Waarom antroposofie ?

In het maart-nummer 1998 van "Die Drei" verscheen onder de titel "Wozu braucht man anthroposophie ?" een artikel van Karl-Martin Dietz, de mede-oprichter van het Friedrich von Hardenberginstituut voor cultuurwetenschappen in Heidelberg waar ook Rudy Vandercruysse actief is.

In Bertold Brechts "Leven van Galilei" komt er een aangrijpende passage voor: in opdracht en aanwezigheid van de groothertog van Toscana moeten enkele universiteitsprofessoren een advies uitspreken over Galileis telescoop waarmee hij de Jupitermanen ontdekt heeft. Deze manen zijn minieme details in de kosmos, maar hun bestaan brengt het wereldbeeld dat tot dan toe heerste in gevaar. Want als deze manen bestaan, dan zijn er geen kristallen sferen waarin de planeten zich bewegen. Daarom is de ontdekking zo revolutionair. De geleerden beginnen hun tegenwerpingen naar voor te brengen. Zijn er sterren mogelijk die geen steunpunt hebben aan de hemel ? Zijn zulke sterren nodig ? Storen ze de harmonie van de hemel niet ? Welke reden kunnen er zijn om het bestaan van vrijzwevende sterren aan te nemen ? "Volgens de opvatting van de Oudheid zijn er geen sterren mogelijk die rond een ander middelpunt dan de aarde draaien, noch sterren die in de hemel geen steunpunt hebben." Altijd weer nodigt Galilei de heren uit om toch zelf eens door de telescoop te kijken en zich door de werkelijkheid te laten overtuigen. Maar dat is nu juist wat ze niet doen. Ze insinueren liever dat de sterren die daarmee zichtbaar zijn eigenlijk in de telescoop zelf zitten en niet aan het firmament. Tenslotte eindigt de sessie zonder resultaat. Galilei moest achteraf herroepen wat ieder met zijn eigen ogen had kunnen zien. Pas 350 jaar later werd de laatste tegenstand tegen Galilei opgegeven. In 1979 werd Galilei door paus Johannes-Paulus II gerehabiliteerd.

Een keerpunt - nu ?

Zou het kunnen dat er ook vandaag telescopen zijn waar men koppig niet wil door kijken ? En dat er algemeen aanvaarde interpretaties bestaan die datgene wat men hier zou kunnen ontdekken, wegdiscuteren ? Galileis revolutie ging over de kijk op de kosmos. In de loop van onze eeuw is, na een lange voorbereiding, nog iets anders op het voorplan getreden: de menselijke persoonlijkheid. In de eerste plaats interesseert vooral de eigen persoonlijkheid. Hoe ga ik om met mijn zieleleven, hoe begrijp ik mijn biografie ? Anderzijds wordt meer en meer bemerkt dat daar waar prestaties gevraagd worden niets meer gaat zonder de individuele persoonlijkheid aan te spreken. Een keerpunt begint zichtbaar te worden, vergelijkbaar met dat uit Galileis tijd. Al wat gedaan wordt voor de gemeenschap komt niet tot stand door het individu met geboden, structuren of regels in toom te houden, maar door een verregaande ontplooiing van de individuele krachten. Het ontstaat allemaal door individuele vrijheid. Velen zien reeds vandaag dat de gemeenschap in de traditionele zin niet meer functioneert, velen voelen ook aan dat een fundamentele herbezinning nodig is, maar slechts weinigen beginnen met de realisatie ervan. Als men dan iets nieuws wil doorvoeren, dan moet men van alle kanten horen: iedereen weet toch dat zoiets niet kan. Wie bij het woordje "Ik" vooral aan de koppigheidsfase in de ontwikkeling van de kleuter denkt, zal het moeilijk hebben om "Ik" te koppelen aan "vermogen tot gemeenschap". Maar wat heeft hij dan eigenlijk van het Ik echt gezien ? Het is hier als met Galileis telescoop: ze staat opgesteld, maar weinigen kijken er door. In plaats van moedig de blik te richten op de menselijke individualiteit, ontwikkelt men liever ontwijkingsstrategieën. De eerste bestaat erin om al het individuele als vanzelfsprekend subjectief te verklaren: de sterren zitten in de telescoop, niet aan de hemel. Er bestaat geen onafhankelijke, "objectieve" wereld, los van het subject, of anders is die niet te kennen. Al wat de mens denkt of doet, dient in laatste instantie de eigen persoon. Wetenschappelijke methodes, theorieën en systemen dienen slechts als intelligente versluiering van dit feit. De mens heeft altijd zich zelf tot doel, zelfs als hij zich daar niet van bewust is. De andere, even groots en werkzaam geworden afleidingsstrategie bestaat erin om de individualiteit van de mens te gebruiken zonder ze ernstig te nemen. Conditionering (leermethodes, psychotraining, motivatie enz.) en manipulatie (marketing, reclame, verkiezingscampagnes enz.) proberen de afzonderlijke persoon dienstbaar te maken aan welbepaalde doelen. Iedereen rekent vandaag met de menselijke persoonlijkheid, maar weinigen nemen haar au serieux. In plaats van een telescoop heeft men een kanon op de individualiteit gericht. In het schootsveld liggen vrijheid, de menselijke waardigheid en zelfverantwoordelijkheid. Om dit waar te nemen moet men helemaal geen verre continenten bezoeken. De zoektocht naar de individualiteit van de mens is niet theoretisch. Ze raakt ons aller dagelijks leven. Zoals het bij Galilei niet om de Jupitermanen als zodanig ging, maar om het totale wereldbeeld, zo gaat het er ook nu niet om de afzonderlijke mens door een humanitaire gezinning tot respect en waardigheid te brengen, maar wel: de betekenis van het individu voor de maatschappij als geheel in te zien. Als samenwerking niet op structurering en delegering berust waarin het individu een plaats toegewezen krijgt (of waarvoor hij gevochten heeft), maar als samenwerking betekent vanuit individuele initiatieven autonoom te coöpereren, dan gaat het erom daarvoor de juiste processen te ontwikkelen. Daardoor verandert het totale leven van de mens. Of ik impulsen tot handelen van buitenaf verwacht, of mijn levensdoelen in mij draag, dat onderscheid kan, met alle consequenties die erbij horen niet groot genoeg gedacht worden* . Wat zie ik als ik besluit om een blik te werpen in de betreffende "telescoop" ?

