Deze zomer zag ik aan de rand van een veld een boer staan in een korte broek en ik bedacht hoe een boer van 100 jaar terug tijdens zijn volwassen leven waarschijnlijk nooit zijn benen ontblootte. Ik vroeg mij af: welke gedachten gaan er door het hoofd van deze moderne boer naast zijn tractor ? Gedachten over zijn werkschema, zijn oogstplanning, zijn investeringen, allemaal wereldse beslommeringen. Qua denk- en gevoelsleven is hij helemaal een moderne mens, bijna even weinig verbonden met de aarde, met het wonder van groeien en bloeien als een stedeling.
Ik dacht aan de boeren zoals ze 100 jaar geleden leefden en voelden. In Gezelles Kerkhofblommen bvb. knielden ze op het land neer toen de begrafenisstoet passeerde:
't Was de ure dat de landman gaat,
en iets verder:
"De landslieden, die ons zagen voorbijgaan, prentten hunnen knie in den zachten vloer van den wijden tempel des Heelals, en, 'in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geest' wensten zij de voorbijganger goe reize naar den Hemel, zeggende: 'God gelieve zijne ziele in de eeuwige ruste ! Amen.'
Een vroomheid waar de moderne boer ver af staat - zoals zijn tijgenoten trouwens.
( Een geweldig revolutionair idee voor de opvoeding. Het betekent immers dat ouders en opvoeders op zoek moeten gaan naar de oorspronkelijke impulsen die hun pupillen meegebracht hebben, en zich daar moeten naar richten. Iets doorgeven vanuit een traditie of vanuit een achterhaalde autoriteit doet de kinderen dus tekort. Als we dit willen onder ogen zien en er rekening mee houden, dan kan een generatiekloof eigenlijk niet meer ontstaan.)
Wij leven op dit ogenblik op de aarde, omringd door mensen die onze tijdgenoten zijn. Samen kunnen we proberen iets te realiseren wat twee generaties verder misschien terug al moet afgebroken worden. Omgekeerd mogen we er ook niet voor terugdeinzen om iets af te breken wat onze voorouders goed vonden ( bvb. bepaalde ideeën over landeigendom, geld, arbeid enz.).
Rudolf Steiner over "tijdgenoten" in GA 235:
Rudolf Steiner noemt hier twee grote namen aan uit de Duitse literatuur, Goethe en Jean-Paul. De laatste is bij ons minder bekend, onder antroposofen al wat meer, omdat Rudolf Steiner af en toe een passage aanhaalt uit "Levana" van Jean-Paul waar deze beschrijft hoe hij zich rond zijn derde levensjaar ineens bewust werd dat hij Ik kon zeggen.
en op zijn herte een kruise slaat
en op zijn land een kruis;
en gaande bidt, en weent, en zaait
hetgeen misschien een ander maait
en lachend voert naar huis.
Stel je voor dat de eerste boer zijn eigen overgrootvader zou ontmoeten: zouden ze het gevoel hebben van hetzelfde vlees en bloed te zijn ? Of zouden ze mekaar als een onbegrijpelijk, bijna buitenaards wezen aanstaren ?
Het laatste, zegt Rudolf Steiner.
Het is wel zo dat we allemaal in een stroom van erfelijkheid staan, van fysieke afstamming. En het is tegenwoordig de gewoonte om al wat er in de mens leeft te verklaren vanuit de genen. Men zou dus ook kunnen menen dat er tussen overgrootvader en achterkleinzoon een grote graad van verwantschap bestaat. Rudolf Steiner relativeert dit geweldig: als iemand in het water valt, dan is hij natuurlijk nat, maar zijn innerste wezenskern wordt door dat nat-zijn niet beinvloed. Even weinig heeft al wat uit de erfelijkheid stamt invloed op ons eigen Ik. En als iemand heel sterk op een voorouder lijkt, in uiterlijk of in karakter, dan heeft hij gewoon deze voorouder uitgekozen omdat hij hem wou imiteren.
