Rudolf Steiner was van eenvoudige afkomst en groeide op in een landelijke omgeving. Hij had geen schrik van
handenarbeid, hij vond het iets onontbeerlijk voor een goede ontwikkeling van de jonge mens. Later, toen de
eerste Waldorfschool ingericht werd, kregen praktische vakken evenveel plaats als theoretische, ook uit sociale
overwegingen: zo werd vermeden dat er een kloof ontstond tussen intellectuele en manuele beroepsgroepen.
Hijzelf kon overweg met alle mensen, en praatte met hetzelfde gemak en kundigheid over hogere wiskunde als
over de samenstelling van een mesthoop.
Wij vermoeden dat hij meer respect had voor een 'simpele' boer dan voor intellectuelen die niet eens zelf een
knoop aan hun jas konden naaien. Wat denkt u van onderstaande anekdotes ?
Toen de antroposofen op 20 september 1913 in het Zwitserse Dornach, een dorpje bij Bazel, de grondsteen legden voor het latere Goetheanum, begonnen natuurlijk ook vele leden van de Antroposofische Vereniging zich in de buurt van de werf te vestigen. Velen onder hen waren welstellend en moesten niet werken voor hun levensonderhoud. Ze hadden tijd om naar de voordrachten van Rudolf Steiner te luisteren, geld om hem te volgen op zijn voordrachtsreizen, en goesting om af en toe wat kunstzinnig bezig te zijn. Waren ze te moe geworden, dan gingen ze genieten van de natuur in de streek van Dornach, en maakten wandelingen. Voor de gewone mensen in Dornach, een boerendorp, waren die antroposofen maar rare vogels, een bende rijke leeg- lopers. Ze vertrouwden het ganse gedoe met die 'tempel' maar weinig en lieten zich door de plaatselijke gees- telijken wel eens opruien. Misschien staan niet alle boeren van nature argwanend tegenover stadsmensen, maar dat was in ieder geval zo met de vader van mevrouw von Arx, een vroedvrouw uit Dornach. Zij herinnerde zich volgende gebeurtenis uit haar jeugd, zo rond 1914. Haar vader, boer Zeltner en tevens kuiper in Oberdornach, moest niet veel weten van die antroposofische leeglopers en bejegende hen geregeld grof. Op een dag was hij aan 't maaien op zijn weide langs de Melcher- weg. Een wandelaar kwam met langzame tred zijn kant uit en sprak toen hij ter hoogte van de maaiende boer kwam:
"Lastig werk dat ge daar uitvoert."
Zeltner, die al baadde in het zweet, repliceerde tamelijk bars:
"Wat verstaan mijnheren daarvan die niets anders te doen hebben dan te wandelen !"
De andere man antwoordde: "Ik heb dat ook nog gedaan."
"Ja, zo ziet ge eruit", morde Zeltner. Maar de heer sprak rustig:
"Toen ik klein was heb ik voor onze geiten dikwijls een steile spoorwegberm afgemaaid."
Hij stapte naar Zeltner, nam hem de zeis uit de handen en begon volledig volgens de regelen der kunst te
maaien. Boer Zeltner stond paf: "Welnu, begot, hij kan het nog ook !"
Daarop begonnen beiden te praten over het gras, over welke kruiden de beste waren voor goede melk. De
vreemde heer bleek een even goede kenner van alle grassoorten te zijn als boer Zeltner. Hij informeerde of er
melk op overschot was en of die verkocht werd. Toen dit bevestigd werd, liet hij van dan af iedere dag melk
halen bij de familie Zeltner.
Die heer was Rudolf Steiner.
Uit: "Erinnerungen an Rudolf Steiner", door Hans Kühn (blz. 506).
Jaren later, in 1924, na de cursus over biologisch-dynamische landbouw in Koberwitz, sprak Rudolf Steiner
meermaals zijn verbondenheid met het boerenleven uit. Wilhelm Rath vertelt:
"Het was voor Rudolf Steiner belangrijk om zijn eigen liefde en verbondenheid met de landbouw uit te spre-
ken. "Op een bepaalde manier ben ik ontsproten uit het boerenras, en eigenlijk ben ik er nooit uitgegroeid of
vervreemd van geraakt", zei hij, en hij vertelde hoe hij zelf nog aardappelen gepoot had, hoe hij wel geen
paarden maar toch varkens mee helpen verzorgen had en hoe hij betrokken was bij het koeienbedrijf van de
buren. "Al deze zaken hebben mij lange tijd in mijn leven nauw aan 't hart gelegen en ik heb eraan deelgeno-
men en juist daardoor voel ik liefde voor de boerenstiel, ik ben erin opgegroeid. Dat betekent meer voor mij
dan dat beetje mestroeren."
(in de biologisch-dynamische landbouw wordt mest verdund in grote watertonnen, die dan op een bepaalde
manier lange tijd moeten omgeroerd worden -fdw)
(Uit hetzelfde boek op blz. 468)
En een (niet-antroposofische) bezoeker van het Oost-West-Congres in Wenen in 1922 beschrijft Rudolf Steiner toen hij hem ontmoette de dag na het congres:
"Voor mij stond een oude man, een oude boer uit Neder-Oostenrijk ... die zich op zijn land doodgewerkt had en nu verwelkt en opgebruikt voor mij stond, een goede, in-goede mens, die al zijn krachten ingezet heeft en zichzelf volledig weg-gegeven heeft."
(Uit: "Rudolf Steiner" van Christoph Lindenberg)
Terug naar de anekdotes.