Het verschil tussen een geest en een spook_

In de vorige aflevering van De Brug hadden we 't even over spoken, fantomen e.d. die werkzaam zijn in de mens. Sommigen beschouwen die wezens als een soort dubbelganger. We beloofden toen er uitgebreider op terug te komen. Een eerste fragment komt uit GA 99 "Antroposofie en de wijsheid van de Rozenkruisers"

[...]" U moet bedenken dat u zowel in het astrale lichaam als in het etherlichaam en het fysieke lichaam wordt beïnvloed door andere wezens. Alles wat u onwillekeurig doet, alles waartoe u zich innerlijk gedrongen voelt, gebeurt doordat andere wezens op u inwerken. Het gebeurt niet vanuit het niets. De verschillende menselijke wezensdelen worden voortdurend werkelijk doordrongen en vergezeld van andere wezens, en een groot aantal oefeningen die de ingewijde leraar zijn leerlingen laat verrichten zijn bedoeld om deze wezens uit te drijven, opdat de mens steeds vrijer wordt.

De wezens die het astrale lichaam doortrekken en dit onvrij maken worden demonen genoemd. Uw astrale lichaam is voortdurend doordrongen van zulke demonen, en ook de wezens die u zelf door uw goede of verkeerde gedachten voortbrengt hebben de eigenschap dat ze zich geleidelijk aan tot demonen ontwikkelen. Er bestaan goede demonen, die van goede gedachten uitgaan. Slechte gedachten echter, vooral die van onware en leugenachtige aard, brengen de meest vreselijke en afschuwwekkende demonische gestalten voort, waarmee het astrale lichaam om zo te zeggen is doorspekt. Op dezelfde wijze wordt het etherlichaam bevolkt door wezens waarvan de mens zich moet bevrijden, namelijk de spoken, en tenslotte zijn er de wezens die met het fysieke lichaam zijn verbonden en die fantomen worden genoemd. Behalve deze drie soorten wezens bestaan er nog andere die het menselijk Ik doordringen; dat zijn de geesten, net zoals het Ik zelf, dat immers ook geest is.De mens is inderdaad zelf de schepper van de wezens die, zodra hij naar de aarde afdaalt, zijn innerlijke en uiterlijke levenslot bepalen. Deze wezens beïnvloeden uw levensloop in de zin dat u geconfronteerd wordt met alles wat uw astrale lichaam aan demonen, uw etherlichaam aan spoken en uw fysieke lichaam aan fantomen heeft voortgebracht. Dit alles hoort als het ware bij u en streeft ernaar zich met u te verbinden, wanneer u opnieuw geboren wordt.U ziet ook hoe deze waarheden in religieuze overleveringen worden verwoord. Wanneer in de bijbel wordt gesproken over het uitdrijven van demonen, dan is dit geen abstract begrip, maar een werkelijkheid die letterlijk moet worden opgevat. Want wat deed de Christus Jezus ? Hij genas de mensen die van demonen waren bezeten, hij verdreef de demonen uit het astrale lichaam. Dit zijn reële gebeurtenissen die volstrekt woordelijk moeten worden opgevat. Ook Socrates, deze verlichte geest, spreekt over zijn demon, die in zijn astrale lichaam werkte. Dit was een goede demon; men moet bij demonen niet alleen aan slechte wezens denken.Er bestaan echter ook angstwekkende, verderfelijke demonen. Alle leugendemonen werken zodanig dat zij een terugval in de menselijke ontwikkeling veroorzaken, en omdat er in de wereldgeschiedenis bij de leugens van grote persoonlijkheden steeds zulke leugendemonen worden geschapen die tot zeer machtige wezens uitgroeien, spreekt men van de geesten van de belemmeringen of van de hindernissen. Daarom zegt Faust ook tegen Mefistofeles: " Jij bent de vader van alle hindernissen !"

Doordat de afzonderlijke mens nauw verweven is met de rest van de mensheid werken de door hem verkondigde waarheden of leugens terug op de hele wereld, want het maakt een groot verschil of hij waarheids- of leugendemonen voortbrengt. Probeert u zich eens een volk voor te stellen dat uit louter leugenaars zou bestaan. Ze zouden de astrale wereld bevolken met louter leugendemonen en deze kunnen zich op hun beurt openbaren in de vorm van een fysieke dispositie voor epidemische ziekten. Zo is er een bepaald soort bacillen die de dragers zijn van infectieziekten en waarvan de oorsprong in de menselijke leugens moet worden gezocht. Dit zijn niets anders dan fysiek belichaamde leugendemonen. Hier ziet u hoe de leugens uit het verleden zich als een leger van demonische wezens in het wereldkarma manifesteren. Dat oude mythen en sagen veel waarheid bevatten blijkt duidelijk uit een bepaalde passage in Goethes Faust. Daar vindt u een samenhang tussen ongedierte en leugens, en ook worden de er genoemde ratten en muizen in verband gebracht met de leugengeest Mefistofeles.In de verschillende sagen zijn de samenhangen tussen de geestelijke en fysieke wereld vaak op prachtige wijze bewaard gebleven."