[ ... ] "Voor we verder gaan met onze beschouwing van de bijzonderheden van karma moeten we eerst even blijven stilstaan bij de vraag: wat is de mens ten opzichte van een andere mens waarmee hij een karmische band schijnt te hebben ? Ik moet nu een uitdrukking gebruiken die tegenwoordig nogal spottend gebruikt wordt: zo een mens is een tijdgenoot. Hij is immers tegelijkertijd met ons op aarde. En als u dit bedenkt, dan zult u inzien: wanneer u tijdens een aardeleven met bepaalde mensen samen bent, dan was u ook in een vroeger aardeleven met deze mensen samen, en eveneens in een nog vroeger leven. Natuurlijk, als algemene regel is dat zo, de zaken kunnen ook wel verschuiven.
Ja, maar de mensen die vijftig jaar later leven dan u, die waren in een vorig leven ook samen met mensen ! Door de band zullen mensen, laat ons zeggen van de ene lichting nooit samenkomen met de andere lichting, in overeenstemming met de gedachte die wij hier ontvouwd hebben. Het is een bedrukkende gedachte, maar het is een ware gedachte. [ ... ]
Het is inderdaad zo dat het voortschrijdende leven der mensen op de aarde zich ritmisch voltrekt. De ene lichting, zou ik zo zeggen, gaat door de band van aardeleven naar aardeleven, de andere lichting gaat van aardeleven naar aardeleven, en in zekere zin zijn ze van elkaar gescheiden, in het aardeleven komen ze niet in contact met elkaar. In de lange periode tussen dood en nieuwe geboorte, daar komen ze natuurlijk wel samen; maar in het aardeleven is het inderdaad zo dat men altijd op aarde terugkeert met een beperkte groep mensen. Juist voor de herhaalde aardelevens hebben de tijdgenoten een diepere betekenis. En waarom is dat zo ?
Ik kan u verklappen dat deze vraag, die ons ook alleen verstandelijk zou kunnen bezighouden, mij werkelijk op geesteswetenschappelijk gebied de grootste pijn heeft bezorgd, omdat het nu eenmaal nodig is de waarheid naar boven te brengen, de innerlijke samenhang. En dan kan men zich afvragen - neemt u mij niet kwalijk als ik een voorbeeld gebruik dat werkelijk voor mij van betekenis is wat betreft dit onderzoek- : Waarom waart gij niet een tijdgenoot van Goethe ? Doordat gij geen tijdgenoot zijt van Goethe kunt ge ongeveer opmaken dat ge nooit met Goethe samen op aarde hebt geleefd. Hij behoort tot een andere lichting.
Wat steekt daar eigenlijk achter ? Hier moeten we de vraag omkeren. Maar om een dergelijke vraag om te keren moet men een vrije, open geest hebben voor het menselijk samenleven. Men moet kunnen vragen: hoe is het eigenlijk om een tijdgenoot van iemand te zijn, en hoe is het om iemand alleen maar uit de geschiedenis te kennen ? Hoe zit dat eigenlijk ?
Nu, ziet u, daarvoor moet men dus echt een vrije, open geest hebben om de intieme vraag te kunnen beantwoorden: hoe zit het met alle innerlijke randverschijnselen der ziel wanneer een tijdgenoot met u spreekt, handelt - hoe is dat ? En nadat men aldus het nodige inzicht verworven heeft moet men dat kunnen vergelijken met hoe het zou zijn indien ge zoudt samenkomen met een persoonlijkheid die niet een tijdgenoot is, die misschien nog in geen enkel aardeleven een tijdgenoot is geweest - die men desondanks toch ten zeerste kan vereren, meer dan alle tijdgenoten - hoe zou het zijn om met hem samen te komen ? Dus -excuseer mij het persoonlijke- hoe zou het zijn indien ik een tijdgenoot van Goethe zou geweest zijn ?
