De zoete verslaving - suiker

Enkele jaren geleden verscheen in het tijdschrift "Die Drei" een artikel van Dr. Otto Wolff. Het is zeer interessant, niet alleen omdat we er zoveel over het wezen van suikers kunnen uit leren, maar ook omdat het onderscheid tussen Ik-organisatie en Ik duidelijk gemaakt wordt.

De laatste jaren wordt suiker meer en meer beschouwd als de oorzaak van verschillende ziektes. Voordien schonk men er niet veel aandacht aan, alleen suikerzieken moesten het gebruik vermijden omdat ze suiker niet goed kunnen verwerken en voor de rest was suiker slecht voor de tanden. Nu blijkt echter dat suiker een pathogene factor is, d.w.z. dat hij nagenoeg alle ziektes kan veroorzaken of verergeren. Daarbij schijnt hij nog de oorzaak van levensmiddelallergieën en stofwisselingsstoornissen te zijn. Omdat er op geen enkel gebied zoveel emoties en fanatismen heersen als op het gebied van voeding gaan we proberen op het spoor te komen van het wezensbeeld van deze substantie.

Onder suiker in de gewone betekenis verstaan we de gezuiverde zoete substantie uit suikerbieten of suikerriet. De scheikundige duidt deze substantie aan als saccharose -een disaccharide, dus een verbinding van glucose en fructose. Chemisch gezien zijn suikers zeswaardige alcoholen waarvan er een groot aantal bestaan en die zeer verschillend smaken. Zo is bvb. vruchtensuiker (fructose) driemaal zoeter dan glucose (druivensuiker). Melksuiker, een verbinding van glucose en galactose, smaakt weinig zoet. Dan zijn er nog verschillende stoffen die chemisch gezien suikers zijn maar die voor de mens niet zoet smaken.

Zoals de naam het al zegt vindt men melksuiker alleen in melk, vruchtensuiker vooral in vruchten, maar ook in de nectar van de bloemen en dus ook in honing tot 50 %. Druivensuiker zit niet alleen in druiven maar in bijna alle plantensappen en ook in het menselijk en dierlijk bloed - in dit laatste evenwel merkelijk minder. Ook in de overige 50 % van de nectar en de honing. Glucose is de meest voorkomende suiker in de natuur. Het zetmeel, de basissubstantie van het plantenleven, bestaat uit gepolymeriseerde d.i. compacte glucose en kan daardoor bij de spijsvertering gemakkelijk terug in glucose omgezet worden. Het moet ons duidelijk zijn dat suiker in geïsoleerde vorm in de natuur niet voorkomt en slechts in de relatief weinig zoete planten en vruchten tevoorschijn treedt, en dan nog in samenhang met andere substanties. De enige stof in de natuur die geconcentreerde suiker bevat is honing.

De mens is aangewezen op zijn bloedsuiker, ongeveer 100 mg glucose in 100 ml bloed. Daalt de suikerspiegel dan treden zgn. hypoglycemische toestanden op zoals zwakte, beven, angst, onbeheerstheid, infecties enz. Beneden een bepaalde waarde sterft de mens. Alle symptomen kunnen op enkele minuten verholpen worden door suiker in te nemen. Suiker is dus levensnoodzakelijk. Het probleem ligt erin dat hij zo vlug opgenomen wordt door het organisme. Men kan snel en zeker een hypoglycemische toestand die door overwerktheid of oververmoeidheid ontstaan is, verhelpen met suiker, en dus denkt men dat men dit zoveel als nodig mag herhalen, men denkt zelfs een echt tekort aan suiker aldus te verhelpen. In werkelijkheid geschiedt echter het volgende: in tegenstelling tot andere voedingsmiddelen wordt suiker onmiddellijk opgenomen, hij komt direct in het bloed. Bij een groot suikeraanbod wordt het organisme met suiker overspoeld. De suikerspiegel stijgt plots, de lever begint al die suiker uit het bloed te halen en blijft dit doen ook als het suikeraanbod al verdwenen is. Daardoor daalt na het suikergebruik de suikerspiegel onder de normale waarde, waardoor opnieuw de behoefte aan suiker ontstaat. Op deze manier kan een echte verslaving ontstaan. De bevrediging van een zgz. behoefte wordt aldus de oorzaak van een nieuwe, meestal nog sterkere "behoefte". Een hypoglycemische toestand moet men dus niet tegemoet komen met suiker hoewel men daarmee direct geholpen is, maar men moet juist suiker vermijden. In principe hetzelfde als bij een alcohol- of andere verslaving.