Driemaal zicht op de 'hogere' mens

In het eerste volledige overzicht van de antroposofische scholingsweg ("Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden ?") worden drie basisvoorwaarden genoemd. De eerste is de "devotie tegenover waarheid en kennis". Hierdoor wordt een afwenden ingeleid van de gewone subjectoriëntering (ik sta in het middelpunt van de wereld). Het behoort tot de devotie om zich helemaal naar het "andere" te richten, in plaats van het ten dienste te stellen van de eigen doeleinden. En niet alleen dat, want tegelijkertijd gaat het erom waarheid en kennis hoger te leren schatten dan het eigen bevinden: leren kennen om te kunnen vereren, niet om te beheersen. Een principieel kritische houding t.o.v. alle verschijnselen in de wereld heeft het nadeel dat mij veel ontgaat dat eigenlijk waard was om opgemerkt te worden. Als er schijnbaar zo weinig is dat verering waard is, ligt dat aan de omstandigheden, of aan het feit dat ik het eenvoudig niet waarneem ? Het gaat erom een innerlijke kracht te ontwikkelen die ieder mens in aanleg bezit, maar nog niet gevormd is. "Ontmoet ik een mens en veroordeel ik zijn zwakheden dan beroof ik mijzelf van een hogere kenniskracht; probeer ik mij liefdevol te verdiepen in zijn kwaliteiten, dan bouw ik die kracht op". Wie een houding van devotie in zich ontwikkelt, bevordert tweeërlei: een preciesere blik op de werkelijkheid en een versterking van de innerlijke kracht. De tweede voorwaarde richt de blik naar binnen. Men zou moeten een "rijk innerlijk leven" ontwikkelen. Wie altijd maar van indruk naar indruk huppelt, ontneemt zichzelf de mogelijkheid om het beleefde op zijn echte waarde te schatten. Dat wordt samengevat in een kort zinnetje: "Iedere idee die geen ideaal wordt, doodt een kracht in je ziel; iedere idee die wel tot ideaal wordt creëert in jou levenskrachten". Waar de eerste houding (devotie) ons losmaakt uit onze eigen voorstellingsgevangenis en de wereld voor ons opent, daar brengt de tweede houding (rijk innerlijk leven) een tegenpool: we moeten de indrukken van de buitenwereld nemen als stimulans voor onze eigen zieleactiviteit. De derde voorwaarde heet "innerlijke rust": "Zorg voor ogenblikken van innerlijke rust en leer om op deze ogenblikken het wezenlijke van het onwezenlijke te onderscheiden". Hier worden dus het gericht zijn op de wereld en de versterking van het innerlijk leven in evenwicht gebracht door de eigen inspanning. Ik ga mij dus niet laten meeslepen door wat van buitenaf tot mij komt en evenmin geef ik mij over aan mijn rusteloze zieleleven. Ik probeer eerder beide bewust te sturen door mijn Ik te laten beslissen of iets al dan niet wezenlijk is. Met deze derde houding kom ik tegenover mijzelf te staan. Dit kan beginnen met een zelfkritisch afstand-nemen, maar moet verder ontwikkeld worden tot men het eigen leven werkelijk zelf ter hand neemt. Hoe meer kracht ik daarvoor gebruik, des te duidelijker bemerk ik dat in mijn gewone dagelijkse persoonlijkheid nog een andere steekt die met de eerste bewust kan omgaan en in die mate een "hogere" mens is.