Nog dieper gaat Rudolf Steiner op de zaak in op 4 juni 1908. Die voordracht werd gehouden in Berlijn en is te vinden in GA 102 "Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen".

"Bij de slapende mens liggen het fysieke en het etherlichaam in bed, het astrale lichaam en het Ik bevinden zich daarbuiten. Maar nu moeten we bedenken dat het astrale lichaam het principe van het zenuwstelsel is en het Ik het principe van het bloedstelsel. Gedurende de nacht heeft het astrale lichaam dus datgene in het fysieke lichaam verlaten waarvan het zogezegd de oorzaak is, namelijk het zenuwstelsel. Want pas toen op de Maan het astrale lichaam bij de mens werd ingelijfd kon het zenuwstelsel ontstaan. Trouweloos verlaat dus het astrale lichaam datgene waar het toe behoort, wat het eigenlijk in de mens moet verzorgen; en net zo verlaat het Ik datgene wat het in het leven heeft geroepen. De principes van het bloedstelsel en het zenuwstelsel bevinden zich buiten het slapende fysieke lichaam en het slapende etherlichaam. Die zijn nu volkomen alleen. Nooit kan echter iets materieels, iets fysiek bestaan in een vorm die door een geestelijk principe is veroorzaakt wanneer dat geestelijk principe afwezig is. Dat is volkomen uitgesloten. Nooit kan een zenuwstelsel leven zonder dat er astrale wezens aan werken, en nooit een bloedstelsel zonder dat er Ik-wezens aan werken.Zo verlaat u dus allen 's nachts trouweloos met uw Ik en astrale lichaam uw zenuwstelsel en bloedstelsel, en u laat die over aan andere wezens van astrale aard. Wezens van gelijke aard als uw Ik dalen nu zogezegd in uw organisme af. Elke nacht wordt het menselijk organisme werkelijk bezet door zulke wezens die in staat zijn het te onderhouden. Het fysieke lichaam en het etherlichaam van de mens, die in bed liggen, worden dan gelijktijdig door deze astrale en Ik-wezens doordrongen, die eigenlijk in het fysieke lichaam zijn. Indringers zouden we ze kunnen noemen, maar dat is niet altijd juist. We zouden ze veelal beschermgeesten moeten noemen, want zij houden in stand wat de mens 's nachts in de steek laat.

Nu is het helemaal niet zo erg dat de mens elke nacht zijn lichaam verlaat. Ik heb u al verteld dat het astrale lichaam en het Ik 's nachts voortdurend werkzaam zijn. Ze verwijderen uit het fysieke lichaam wat de afbraakprocessen van de dag hebben achtergelaten, dat wat we in de ruime zin van het woord vermoeidheid noemen. De mens is 's morgens verfrist en uitgerust, omdat zijn astrale lichaam en zijn Ik in de loop van de nacht de vermoeidheid hebben weggenomen die hem gedurende de dag door de indrukken van het dagleven heeft bekropen. Dat is een feit voor de helderziende waarneming, deze gedurende de nacht waarneembare werkzaamheid van het astrale lichaam om de producten van de vermoeidheid op te ruimen. Het Ik en het astrale lichaam werken daarbij van buiten op het fysieke en het etherlichaam in. Nu is echter de mens in de tegenwoordige cyclus van zijn ontwikkeling nog niet zo ver dat hij zo'n werkzaamheid helemaal zelfstandig zou kunnen uitvoeren. Hij kan die slechts onder de leiding van andere, hogere wezens uitvoeren. Elke nacht wordt de mens dus als het ware opgenomen in de schoot van hogere wezens, die hem het vermogen verlenen om op de juiste wijze aan zijn fysieke en etherlichaam te werken; en dat zijn tegelijkertijd de wezens -daarom mogen we ze geen indringers noemen- die 's nachts zijn bloed- en zenuwstelsel op de juiste wijze geestelijk verzorgen.

Zolang er geen abnormaliteiten optreden gaat het samenwerken van geestelijke wezens bij de mens 's nachts probleemloos. Maar er kunnen heel goed onregelmatigheden optreden, en hiermee komen we aan een hoofdstuk van de geesteswetenschap dat buitengewoon belangrijk is voor het praktische menselijke zieleleven; hiervan zou men willen dat het niet alleen in de ruimste kring theoretisch bekend werd, maar ook in de ruimste zin de grondslag ging vormen voor bepaalde activiteiten van het menselijke zieleleven. De mens heeft er gewoonlijk geen voorstelling van dat de feiten van het zieleleven ver, heel ver doorwerken. In een ander verband heb ik u er al opmerkzaam op gemaakt dat de feiten van het zieleleven pas hun juiste verklaring vinden doordat we ze in het licht van de geesteswetenschap beschouwen.

