeerd.

Dat de bloedsomloop ontstaat als evenwichtszoeker tussen twee polariteiten zien we ook aan de ontwikkeling van het embryo. Voor er van een hart sprake is, is er al een stroom in de dooier. Eerst ontwikkelt het zenuwstelsel, het 'stolt' als het ware in de voedende dooier. Dan begint een dooiercirculatie tussen de pool van het zenuwstelsel en de pool van de stofwisseling. Het hart ontwikkelt zich pas later in het stromende bloed.

Maar zelfs wanneer we uitgaan van een kant en klare bloedsomloop, dan geraken we met een mechanische voorstelling nergens. De beweging van het bloed kan niet hemodynamisch begrepen worden. Men heeft moeten inzien dat de wet van Poiseuille (die bepaalt hoe de stroomsnelheid van een vloeistof afhangt van de viscositeit) niet van toepassing is in de bloedvaten van mens of dier. De stroming in de haarvaten is zelfstandig, de stroomsnelheid hangt af van de intensiteit van de levensprocessen in de weefsels, niet van de diameter van de haarvaten.
Ook de slagaders pulseren zelfstandig, dat is ondertussen genoeg aangetoond. Zo stellen we bvb. vast dat de bloedsomloop een tijdje verdergaat na een hartstilstand en dat de slagaders leeg geraken. Er is eveneens een zelfstandige stroming in de aders: vele dieren hebben aderharten. Ook kan men de stroming in de aders niet verklaren door de hartsystole en thoraxaspiratie. De bloeddruk is niet alleen een hoogontwikkelde elastische spanning, hij zorgt voor een actief ritmisch meewerken aan de bloedsomloop.
Maar ondanks deze bevindingen laat men niet graag het beeld van een pomp varen. Als het hart de pomp niet kan zijn, dan verklaart men dat de ganse bloedsomloop een pompsysteem is. De waarheid is echter dat alle ritmisch-samentrekkende beweging niet kan gedacht worden zonder de levendige functie van de organen die het bloed aanzuigen. Hoe intensiever dat functioneren is, des te meer wordt het stroomapparaat uitgebouwd. De werking van de organen zuigt het bloed en dat is de drijvende kracht achter de bloedsomloop, niet de vaatwanden, die zelf slechts als hulpapparaten van de organen ontstaan. Wat betekent dat nu, dat de functie van de organen de bloedsomloop bewerkt ? Dat betekent dat het geheel der levensfuncties, het levenslichaam, het bloed doet stromen. De actieve delen van het levenslichaam laten het bloed naar zich toestromen. Bloed is autonoom in zijn beweging, het kan niet in rust voorgesteld worden, als een stilstaande vloeistof die achteraf door een motortje aangedreven wordt; het is van oorsprong in beweging. Naarmate de organen zich specialiseren wordt ook de bloedsomloop gecompliceerder en wint het belang van vaatwanden.

De sapstroom bij de plant en de bloedsomloop bij het dier

Waarin verschilt het dier van de plant ? Bij de plant is ieder orgaan blad, t.t.z. alle organen zijn gelijkwaardig, ze gelijken alle op de ganse plant. Daarom kan uit ieder plantedeel de ganse plant groeien, de regeneratiekracht is bijzonder groot.
Bij het dier is ieder orgaan een deel van het geheel geworden, het is ook maar een echt orgaan omdat het niet het geheel is. Er is een kracht verloren gegaan, of liever: die kracht is gemetamorfoseerd tot de mogelijkheid om een zieleleven te ontwikkelen. Wat het dier niet meer heeft aan uiterlijke groei- en vormkrachten, dat verschijnt innerlijk als zieleleven. Daarmee ontstaat dan ook de differentiatie in een zenuwpool en een stofwisselingspool, en een circulatie als bemiddelaar. De verschillende organen van het dier wijzen ons op een even verschillend, gedifferentieerd zieleleven. Het zieleleven staat immers niet los van de organen, maar bedient zich daarvan voor zijn bewustzijn. Orgaanontwikkeling en ziele-ontwikkeling gaan samen. Hoe meer het zenuwstelsel ontwikkelt, des te beter kan zich uit de primitieve zielebelevenissen het voorstellingsleven omhoog werken. Tegelijk differentieert het stofwisselingssysteem en daarmee gaat een fijnere vorming van het wilsleven gepaard. Daartussen de circulatie, die altijd maar gecompliceerder moet worden om te kunnen bemiddelen tussen bewustzijns- en wilspool. De hoogst ontwikkelde bloedsomloop is tegelijk de uitdrukking van het hoog- stontwikkelde zieleleven, waar het bloed door alle delen harmonisch aangezogen wordt en de wonderbouw van het hart bewerkstelligd wordt door het alsmaar fijner samenwerken der organen in de periferie. Het hart kan slechts vanuit het periferische begrepen worden, nooit de bloedsomloop vanuit het centrum, vanuit het hart. Wanneer de verschillende organen niet in evenwicht zijn, dan zal het hart ook niet in evenwicht zijn. We zien bvb. wanneer een sportman zijn spiersysteem overbelast, dat dan ook het hart hypertrofiëert, de man krijgt een zgn. sporthart.
Het zal ons nu ook niet verwonderen dat alle zielebewegingen, vooral gevoelens, innig samenhangen met de bewegingen van het bloed. Alle gevoelens laten het bloed naar bepaalde richtingen stromen. Vreugde, leed, toorn, angst, schaamte zijn verbonden met bepaalde bewegingen van ons bloed. Ons Ik komt tot een bewust- zijn van wat gebeurt door wat lichamelijk in de bloedsomloop gebeurt. Ook onze voorstellingen laten de bloedsomloop niet onverschillig. Stellen wij ons een beweging voor in een arm of been, dan vloeit het bloed er al naartoe, stellen wij ons een citroen voor dan gaan onze speekselklieren werken en wordt het bloed daar naartoe gezogen. De ziel leeft in de organen en als wij alleen de fenomenen beschouwen- dan kunnen we zeggen: de ziel drijft het bloed aan.
Behalve een fysiologische betekenis die de huidige wetenschap beschrijft, hebben de organen ook een psychische betekenis. Wanneer zij ontstaan komt er een ziele-element vrij, dat verder leeft in het betreffende orgaan. De bloedsomloop is het dynamisch evenwicht tussen de organen van het stofwisselingssysteem en het zenuwstelsel, en daarmee ook tussen voorstellen en willen.
Vanuit de mens als geheel begrijpen wij het hart. De mens ontwikkelde longen, en het hart deelde in twee. In de evolutie zien we dat het hart zich meer in twee deelt naarmate de zuurstofademhaling ontwikkelt. De onderverdeling in kamers hangt dan weer samen met de polariteit van boven en onder. In het dierenrijk, bij de rondbekvissen, waar bloed en lymfe zich scheiden, waar een kop zich begint te vormen, ziet men voor het eerst een scheiding in het hart. Boven en onder scheiden zich. En wanneer lucht vanuit de longen de bloedsomloop doordringt, dan scheiden ook linker- en rechterdeel.