Die drie basisvoorwaarden van de scholing roepen natuurlijk veel vragen op: over wat soort werkelijkheid zou het kunnen gaan bij die devotie ? Hoe neem ik mijn innerlijk leven ter hand zodat ik mijzelf kan onderscheiden van wat er allemaal door mij flitst (traditionele voorstellingen, vroegere belevenissen of de TV-uitzending van gisteravond) ? Hoe leer ik met mijn kritisch vermogen om te gaan zodat enerzijds geen wezenlijke inzichten aan mij ontsnappen en ik anderzijds geen naïeve mens word die alles wat hij tegenkomt "reuzeleuk" vindt ? En tenslotte: hoe onderscheid ik wezenlijk van onwezenlijk ? Dat oordeel valt niet zomaar op te rapen en men kan het ook niet overnemen van iemand anders. Ik moet het zelf vinden. Het begin van het boek "Hoe verkrijgt men ..." is een goede hulp. Het geeft een richting aan en roept vragen op die in de volgende hoofdstukken stapsgewijs verdiept worden. Maar zelfs wie slechts tot aan de drie basisvoorwaarden zou geraken kan reeds inzien dat het hier gaat om wezenlijke innerlijke krachten tot omkeer t.o.v. de heersende beschaving. Zich inleven en kritiek -al is die nog zo gerechtvaardigd- terughouden, laat reeds het traditionele onderscheid tussen 'objectief' en 'subjectief' stilaan verdwijnen. Dit onderscheid verdwijnt echter niet doordat het ene door het andere overstemd wordt zoals bij manipulatie (de buitenwereld overwint het subject) of in het psycho-wereldje (alleen het subject telt). Er moet veeleer een nieuwe eenheid in de polariteit gevormd worden. Zolang evenwel een kritische houding beschouwd wordt als dé deugd van de autonome mens zal deze stap niet te zetten zijn, evenmin als wanneer men zich laat overspoelen door zintuiglijke indrukken. Met een rijk innerlijk leven kan men de indrukken van de buitenwereld laten nawerken en aldus vérwerken. Men moet dus niet de prikkels als dusdanig afschaffen maar een innerlijke kracht ontwikkelen die ze onder controle houdt. Dat dan de neiging groeit om het aantal prikkels te beperken, is een gevolg van de nieuw verworven autonomie van het Ik en niet het resultaat van een blind opvolgen van een abstract voorschrift. En de 'hogere mens' tenslotte ? Tegenwoordig hanteert men in de praktijk een (vaak niet uitgesproken) mensbeeld dat uitgaat van gedetermineerdheid. Zeker wat betreft zijn lichamelijkheid. De mens wordt beschouwd als bepaald door erfelijkheid en dus genetisch gedetermineerd. In alle ernst wordt dan dikwijls verkondigd: de moderne levensomstandig-heden zijn spijtig genoeg zo complex geworden dat de genetische aanpassing niet kan volgen, daarom kan de mens de problemen van zijn tijd zo moeilijk de baas. De determinatie betreft ook de ziel van de mens. Het is natuurlijk zo dat de mens in zijn eerste levensjaren gevormd wordt door zijn omgeving en dat bepaalt niet alleen gewoontes en visies, zelfs tot in de volwassenheid, maar dat bepaalt ook de zielekrachten die hij kan ontwikkelen. In die mate is de mens "slachtoffer" van zijn ouders. Nu worden misdaden reeds gerelativeerd door te wijzen op invloeden in de vroegste jeugd. De rol van de maatschappij tenslotte (opvoeding, beroep enz.), die biografisch als laatste komt, geeft vorm aan de geestelijke activiteit van de mens, zijn meningen en horizonten. Tegenover deze gesloten mensbeelden is het moeilijk om te komen tot de gedachte dat de mens wel eens zelf verantwoordelijk zou kunnen zijn voor zijn leven. Het heeft ook weinig zin om daar een ander mensbeeld tegenover te stellen. Beslissend kan echter zijn om vanuit die drie zielehoudingen telkens weer tot de ontdekking te komen dat er nog een "hogere mens" in mij schuilt, mijn eigenlijk wezen, dat gevrijwaard blijft van al deze gedetermineerdheden. De ontdekking van deze "hogere mens" is misschien heel tenger en misschien niet van lange duur; maar die ontdekking betekent zoveel als de Jupitermanen van Galilei. Ze heeft een ontzettende consequentie. Als men deze ontdekking gemaakt heeft, veranderen alle begrippen omtrent het eigen zelf.