We kennen allemaal de diepe betekenis van de uitspraak: geesteswetenschappelijk beschouwd is de leugen een soort moord. En ik heb u verteld dat inderdaad in de astrale wereld een soort explosie optreedt wanneer de mens een leugen uitspreekt -in zekere zin al wanneer hij die alleen nog maar denkt- dat daar in de geestelijke wereld iets gebeurt wanneer de mens liegt, dat voor de geestelijke wereld een veel vernietigender uitwerking heeft dan welk ongeval dan ook in de fysieke wereld. Maar zulke dingen, die men op een bepaald niveau van de geesteswetenschappelijke beschouwingen vermeldt en ook karakteriseert voor zover het daar mogelijk is, winnen steeds meer aan duidelijkheid en worden steeds beter gefundeerd naarmate we verder voortschrijden in de geesteswetenschappelijke kennis.

Vandaag zullen we een ander gevolg van liegen of lasteren leren kennen, waarbij liegen of lasteren hier helemaal niet in de grove barre zin zijn bedoeld als men deze woorden gewoonlijk gebruikt. Want ook als de mens in meer subtiele zin, bvb. vanuit de conventie, vanuit allerlei maatschappelijke of partijstandpunten het een of ander aan de waarheid kleurt, hebben we in geesteswetenschappelijke zin steeds met een leugen te maken. Heel vaak is het hele leven van de mens zo al niet met leugens dan toch met leugenachtig gekleurde manifestaties doortrokken.

De materialistisch 'verlichte' mens ziet op zijn hoogst in dat het op zijn fysiek lichaam een effect heeft wanneer iemand hem met een bijl op zijn schedel slaat. Hij ziet desnoods ook in dat het voor zijn fysieke lichaam gevolgen heeft als zijn hoofd door een trein wordt afgereden, of als er een gezwel ergens op zijn lichaam ontstaat, of ook als bacillen bij hem binnendringen. In die gevallen zal de 'verlichte mens' het begrijpelijk vinden dat er werkingen op het fysieke lichaam worden uitgeoefend.Gewoonlijk wordt helemaal niet bedacht dat de mens als een op de geest georiënteerd wezen een eenheid is, dat wat zich in de hogere delen van zijn lichamelijk wezen afspeelt, in zijn astrale lichaam en Ik, beslist zo moet worden beschouwd dat daarvan naar beneden toe invloeden uitgaan tot in het fysieke deel van zijn wezen. Er wordt bvb. niet bedacht dat het uitspreken van leugens en onwaarachtigheden, zelfs al onwaarachtigheden in de levensomstandigheden werkelijke gevolgen hebben voor het fysieke lichaam van de mens.

Helderziend kunnen we het volgende beleven: wanneer een mens bvb. overdag een leugen heeft verkondigd, dan blijft de uitwerking van die leugen binnen het fysieke lichaam aanwezig en voor de helderziende waarneming zichtbaar terwijl de mens slaapt. Laten we eens aannemen dat het helemaal een leugenachtig mens is, dat hij de ene leugen op de andere stapelt. Dan zijn er veel van zulke uitwerkingen in zijn fysieke lichaam. 's Nachts verhardt zich dat alles op een bepaalde manier, en dan gebeurt er iets van grote betekenis. Deze insluitsels, deze verhardingen in het fysieke lichaam verdragen zich zeer slecht met de wezens die 's nachts het fysieke lichaam moeten in bezit nemen, die dus, zoals we hebben gezien, vanuit andere werelden die functies in het fysieke lichaam uitoefenen die overdag het astrale lichaam en het Ik uitoefenen.Het gevolg daarvan is dat in het verloop van het leven door zo'n, men zou kunnen zeggen, door leugens bedorven lichaam delen worden afgesnoerd van de wezens die gedurende de nacht in de mens afdalen. Daar hebben we ook weer afsnoeringsprocessen. Die leiden ertoe dat als de mens sterft, zijn fysieke lichaam niet slechts de wegen volgt die het in het regelmatige verloop van zijn ontwikkeling zou nemen; er blijven namelijk bepaalde wezens over die zogezegd als gevolg van het liegen en lasteren in het fysieke lichaam zijn geschapen en van de geestelijke wezens worden afgesnoerd.Zulke langs deze omweg afgesnoerde wezens zwermen nu ook in onze wereld rond. Ze behoren tot die klasse van wezens die we 'fantomen' noemen. Zodoende vinden we een bepaalde groep elementenwezens die met ons fysiek lichaam verwant zijn -in eerste instantie onzichtbaar voor uiterlijke fysieke ogen- en die zich vermeerderen door ons liegen en lasteren. Inderdaad wordt deze aarde door liegen en lasteren met zulke fantomen bevolkt. Op deze manier leren we een nieuwe klasse elementenwezens kennen.