Als men geen suiker maar zetmeel tot zich neemt (zoals in brood en groenten) dan wordt dit zetmeel langzaam omgezet in suiker, er vindt dus geen plotse stijging en daling van de suikerspiegel plaats. Overigens bezit de lever steeds een rijkelijke voorraad glycogeen dat overeenkomt met zetmeel en dat steeds omgezet wordt naarmate er behoefte aan is, zodat een directe toevoer van suiker zeker niet nodig is.

Suiker kan uit iedere plant, uit ieder levend wezen geïsoleerd worden; economisch gezien zijn alleen suikerrijke planten interessant zoals suikerbiet en suikerriet. Die vormen geen glucose maar wel saccharose, veel zoeter, die gezuiverd verhandeld wordt als de gewone fabriekssuiker. De zgn. druivesuiker (glucose) komt helemaal niet van druiven, dat zou veel te duur zijn. Maiszetmeel of aardappelzetmeel wordt gesplitst tot glucose en komt zo als "druivesuiker" in de handel. Sinds enkele jaren is er ook vruchtensuiker (fructose) als stroop of in kristalvorm te verkrijgen. Die is zoeter dan glucose, wordt door het organisme gemakkelijker verwerkt en is daarom voor diabetici beter geschikt. Maar ook deze suiker wordt niet uit vruchten gewonnen. De producent is niet verplicht om dit aan te geven, omdat men ervan uitgaat dat alleen de chemische samenstelling telt en die is bij al deze suikers identiek; maar voor de verbruiker, die dat niet weet is het misleidend, hij weet niet dat de verschillende benamingen niets met druiven of vruchten te maken hebben, maar alleen een bepaalde chemische substantie aanduiden.

Alle suikersoorten hebben de eigenschap dat ze kristallen vormen. Daarop berust ten dele het raffineren: het suikerbiet- of suikerrietsap wordt ingedikt totdat zich kristallen vormen. Bij doorgedreven raffinage zijn die identiek zodat men niet meer kan uitmaken of ze van suikerriet of suikerbiet afkomstig zijn. Het is vooral de gewone handelssuiker uit biet en riet die gemakkelijk kristalliseert, men kan er reuzekristallen mee maken. Kandijsuiker bestaat uit zo'n kristallen. Wat betekent dit fenomeen ? Kristallen zijn de vorm van de dode minerale wereld. Nooit zal een levende substantie zich in de vorm van een kristal manifesteren. Aangezien suiker in ieder geval uit iets levends ontstaat, dan moet dit leven eruit verdwenen zijn, tenminste bij het vormen van de kristallen. Om misverstanden te vermijden moet vermeld worden dat men tegenwoordig ook eiwitkristallen, aminozuurkristallen en vitaminekristallen produceert, en dat die in een levend organisme werkingen veroorzaken die dicht bij het leven staan. Maar toch, wanneer een eiwit in kristalvorm overgaat dan is het niet meer drager van actuele levensprocessen, net zo min als een geslacht dier nog levend is; maar zijn vlees bevat nog in die mate leven dat het als levensmiddel kan dienen. Overigens moet men een onderscheid maken tussen de soorten kristallen: vitaminekristallen bvb. zijn altijd klein en broos, nooit "echte" kristallen zoals bij kandijsuiker, kwarts, veldspaat enz. Aan de vorm van het kristal kan men aflezen hoe ver het van het leven verwijderd is. Bij de fabriekssuiker met zijn reuzekristallen is dat zeer ver, bij vruchtensuiker die moeilijk en dan nog kleine kristallen vormt, minder. Desalniettemin is iedere geraffineerde suiker een geïsoleerde substantie die neigt naar kristallisatie. Maar een geïsoleerde substantie is altijd dood, er is geen levende substantie die uit maar één element bestaat. Als dusdanig wil raffineren zeggen "doden".