Antroposofie als wil en waarneming

Waartoe dus antroposofie ? Omdat we daar hier niet al te diep kunnen op in gaan, kunnen we slechts, onder voorbehoud, enkele voorstellen doen. Uit het voorafgaande volgt dat antroposofie ertoe kan dienen om zekerheid omtrent zichzelf te krijgen en het wezenlijke (de individualiteit) van zijn vormen (rollen, uiterlijk, levensstandaard enz.) te onderscheiden. Dit onderscheid blijft niet theoretisch, het verandert het leven. Meer bepaald: als gevolg van dit onderscheid dat ík zelf en niemand anders gemaakt heb, verander ík mijn leven. Daarmee verandert ook mijn creativiteit, mijn levensgevoel en mijn liefde tot de wereld. Maar hier stuiten we op een geheim: wie deze scholing aanvangt óm gelukkiger te leven, die zal ontgoocheld worden. Antroposofie is niet geschikt als middel tot het doel. De gekarakteriseerde veranderingen zijn veeleer een gevolg van de inspanning die men levert om zichzelf te leren leiden. Eens ik bij mijzelf het wezenlijke ontdekt heb, kan ik het ook bij andere mensen vinden. Ik behandel dan de mensen niet meer als figuren die een rol spelen, beoordeel niet hun eigenaardigheden en vermogens, maar ik neem ze als dusdanig waar. Daarmee treed ik in een totaal andere wisselverhouding tot de andere mensen. Deze wisselverhouding kan ook omgekeerd beginnen: ik probeer eerst mij in het wezen van de ander te verplaatsen en daardoor wordt het gemakkelijker om ook mijn eigen wezen te ontdekken. In ieder geval gaat het hier om dialogische processen. Als er op dit gebied nog meer ervaring wordt opgedaan, dan begint men de werking te voelen van wezens die niet in een lichaam incarneren. Men moet voorzichtig zijn met te stellen (en ook met het ontkennen) dat het hier gaat om "goden", "geesten", of "engelen" zoals men die uit berichten van vroegere tijden kent. Ook hier telt alleen wat toegankelijk is voor de individuele ervaring. Oogkleppen zouden even onvruchtbaar zijn als illusies. De toegang tot het eigen wezen hangt samen met de toegang tot het wezen van de ander. Daaruit resulteren dialogische krachten die het maatschappelijk leven en de samenwerking revolutionair kunnen veranderen. Wie de ander dialogisch tegemoet treedt, zal hem niet meer met de gebruikelijke "leidinggevende methodes" als een instrument willen en kunnen behandelen. Wie, zoals velen, vasthoudt aan de mening dat de menselijke samenleving slechts door voorschriften en structuren te regelen is, die lijkt op de professoren van Galileis telescoop. Hij weigert iets te zien dat heel goed waar te nemen is, maar dat de volledige sociale verhoudingen zou veranderen als men het zou erkennen.* De ontmoeting van mens tot mens zoals hier beschreven, kan overal en ook onder moeilijke omstandigheden gezocht worden. Als een bijzonder oefenterrein werd daarvoor de Antroposofische Vereniging gegrondvest door Rudolf Steiner. Hij beschreef ook de antroposofie en wat zij aan gemeenschappen kon vormen als een "testmethode voor het algemeen -menselijke en voor het algemene dat zich in de wereld voordoet". De Antroposofische Vereniging kent geen vooropgestelde doelen die zouden moeten gehaald worden, maar zij dient volledig de individuele ontmoeting en het handelen voor de gemeenschap dat eruit voortvloeit. Antroposofie leeft echter niet uitsluitend als wezensontmoeting. Zij kan ook een stimulans voor concreet handelen zijn. Bijvoorbeeld als een werkgemeenschap bepaalde doelen nastreeft (school, instelling, ziekenhuis, boerderij enz.) Om de practische problemen op te lossen zoekt men vingerwijzingen. De ervaring leert dat uit het bestuderen van de antroposofie dergelijke vingerwijzingen kunnen voortkomen voor de enkeling en voor de gemeenschap. "Studie" heeft tot doel om in de omgang met de antroposofie altijd meer en meer zelfstandig te worden (juist zoals bij het bestuderen van een fysicaleerboek). Wie in het werk van Steiner een maatregelencatalogus zoekt, dus oplossingen in plaats van aanwijzingen, die verstaat de zaak even verkeerd als wie in de antroposofie alleen maar theorie zonder practisch belang meent te vinden. Dat leerstellingen, "uitspraken" of "richtlijnen" de kern vormen van de antroposofie, zo'n opvatting hoort thuis in een antroposofisch foltermuseum. Antroposofische samenwerking kan op verschillende niveau's plaatsvinden. Waar dat in alle vrijheid kan gebeuren levert het een bewustmaking t.o.v. het individuele op, zowel het eigen individuele als dat van de ander. Het is tevens een stimulans tot en een zelfstandig maken van de ideeënvorming. En het vormt een vertrouwensmilieu dat het ook mogelijk maakt te handelen zelfs als de individuele opvattingen niet overeenstemmen. Daardoor onderscheidt zich deze vorm van gemeenschap van bvb. een zelfhelpgroep of van een "team" (waar individualisten samenwerken alleen om het doel te bereiken).