Nu oefenen echter niet alleen leugens en laster, maar ook andere dingen van het zieleleven hun werking op de menselijke lichamelijkheid uit. Leugens en laster werken met name op het fysieke lichaam in, zodat dit ertoe gebracht wordt om fantomen af te snoeren. Weer andere dingen werken op overeenkomstige wijze op het etherlichaam in.Over zulke verschijnselen van het zieleleven moet u zich niet verbazen, we moeten in het geestelijk bestaan de dingen in alle rust kunnen opnemen. Feiten die een kwalijke uitwerking op het etherlichaam hebben zijn bvb. slechte wetten of slechte sociale structuren in de een of andere gemeenschap. Alles wat bvb. tot onvrede leidt, alles wat aan slechte regelingen tussen mensen speelt, werkt door de stemming die het in het samenleven van de mensen opwekt zodanig dat het gevolgen heeft tot in het etherlichaam. En wat zich zo in het etherlichaam opeenhoopt door de werking van zulke zielefeiten heeft opnieuw afsnoeringen van deze geestelijk op ons inwerkende wezens tot gevolg, afsnoeringen die zich ook in onze omgeving bevinden.Ze worden 'spoken' genoemd. Ook deze wezens, die in de etherwereld, in de levenswereld aanwezig zijn, zien we uit het leven van de mens voortspruiten. Zo kan er menigeen onder ons rondlopen bij wie het fysieke lichaam voor degene die deze dingen kan zien propvol zit, mogen we zeggen, met fantomen, het etherlichaam propvol met spoken; en in de regel vliegt dat alles zogezegd uit elkaar en bevolkt de wereld wanneer zo'n mens sterft of enige tijd daarna.

Zo zien we hoe subtiel de geestelijke gebeurtenissen van ons leven, zoals leugens, laster en slechte sociale instellingen, doorwerken en hoe ze hun scheppingen geestelijk hier tussen ons laten neerslaan op onze aardbol. Nu zult u echter ook kunnen begrijpen dat als in het normale menselijke leven overdag het fysieke lichaam, etherlichaam en astrale lichaam en Ik bij elkaar horen, en het fysieke lichaam en het etherlichaam zelfs andere wezens in zich laten doordringen of iets met zich laten doen, dat dan ook het astrale lichaam en het Ik niet in de normale toestand van hun huidige cyclus zijn.Natuurlijk verkeren ze in een iets andere situatie dan het fysieke en het etherlichaam. Het fysieke lichaam en het etherlichaam hebben wanneer de mens slaapt hetzelfde bewustzijn als planten. En de planten hebben hun Ik daarboven in het devachaan. Dus moeten ook het fysieke lichaam en het etherlichaam van de slapende mens worden verzorgd door wezens die vanuit het devachaan hun bewustzijn ontplooien. Nu bevinden het astrale lichaam en het Ik van de mens zich een wereld hoger; maar de mens slaapt toch ook droomloos net als de planten. Dat planten slechts een fysiek lichaam en een etherlichaam hebben en de mens in slapende toestand nog een astraal lichaam en een Ik, maakt wat betreft deze plantennatuur geen verschil. Weliswaar is de mens opgeklommen tot de geestelijke wereld, tot de astrale wereld; maar hij is nog niet zo ver gevorderd met zijn Ik dat het niet te rechtvaardigen zou zijn dat hij slaapt. Het gevolg daarvan is dat er bij de slapende mens ook wezens in het astrale lichaam moeten binnendringen. En zo is het ook: in het astrale lichaam van de mens dringen voortdurend invloeden door uit de wereld van het devachaan. Dat hoeven beslist geen abnormale invloeden te zijn, het kunnen invloeden zijn van wat wij het hogere Ik van de mens noemen. Want de ontwikkeling van de mens voert hem geleidelijk aan hoger in de wereld van het devachaan doordat hij steeds meer naar zijn vergeestelijking toewerkt; en wat zich daar voorbereidt beïnvloedt hem nu al gedurende zijn slaaptoestand.

Nu zijn er echter niet alleen deze normale invloeden. Dat zou uitsluitend het geval zijn wanneer de mensen onder elkaar volkomen zouden begrijpen wat waardering en eerbiediging van de vrijheid van de ziel van de ander is. Maar daarvan is de tegenwoordige mens nog ver verwijderd. Bedenkt u maar eens hoe de tegenwoordige ziel nog voor het grootste deel de medeziel wil overweldigen, hoe ze het niet kan uitstaan als de andere ziel iets anders denkt of liefheeft, hoe de ene ziel de andere wil overheersen en op haar wil inwerken.Bij alles wat in onze wereld van ziel tot ziel werkt, van de ongerechtvaardigde raad die we geven tot al de middelen die de mensen toepassen om de zielen te overweldigen, bij alles dat niet zo werkt dat de mensen als vrije zielen tegenover elkaar staan, overal waar, al is het in nog zo geringe mate, met dwingende middelen wordt geprobeerd te overtuigen of te overreden, waar niet wordt geprobeerd slechts te wekken wat al in de andere ziel sluimert, overal daar werken van mensenziel tot mensenziel krachten die deze zielen zo beïnvloeden dat zich dat 's nachts in het astrale lichaam uitdrukt. Het astrale lichaam krijgt insluitsels en daardoor worden wezens uit andere werelden afgesnoerd, die vervolgens weer als elementenwezens rondzwermen in onze wereld. Deze wezens behoren tot de klasse der 'demonen'. Ze zijn slechts in onze wereld aanwezig doordat hier op de meest verschillende wijzen intolerantie tegenover gedachten, overweldiging van gedachten heeft plaatsgevonden. Zo is het leger van deze demonen in onze wereld terechtgekomen.