Dat brengt ons op de fysiologische werking van suiker: onze levensmiddelen kunnen ons slechts voeden in de mate dat ze nog leven bevatten, vandaar de naam levens-middelen. Een kristallijne stof, dode substantie bevat geen leven meer. Ze bevat wel nog calorieën. Die kunnen de mens energie leveren, maar geen leven. Het moderne caloriebegrip is zuiver kwantitatief, heeft niets te maken met het leven. Suiker bevat een precies bepaalde hoeveelheid calorieën, nl. 4,1 cal/g, maar geen leven. Daarom kan een uitgeputte mens, bvb. een bergbeklimmer, door suiker weer vlug de nodige energie krijgen om zijn zware arbeid verder te zetten. Maar toch kan van suiker alleen geen mens (en ook geen dier) leven. De wetenschap verklaart dat dan zo dat suiker geen vitamines en mineralen bevat, maar zelfs als men die erbij doet heeft men geen levende substantie. Het leven heeft altijd een veelvoud van elementen nodig om te kunnen bestaan ...

Hoever fabriekssuiker wel verwijderd is van het leven kan men zien aan het feit dat hij ander leven conserveert. Men maakt gebruik van deze eigenschap om confituren, fruitsappen en geconfijt fruit te maken. Als er minstens 60 % suiker in zit, dan zijn deze producten houdbaar, d.w.z. dat er geen micro-organismen kunnen in gedijen.

Geeft men een mens suiker dan geeft men hem eigenlijk stenen in plaats van brood - namelijk een dode kristallijne substantie die geen enkel leven meer bevat. Totaal anders ligt dit wanneer hij een zoete vrucht eet. Men zou kunnen zeggen dat die toch ook suiker "bevat". Aldus versimpeld is de tegenwerping misleidend want een vrucht is geen samenstelling van componenten, het is zelf een organisme dat leven bevat. Dat leven wordt vernietigd wanneer een substantie geïsoleerd wordt. De huidige chemische denkwijze ziet het zo: in suikerhoudende natuurproducten vindt men ook de vitamines, mineralen en sporenelementen die ons organisme nodig heeft om de suiker te verwerken. Maar de mens wil alleen de zoetstof, de suiker, en daarom halen we die eruit. Dat gebeurt trapsgewijs: het verse vruchtensap is nog een bijna intact organisme, alleen de cellulose die de structuur geeft is eruit. Dan worden door raffinage alle "overbodige" nevenproducten, de dragers van het specifieke plantenleven verwijderd, totdat tenslotte alleen de suiker overblijft. Als die echt zuiver is, dan is er niets meer van de plant in terug te vinden. Het is daarom ook om het even of fabriekssuiker nu van suikerriet of van suikerbiet stamt, de substanties die specifiek zijn voor een bepaalde plant zijn toch verwijderd. Vele mensen verkiezen bruine suiker omdat ze denken dat die natuurlijker is. Hij bevat weliswaar nog iets plantaardigs, maar in verhouding tot de witte suiker is dat verschil zo miniem, dat men het even goed zonder kan doen. Anders ligt dat bij melasse en suikerbietenstroop, die we kunnen beschouwen als ingedikte plantensappen. Waarom heeft de mens -en ook menig dier- zo'n uitgesproken behoefte aan zoetigheid ? Die "behoefte" is in ieder geval kunstmatig want in de natuur bestaat er geen zuivere suiker zoals de mens hem gebruikt. De levensnoodzakelijke fysiologische betekenis van suiker waar we hierboven op wezen duidt op een gebied dat bekend is uit het geesteswetenschappelijk onderzoek: "Waar suiker is, daar is Ik-organisatie", aldus Rudolf Steiner. Hij doelt op het geestelijke principe dat de mens juist tot mens maakt. Een Ik-organisatie is een voorwaarde om een organisme op te bouwen dat een drager van een individualiteit kan worden. Zo is bvb. het menselijk skelet zodanig gebouwd dat het kan rechtop lopen, wat bij dieren niet het geval is. Daarom ook is het skelet de fysieke uitdrukking van de Ik-organisatie.