Antroposofie, een project "individualiteit"

Velen zullen misschien tegenwerpen: zoals de arbeidsomstandigheden op dit ogenblik zijn gelijken ze toch dikwijls op het bovenvernoemd "foltermuseum". Wie zou dat willen ontkennen? Maar menigeen die zich beschouwt als een kritisch toeschouwer in dit museum zou zich mogen afvragen of hij in werkelijkheid zelf geen foltertuig is. Het experimenteel karakter van de antroposofie brengt mee dat niet alles lukt. Ook Galilei heeft niet op z'n eentje de grote omkeer veroorzaakt. "Hoe meer men mislukt, des te meer bereikt men" heeft Alberto Giacometti eens tegen een bezoeker van zijn museum gezegd.

Wat tot hiertoe beschreven werd, waren geen resultaten, maar de omtrekken van een project dat als dusdanig nog in de startblokken steekt. Bij dit project gaat het om een ommekeer, het verlaten van de ego-persoon en het kiezen voor individualiteit. Voor het praktische leven betekent dat bvb.: - zich ideeën vormen i.p.v. ideologische horizonten, - dialogische opening i.p.v. een mentaliteit van zelfverwezenlijking, - toekomstoriëntering i.p.v. gebondenheid aan de traditie, - individueel gevormde sociale processen i.p.v. voorgevormde structuren.

Er zijn geen trainingsprogramma's voor deze ommekeer. Die vindt plaats telkens een individu zijn eigen leiding neemt, gesteund door het sociale milieu van de dialoog. Om mee te werken aan het "Project Individualiteit" worden nog vele capabele initiatiefmensen gezocht.

Voetnoten:

* Ook Jos Verhulst houdt zich op dit ogenblik bezig met een studie rond motivatie. Een mens moet kunnen werken vanuit een intrinsieke motivatie om een echte vruchtbare bijdrage te kunnen leveren aan de maatschappij.
Een dossier is te verkrijgen voor 150 F. bij NICOLAAS, rek. nr. 523-0451832-81.
Een abonnement op het tijdschrift KLAAS: 900 F. te storten op hetzelfde nummer.

* Zie in dit verband ook Vrije Opvoedkunst van maart 1998. Daar wordt bericht over een geschil dat leerkrachten moesten uitvechten met de inspectie van het onderwijs in Den Haag in verband met wat wij de eindtermen zouden noemen. De Heren Professoren wilden zich gewoon niet laten overtuigen. Ten einde raad las een leerkracht het gedicht van Han G. Hoekstra voor, "De Ceder":

Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
Gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.
Een binnenplaats meesmuilt ge, sintels, schillen,
En schimmel die een blinden muur aanrandt,
Er is geen boom, alleen een grauwe wand.
Hij is er, zeg ik, en mijn stem gaat trillen,
Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
Gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.

Terug naar de inhoudstafel A - D.

Terug naar de gedichten,.