Zo hebben we vandaag opnieuw wezens leren kennen die er gewoon zijn, zowaar als die dingen er zijn die we met de fysieke zintuigen waarnemen, en die duidelijk hun invloeden op het menselijk leven tonen. Heel anders zou bvb. de mensheid zich ontwikkeld hebben wanneer de mensen niet door intolerantie deze demonen zouden scheppen, die onze wereld doordringen en voortdurend invloeden op de mens uitoefenen. Het zijn tegelijkertijd de geesten der vooroordelen. Zo begrijpen we het leven in zijn fijnere nuances, doordat we deze verstrikkingen tussen de in hogere zin geestelijke wereld en onze menselijke wereld leren kennen. Al deze wezens zijn zoals gezegd wel degelijk aanwezig, en ze zwermen door de wereld waarin we leven."

In GA 194 "Die Sendung Michaels" heeft Rudolf Steiner het over een activiteit van de elementenwezens: ze werken in het levenslot van de mens. Hij recapituleert eerst even over de drieledige mens. Zoals we al wisten hangt
- het hoofd samen met het denken en voorstellen,
- het ritmisch systeem, het borstgebied, met het voelen, ,
- de ledematen met het willen. ,

"Het is nu heel belangrijk dat men zich duidelijk voor ogen stelt dat eigenlijk in elk van deze drie menselijke systemen zowel denken als voelen en willen een rol spelen. In het orgaan van het denken, het hoofd, zijn ook het voelen en willen aanwezig, deze zijn daar alleen veel minder ontwikkeld dan het voorstellingsleven. Op dezelfde wijze zijn er in de sfeer van het gevoel, waarvan we een droombewustzijn hebben, ook gedachten werkzaam, maar minder sterk dan in de sfeer van het hoofd. In onze tijd van abstracte wetenschapsbeoefening houdt men er gewoonlijk geen rekening mee dat deze onderbewuste gebieden in het menselijke wezen in dezelfde graad objectief zijn, naarmate ze subjectief minder bewust voor ons zijn. Wat betekent dat ? Dat betekent dat, in tegenstelling tot de voorstellingen -waarvan we ons min of meer bewust zijn-, de belevenissen in ons ritmische systeem, in ons gevoelsleven, niet alleen individuele eigendom zijn, maar tegelijkertijd objectieve wereldgebeurtenissen vertegenwoordigen. En het is buitengewoon interessant om na te gaan welke gebeurtenissen in de wereld ten grondslag liggen aan ons gevoelsleven. ,
Laten we aannemen dat uw gevoel in bijzondere mate wordt aangesproken door een gebeurtenis die u blij of bedroefd stemt. [ ... ] Als er bvb. tussen tandenwisseling en puberteit iets gebeurt wat diep ingrijpt in het gevoelsleven, dan gebeurt er iets eigenaardigs, wat men in de vluchtige, moderne tijd gewoonlijk niet opmerkt maar wat wel degelijk plaatsvindt. In het bewustzijn ebt het gevoel weg, maar afgezien wat zich daar en in het zieleleven afspeelt, gebeurt er iets in de objectieve wereld dat we kunnen vergelijken met de uitbreiding van een opgewekte trilling. Maar het is hierbij merkwaardig dat deze uitbreiding niet eindeloos is, maar ophoudt als de elasticiteit tot een einde is gekomen. Dan beweegt het zich weer in teruggaande lijn. Het komt dan weer terug in de volgende periode van zeven jaar als de een of andere impuls die van buitenaf het zieleleven binnendringt. Het zou niet juist zijn te zeggen dat een dergelijk beleven altijd na ongeveer zeven jaar terugkeert, want dat hangt samen met de bepaalde structuur van ieder individueel leven. Doorlopend beleven we zulke dingen in ons gevoel, die uit de wereld terugwerken door iets wat we in de voorafgaande periode van zeven jaar in de gevoelssfeer hebben beleefd

Wie heeft nog nooit beleefd dat iemand die men goed kent plotseling uit zijn humeur raakt, zonder dat men een oorzaak ziet: even onverwachts als een donderslag bij heldere hemel. Als men echter met oplettendheid en een zieleoog het eigenaardige gedrag van die mens bekijkt en vooral een gevoel heeft voor wat er tussen of in zijn woorden leeft, dan kan men stuiten op een gebeurtenis die hem vroeger gevoelsmatig heeft beroerd. En in die tussentijd is er iets in de wereld gebeurd dat niet plaats zou hebben gevonden als die mens niet door dat gevoel was aangegrepen. Het geheel is een proces dat zowel in de mens zelf als objectief buiten de mens zich afspeelt. U ziet hoevele mogelijkheden er op dit terrein liggen.