Het spreekt vanzelf dat deze Ik-organisatie, hoewel ze geestelijk is, toch in het fysieke moet ingrijpen om bvb. het skelet te kunnen vormgeven. Drager van deze Ik-organisatie is nu de suiker, die ook meewerkt aan het vormen van het skelet. De Ik-organisatie is de algemeen-menselijke inrichting die het verschil tussen mens en dier uitmaakt. Het is de basis voor het Ik, de geestelijke wezenskern van de mens, maar er toch niet mee identiek. Aldus kan men de Ik-organisatie als een instrument beschouwen, een lichaam voor het Ik.

Wanneer de mens suiker eet dan voelt hij onmiddellijk een versterking van zijn krachten. Dat komt niet alleen doordat hij plots kan beschikken over extra energie, dat komt vooral omdat hij voelt dat hij een breder fundament voor zijn actief-zijn heeft. Hij voelt zich niet alleen fysiek tot meer prestaties in staat, maar ook geestelijk, want zijn Ik kan zich uitbreiden dank zij de suiker. De mens voelt zich superieur, sterker. Maar het is een misverstand te denken dat het Ik zelf nu sterker is geworden, dus dat de suiker het Ik sterker maakt. Het is niet mogelijk om de individualiteit van de mens, zijn Ik, op zo'n eenvoudige, materiële wijze te sterken. De individualiteit kan op een hogere trap komen te staan, dat is waar, maar wel alleen door levenslange oefening, arbeid, lijden enz. Suiker versterkt wel het Ik-gevoel, d.i. het gevoel sterk te zijn. Dat is de reden waarom kinderen zo verlekkerd zijn op snoepgoed: de suiker geeft hun de mogelijkheid om zich in hun organisme goed thuis te voelen, hij geeft hun een gevoel van kracht en zelfzekerheid, wat ze eigenlijk nog moeten ontwikkelen in de toekomst. Ook oudere mensen lusten graag zoet: ze voelen hun krachten afnemen en suiker geeft hun terug een zeker krachtgevoel.

We benadrukken nogmaals dat er hier wel sprake kan zijn van een fysieke krachttoename, maar niet van een versterking van het Ik, dus van de geestelijke persoonlijkheid. Er is wel een gevoel van een versterkte aanwezigheid van het geestelijke. Suiker is nu eenmaal niet de drager van het Ik maar van de Ik-organisatie, dat is iets wat Rudolf Steiner duidelijk onderscheidt. Als voorbeeld nemen we diabetes, suikerziekte. Het gaat hier om een ziekte van de Ik-organisatie, niet van het Ik, want het Ik , een geestelijke entiteit, kan niet ziek worden. Maar natuurlijk kan het Ik alleen maar zijn werkzaamheid ten volle ontplooien als zijn instrument, de Ik-organisatie, en de andere wezensdelen in orde zijn en ter beschikking staan.

Hoewel de mens aangewezen is op suiker als levensnoodzakelijke substantie en als drager van de Ik-organisatie, toch heeft hij het niet nodig om extra suiker tot zich te nemen. Eet hij brood, groenten of iets dergelijks, dan werken deze producten stimulerend op de levenskrachten omdat ze zelf nog leven bevatten. Uit het zetmeel, dat niet zoet is, ontstaat tijdens de spijsvertering suiker (glucose); die komt slechts in het lichaam naarmate de spijsvertering vordert. Daardoor treedt het verschijnsel van de hypoglycemie niet op. De vertering van zetmeel vraagt activiteit van het lichaam. Eet men direct suiker, dan is deze activiteit niet meer nodig. Daarmee zitten we bij het ziele-aspect van de zaak: men doet een kind geen plezier als men hem inspanning, activiteit "bespaart". Men ontneemt het de mogelijkheid om zelf iets te oefenen, meer bepaald: de kans om zelf zijn Ik te versterken wordt niet geboden. Telkens men het kind iets geeft dat "af" is (vitamine D, suiker, gedetailleerde poppen, beeldmateriaal enz.) verzwakt men zijn eigenactiviteit, d.i. het Ik. Die afgewerkte producten geven wel de illusie van zelf sterk te zijn, alles te kunnen, te hebben, te bezitten. Juist suiker ondersteunt dit gevoel, doordat effectief een krachttoename optreedt - maar het vermogen van het Ik om daarmee te kunnen omgaan wordt niet vergroot.