Wie zegt dat het hart als een pomp de bloedsomloop aandrijft, verliest uit het oog dat deze zgn. pomp zelf uit het bloed ontstaan is. Het begrip 'pomp' vervalt wanneer die pomp zelf het resultaat van de pompvloeistof is.

Alle verdikkingen en vaatwanden zijn het gevolg van organen die beginnen functioneren en differentiëren. Zo is het hart ontstaan doordat de bloedsomloop ingewikkelder werd, zo zijn slagaders en haarvaten ontstaan door intensievere werking van bepaalde organen.

Tot zover Eugen Kolisko.
Maar ondanks alle mooie uitleg en tekeningetjes wordt de moderne mens niet gemakkelijk overtuigd, het mechanistisch mensbeeld zit diep verankerd in zijn denkwereld. En natuurlijk wordt hij ook begoocheld door de schijn. Waarom had Galileï het zo moeilijk om zijn tijdgenoten te overtuigen ? Ze zagen iedere dag dat de zon 's morgens in het oosten opging en 's avonds in het westen onderging, het was dus de meest voor de hand liggende conclusie dat de zon bewoog, de beweging van de aarde voelt of ziet immers niemand. Zo is het ook met het hart en de bloedsomloop. De mens voelt en hoort de werking van het hart, maar niet die van het bloed. En in de tijd van Galileï konden de mensen nog aannemen dat iets ontastbaars of onzichtbaars inwerkte op de materie, maar voor de mens van nu is een dergelijk geloof gewoon achterlijk. Als hulpmiddel in eventuele discussies geven we nog enkele argumenten voor onze (Goetheanistische-antroposofische) stelling dat het hart geen motor is.

1) De vergelijking met de centrale verwarming

We hebben telkens een gesloten kringloop. Wie gaat durven beweren dat de manometer of de thermometer het systeem aandrijft ?
Onze moderne mens zal nu zeggen: "Ja maar, in de centrale verwarming heb je wel een waterpomp. Het hart komt in deze vergelijking overeen met de waterpomp !"
Ons nieuw argument:

2) De mens zou ontploffen

indien het hart werkelijk een pomp was (of het hart zou ontploffen door de tegendruk). Iedere loodgieter kan ons vertellen dat we niet ongestraft een buisje van bvb. 1 mm diameter (in onze vergelijking is dit een capillair of haarvat) kunnen aansluiten op een buis van 10 cm diameter (de aorta). Ofwel is de pomp zeer sterk en dan springt het buizenstelsel, ofwel zijn de buizen sterk en dan verbrandt de pomp.

3) Eigen waarneming

Materialist: "Als we veel inspanning doen, begint het hart rapper te pompen om meer bloed en dus energie naar de spieren te brengen."
Wij: "Dat is geen waarneming maar een theorie. Waarom slaat ons hart plotseling sneller wanneer we bvb. in de wagen in een onvoorziene gevaarlijke situatie terechtkomen ? De spieren hebben nog niets verbruikt op dat ogenblik."
Materialist: "In een stress-situatie maakt het lichaam zich klaar op een mogelijke snelle vlucht, een oerinstinct uit ons verleden. Er wordt al op voorhand bloed naar de spieren gepompt".
Wij: "Tiens, dat is raar. Waarom begint ons hart dan niet op voorhand sneller te pompen wanneer we de kruiwagen zien staan waarmee we straks in de tuin gaan werken ?"
Materialist: "Loop naar de pomp !!"

De materialist moet passen. Wat zou hij trouwens kunnen antwoorden wanneer we vragen waarom ons hart sneller begint te slaan bij 't zien van onze geliefde ? Kan hij anders dan toegeven:

niet het hart maar de ziel doet het bloed bewegen.










Terug naar de inhoudstafel.

Bronnen:
http://www.kuleuven.ac.be/congcardio/info_patient/TF.htm
http://www.medicine-worldwide.de/persoenlichkeiten/harvey.html
Boek van de Mens, 1970, nr.1, blz. 3.
Eugen Kolisko, Goetheanistische Studien, Verlag am Goetheanum, 1989.
Hammer & Hammer, Vademecum der Natuurkunde, Het Spectrum, 1984.
Burnett, Fisher, Zims, Natuurgids voor het dierenrijk, Meulenhoff, 1961.