In dit objectieve wereldproces mengt zich het werken van de elementenwezens buiten de mens, zoals ik deze onlangs gekarakteriseerd heb. Op een ander vlak heb ik ze genoemd in samenhang met het ademhalings- en het ritmische systeem, waarin ze werken via de gevoelens. Als we deze dingen op de juiste wijze begrijpen moeten we zeggen dat de mens voortdurend een soort grote aura om zich heen schept. Maar wat als golven van hem uitgaat, daarin mengen zich elementenwezens met hun werking, die invloed kunnen uitoefenen op datgene wat terugkomt. Neemt u dus aan dat u een ontroering beleeft, die u uitstraalt. Als deze terugkomt is ze in de tussentijd beïnvloed door elementenwezens, zodat in de terugwerking de mens eigenlijk te doen heeft met wat de elementenwezens bewerkt hebben. In het uitbreiden van zijn geestelijke atmosfeer treedt de mens in verbinding met deze wezens. ,
Alles wat zich gedurende de levensloop in het lot van de mens afspeelt, hangt samen met deze dingen. Gedurende onze levensloop voltrekt zich immers ook een soort verwezenlijking van ons lot. Als we vandaag het een of ander beleven, heeft dat een betekenis voor later en zo wordt inderdaad ons lot opgebouwd. En daarin werken die elementenwezens mee, die zich door onze speciale natuur tot ons aangetrokken voelen en op ons inwerken.

Zo krijgt u inzicht in de wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving en u werpt als het ware een blik op het spel van geestelijke krachten, waardoor veel duidelijk wordt van wat zich in het lot van de mens afspeelt.Dit inzicht ligt de moderne 'verlichte' mens ver en de tradities van vroegere tijden, toen het bewustzijn van de mens nog meer met de werkelijkheid samenhing, zijn resten die zich nog enigszins in onze tijd doen gelden. U vindt dit heel goed uitgedrukt in vroegere dichtwerken, waarin gebeurtenissen in het lot werden gekoppeld aan 't ingrijpen van elementenwezens. Een van de mooiste gedichten die hierover handelen is Herders gedicht Erlkönigs Tochter, dat u ook dikwijls geëuritmiseerd uitgebeeld kunt zien:

Erlkönigs Tochter

Herr Oluf reitet so spät und weit,
Zu bieten auf seine Hochzeitsleut.

Da tanzen die Elfen auf grünem Land, ,
Erlkönigs Tochter reicht ihm die Hand.

"Willkommen Herr Oluf, was eilst von hier? ,
Tritt her in den Reihen und tanz mit mir !"

"Ich darf nicht tanzen, nicht tanzen ich mag, ,
Frühmorgen ist mein Hochzeitstag."

"Hör an, Herr Oluf, tritt tanzen mit mir, ,
Zwei güldne Sporen schenk ich dir."

Ein Hemdlein von Seide, so weiß und fein, ,
Meine Mutter bleichts im Mondenschein."

"Ich darf nicht tanzen, nicht tanzen ich mag, ,
Frühmorgen ist mein Hochzeitstag."

"Hör an, Herr Oluf, tritt tanzen mit mir, ,
Einen Haufen Goldes schenk ich dir."

"Einen Haufen Goldes nähm ich wohl, ,
doch tanzen ich nicht darf und soll."

"Und willt, Herr Oluf, nicht tanzen mit mir, ,
Soll Seuch und Krankheit folgen dir !"

De dochter van de Elfenkoning

Heer Oluf rijdt zo laat en zo ver, ,
Zijn bruiloftsgasten nodigt hij her en der.

De elfen dansen over het groene land, ,
De dochter van de elfenkoning reikt hem de hand.

"Welkom heer Oluf, waarom zo snel verder jagen?" ,
Treed in onze rijen, dans met mij, doe mij dat behagen"

"Ik mag niet dansen, dansen wil ik niet,
Vier ik morgen vroeg mijn bruiloft niet ?"

"Heer Oluf, dans met mij, laat je bekoren, ,
Dan schenk ik jou twee gulden sporen.

Een hemdje van zijde zo wit en fijn, ,
Mijn moeder bleekt het in de maneschijn."

"Ik mag niet dansen, dansen wil ik niet,
Vier ik morgen vroeg mijn bruiloft niet ?"

Hoor nu, heer Oluf, dans dan met mij, ,
Een berg goud als geschenk maakt je toch blij."

"Een berg goud maakt mij zeker blij, ,
Maar dansen dat staat mij niet vrij."