De conclusie ligt voor de hand: het is vooral een Ik dat nog niet volgroeid of werkzaam is, zoals bij het kind, dat gevaar loopt om dit versterkt Ik-gevoel verkeerd aan te wenden. Als een persoon zelf een berg beklimt en een ander neemt de kabelbaan, dan bereiken ze alletwee de top, het "resultaat" is hetzelfde, maar de beleving en de betekenis voor de ontwikkeling verschillen enorm.

Rudolf Steiner heeft er meermaals op gewerzen dat de ontwikkeling van de beschaving (niet van de cultuur !) parallel loopt met het suikerverbruik. Het is zo dat voedingsgewoonten de manier van leven bepalen - en omgekeerd. Dat geldt voor vlees, alcohol, maar ook voor suiker. "Door het suiker wordt er een soort onschuldige egoïteit gevormd die een tegengewicht kan zijn tegen de noodzakelijke onzelfzuchtigheid op moreel-geestelijk gebied. Anders zou er teveel het gevaar voorhanden zijn dat de mens niet alleen onzelfzuchtig zou worden, maar dat hij ook dromerig zou worden, fantaserend, dat hij de samenhang zou verliezen met een gezond vermogen om te oordelen over de aardse omstandigheden. Een bepaalde hoeveelheid suiker in de voeding draagt ertoe bij om ondanks het opstijgen in de geestelijke werelden, toch nog met beide voeten op de grond te blijven staan en een gezond standpunt over aardse zaken mee te ontwikkelen. Men kan stellen dat de suiker fysisch het persoonlijkheidskarakter in de mens verhoogt."

Deze woorden werden in 1913 gesproken. Sindsdien is het suikerverbruik geweldig gestegen.* Het gevaar dat mensen "alleen maar onzelfzuchtig, dromerig, fantaserend" zouden worden bestaat nog nauwelijks, maar ze staan wel zeer stevig met beide voeten op de grond ! In een andere voordracht: "Suiker houdt de mens innerlijk sterk als hij op de juiste manier in het organisme komt". Hier wordt ook aangegeven dat volkeren die veel suiker verbruiken zelfbewust en egoïstisch zijn (Engelsen), andere die weinig suiker verbruiken onegoïstisch maar krachteloos (Russen). Krachteloos verwijst niet naar de fysieke krachten, maar naar het persoonlijkheidskarakter, het Ik.

Vandaag de dag is het zo dat de manier van leven in onze beschaving de behoefte naar suiker stimuleert, want het leven verloopt sneller. Het organisme verbruikt effectief meer suiker. Hoger suikerverbruik geeft een beter gevoel waarmee men dan terug sneller kan gaan leven: de prestatiedruk stijgt, men eet suiker, men presteert meer, de verwachtingen worden terug hoger gelegd enz. enz. Er onstaat een vicieuze cirkel die tenslotte uitmondt in een echte verslaving. Het is een feit dat vele mensen tegenwoordig suikerverslaafde zijn.

Natuurlijk zijn er nog meer oorzaken. Van kleins af aan worden kinderen gewoon gemaakt aan voeding met suiker (flessenmelk is zoeter dan moedermelk). Het gezonde voedingsinstinct, de natuurlijke smaak wordt bedorven. Er is ook het feit dat suiker, zoals zout de smaak (beter gezegd: het genot) van de voeding verhoogt. Daardoor bevatten ook zoute spijzen nu al suiker (ketchup, visconserven, salades en -in de V.S.- ook het brood). Ook zoekt de mens in suiker de mineralen die hij in zijn gewone voeding te weinig vindt. Eet men gezond met veel rauwkost en zonder suiker dan kan de behoefte volledig verdwijnen. Maar misschien is er ook een gebrek aan contact of liefde. Suiker kan een ersatz bieden voor die ontgoocheling.

Suiker is dus niet alleen een ziekmakende factor die lichamelijke gebreken kan veroorzaken, een groter gevaar ligt op het geestelijke vlak doordat hij de ontwikkeling van de mens beïnvloedt. We moeten niet alle suiker vermijden of zelfs bestrijden. We moeten vanuit een inzicht proberen terug een middenweg te bewandelen die tegenwoordig zonder kritiek en op wereldschaal werd verlaten.

Terug naar de inhoudstafel R - U.