Ja, wanneer men geen onverschillig mens is -het spreekt van zelf dat als men een onverschillig mens is en geen begrip heeft voor wat een tijdgenoot kan betekenen, dan is die vraag niet goed te beantwoorden- dan kan men de vraag stellen: hoe zou dat geweest zijn om in de Schillersteeg te Weimar te kuieren in de richting van het Frauenplan en daar de "dikke staatssecretaris" tegen te komen, voor mijn part in 1826 of 1827 ?
Wel, dan weet men heel goed dat men het niet zou kunnen hebben verdragen ! De "tijdgenoot" die verdraagt men. Diegene met wie men geen tijdgenoot kan zijn die verdraagt men niet; hij zou op een bepaalde manier vergiftigend werken op het zieleleven. Men verdraagt hem niet omdat men in plaats van een tijdgenoot een voorloper of een nakomer is.
Natuurlijk, als men voor dit soort zaken geen gevoel heeft, dan blijven ze in het onderbewuste. Men kan zich voorstellen dat iemand een fijn gevoel voor het geestelijke heeft en weet: had ik in Weimar in de Schillerstraat gelopen richting Frauenplan en zou ik daar als tijdgenoot de dikke staatssecretaris Goethe met de dubbele kin zo tegen gekomen zijn, dan zou ik mij innerlijk onmogelijk hebben gevoeld. Diegene die daar geen gevoel voor heeft, nu ja, die zou misschien wel gegroet hebben.
Ja, ziet u, deze dingen stammen niet uit het aardeleven omdat de redenen waarom we niet de tijdgenoot van een of andere mens kunnen zijn, niet te vinden zijn binnen het aardeleven, men moet daar al inzicht in de geestelijke samenhangen hebben; daarom klinkt het voor het aardeleven dikwijls zo paradoxaal. Maar toch is het zo, helemaal.
Ik kan u verzekeren dat ik echt met veel liefde de inleiding heb geschreven bij de uitgave van het werk van Jean-Paul door Cotta´s Bibliotheek van de Wereldliteratuur. Maar had ik ooit in Bayreuth moeten samen zitten met Jean-Paul zelf ... maagkrampen zou ik zeker gekregen hebben. Dat belet niet dat ik voor hem de grootste verering koester. En zo is dat bij iedereen het geval, alleen blijft het bij de meeste mensen in het onderbewuste, het blijft in het astrale of etherlichaam, het grijpt het fysieke lichaam niet aan. Want een zielebeleving moet tot bewustzijn komen om te kunnen werken op het fysieke lichaam. Maar ook dit moet u weten beste vrienden: wanneer men inzichten over de geestelijke wereld wil bekomen, dan gaat het niet zonder dingen te horen die grotesk, paradox schijnen omdat de geestelijke wereld nu eenmaal anders is dan de fysieke wereld.
Natuurlijk is het gemakkelijk om te spotten wanneer er ergens gezegd wordt: was ik een tijdgenoot van Jean-Paul geweest dan zou ik maagkrampen gekregen hebben had ik met hem samengezeten. De gewone, banale filisterwereld van het aardse leven vindt alles natuurlijk vanzelfsprekend, maar de wetten van de banale filisterwereld gelden niet voor geestelijke samenhangen. Men moet gewoon worden van in andere denkvormen te denken als men de geestelijke wereld wil verstaan. Men moet gewoon worden om voortdurend verrassingen te beleven. Wanneer het gewone bewustzijn iets leest over Goethe dan kan het natuurlijk de aandrang voelen om te zeggen: die zou ik wel graag persoonlijk eens ontmoet hebben, hem de hand schudden en zo meer. Dat is een loze gedachte, want er zijn wetten die ons voor een bepaald tijdvak voorbestemmen en maken dat wij dan kunnen leven. Juist zoals een bepaalde luchtdruk voor ons gepast is, en wij niet te veel kunnen stijgen zonder dat we ons onbehaaglijk beginnen te voelen, evenmin kan een mens die bestemd is voor de 20ste eeuw in de tijd van Goethe leven."
Terug naar de inhoudstafel R - U.
Terug naar de gedichten.