"En wil je, heer Oluf, met mij niet dansen, ,
Dan volgen jou plaag en ziektekansen !"

Hier hebt u het weven van de elementenwereld in de lotgevallen van de mens, voorzover dit dan het meest zichtbaar wordt in ziekte en dood.

Ze sloeg hem op zijn hart.

U moet er acht op slaan wat zulke woorden in oude dichtwerken betekenen (Herder heeft het immers alleen maar uit de volkspoëzie overgenomen). De aard van nieuwere gedichten is geheel anders. Van de gedichten uit onze moderne cultuur is ongeveer 99 % overbodig geschrijf (Hier is Rudolf Steiner te optimistisch: in werkelijkheid is 99,99 % overbodig, ook van het proza trouwens. - fdw). De gedichten die uit een oude wijsheid ontspruiten, zijn steeds in overeenstemming met de werkelijkheid. Hier zou nooit kunnen staan: ze sloeg hem op zijn hoofd of op zijn mond of op zijn neus, maar:

Ze sloeg hem op zijn hart,
Sie tat einen Schlag ihm auf sein Herz, ,
Nog nimmer voelde hij zo'n smart.
Noch nimmer fühlt er solchen Schmerz.

Het moet samenhangen met een orgaan van het ritmische systeem, dus met het hart.

Hij verbleekte, ze hielp ze hem op zijn paard. ,
"Rij maar naar je bruid, ze is je waard"

Toen hij voor de deur van zijn huis aankwam,
Stond daar zijn moeder van schrik verlamd.

"Hoor toch mijn zoon, zeg mij terstond, ,
Waarom ben je zo mat en bleek en ongezond ?"

"Natuurlijk ben ik zo bleek als een lijk, ,
Ik was in de elfenkoning zijn rijk."

"Mijn lieve zoon, wat vind ik uit, ,
Wat zal ik zeggen tegen je bruid ?"

"Zeg haar dat ik ben naar het woud,
En aldaar paard en hond aan de leiband houd."

's Morgens, de dageraad was er nog maar, ,
Kwam daar de bruid met de bruiloftsschaar.

Ze schonken wijn, ze schonken med' alom. ,
"Waar is heer Oluf, mijn bruidegom ?"

"Heer Oluf is juist het bos ingegaan, ,
Om paard en hond pal te leren staan."

De bruid tilde op 't fluweel van donkerrood ... ,
Daar lag heer Oluf en hij was dood.

Duits:
Sie hob ihn bleichend auf sein Pferd. ,
"Reit heim zu deinem Fräulein wert."

Und als er kam vor Hauses Tür,
Seine Mutter zitternd stand dafür.

"Hör an, mein Sohn, sag an mir gleich, ,
Wie ist dein Farbe blaß und bleich ?"

"Und sollt sie nicht sein blaß und bleich, ,
Ich war in Erlenkönigs Reich."

"Hör an, mein Sohn, so lieb und traut, ,
Was soll ich sagen deiner Braut ?"

"Sag ihr, ich sei im Wald zur stund,
Zu proben da mein Pferd und Hund."

Frühmorgens, als der Tag kaum war, ,
Da kam die Braut mit der Hochzeitsschar.

Sie schenkten Met, sie schenkten Wein. ,
"Wo ist Herr Oluf, der Bräutigam mein ?"

"Herr Oluf, er ritt in Wald zur Stund,
Er probt allda sein Pferd und Hund."

Die Braut hub auf den Scharlach rot ... ,
Da lag Herr Oluf, und war tot.

Waar ik u opmerkzaam wil op maken is datgene wat zich rondom een mens afspeelt in een dergelijk bepalend tijdstip in het lot, wat in dit gedicht zo goed overeenstemmend met de feiten wordt weergegeven. Dit speelt zich eigenlijk doorlopend rondom de mens af, maar het treedt bijzonder sterk op de voorgrond bij de periodieke terugkeer van belevenissen die in de gevoelssfeer liggen. Want die keren steeds terug, veranderd door wat elementenwezens aan hen hebben bewerkt en ze grijpen dan in ons lot in. Wij leven op dezelfde wijze in de uiterlijke fysieke lucht en met wat uit het minerale, planten- en dierenrijk komt als met het onderbewuste deel van ons ritmische systeem in de geestelijke sfeer van de elementenwezens. En daar wordt alles voorbereid wat wij als mogelijkheden in ons lot kunnen beleven tussen geboorte en dood."[ ... ]

Over ditzelfde gegeven schreef Goethe een ballade. Die vonden wij afgedrukt in een leerboek voor Duitse literatuur uit 1929, dat verschillende malen herdrukt werd. De schrijver, Prof. Vandoorsselaer schreef in een voetnoot bij dit gedicht:

" Onze heidense voorouders dachten dat lucht en aarde, water en wouden bevolkt werden door elfen. Deze elfen hadden een mensenachtige gedaante, waren zeer mooi, klein en sierlijk, licht en beweeglijk. Ze hielden van dans en spel, zang en deugnieterij, vooral op eenzame plaatsen, tussen bloemen, aan het water en in het maanlicht. Ze hadden geen ziel maar hoopten dat ze door de omgang met de mensen een zouden krijgen. Daarom lokten ze mooie kinderen weg en maakten er elfen van. Wie aan de verlokking weerstond, maakte hen boos en dan ademden ze over die persoon of raakten hem aan zodat hij ziek werd of zelfs stierf. Sliep men onrustig dan schreef men dat aan hen toe. Hun koning droeg een gouden kroontje en een glanzende witte mantel die als een lichte sleep achter hem zweefde. Zijn naam in het Deens was 'Elverkonge' (elfenkoning). Herder vertaalde dat verkeerdelijk als 'Erlkönig' (Erl = els). Goethe nam dit over. Voor hem klonk de naam 'Erlkönig' veel poëtischer, ook al was dat spraakkundig en mythologisch verkeerd. Het lied werd voor het eerst bij de opvoering van het zangspel 'De vissersvrouw' gezongen. De vissersvrouw die het zong zat daarbij onder hoge elzen, die met hun duister loof langs weiden en beken bijzonder geschikt leken als verzamelplaats van elfen."

Erlkönig

Wer reitet so spät durch Nacht und Wind ? ,
Es ist der Vater mit seinem Kind; ,
Er hat den Knaben wohl in dem Arm, ,
Er faßt ihn sicher, er hält ihn warm.

"Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht?" ,
"Siehst, Vater, du den Erlkönig nicht ? ,
Den Erlenkönig mit Kron' und Schweif ?" ,
"Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif."

"Du liebes Kind, komm, geh mit mir ! ,
Gar schöne Spiele spiel' ich mit dir, ,
Manch' bunte Blumen sind an dem Strand, ,
Meine Mutter hat manch gülden Gewand."

"Mein Vater, mein Vater, und hörest du nicht,
Was Erlenkönig mir leise verspricht ?" ,
"Sei ruhig, bleibe ruhig, mein Kind ! ,
In dürren Blättern säuselt der Wind."

"Willst, feiner Knabe, du mit mir gehn ? ,
Meine Töchter sollen dich warten schön; ,
Meine Töchter führen den nächtlichen reihn, ,
Und wiegen und tanzen und singen dich ein."

"Mein Vater, mein Vater, und siehst du nicht dort,
Erlkönigs Töchter am düstern Ort ?" ,
"Mein Sohn, mein Sohn, ich seh' es genau: ,
Es scheinen die alten Weiden so grau."

"Ich liebe dich, mich reizt deine ganze Gestalt; ,
Und bist du nicht willig, so brauch' ich Gewalt !" ,
"Mein Vater, mein Vater, jetzt faßt er mich an ! ,
Erlkönig hat mir Leids getan !"

Dem Vater grauset's, er reitet geschwind; ,
Er hält in 'n Armen das ächzende Kind, ,
Erreicht den Hof mit Mühe und Not, ,
In seinen Armen das Kind war Tot.

De elfenkoning

Wie rijdt zo laat door nacht en wind ? ,
Het is een vader met zijn kind; ,
Hij houdt de knaap vast in zijn arm, ,
Hij houdt hem stevig, hij houdt hem warm.

"Mijn zoon, wat verberg je zo bang je gelaat ?" ,
"Vader, zie je niet de elfenkoning die daar gaat ? ,
De elfenkoning met kroon en sleep ?" ,
"Mijn zoon, dat is een nevelstreep."

"Kom lief kind, kom, ga met mij ! ,
Laat ons spelen vrij en blij, ,
Mooie bloemen plukken langs de beek, ,
Kijken naar mijn moeders gouden kleed."

"Vader, vader, hoor je dat niet, luister,
naar elfenkonings belovend gefluister." ,
"Wees rustig, blijf rustig, mijn kind ! ,
In het dorre loof ritselt de wind."

"Fijne knaap, wil je niet met mij komen ? ,
Mijn dochters zullen je wel belonen; ,
Mijn dochters dansen 's nachts in rondekringen, ,
Voor jou zullen ze zweven en dansen en zingen."

"Vader, vader, zie je niet wat daar is,
Elfenkonings dochters in de duisternis ?" ,
"Mijn zoon, ik zie precies wat je wijst: ,
Het zijn de oude wilgen zo grijs."

"Ik hou van jou, je gestalte, wat een pracht; ,
En volg je niet dan gebruik ik mijn macht !" ,
"Vader, vader, nu raakt hij mij aan ! ,
De elfenkoning heeft mij pijn gedaan !"

De vader huivert, hij rijdt gezwind; ,
In zijn armen het ijlende kind, ,
Bereikt zijn huis ternauwernood,
In zijn armen het kind was dood.



Terug naar de inhoudstafel E - H.

Terug naar Gedichten.