De wil versterken door te leren
Hoe moet iemand die les wil geven aan volwassenen te werk gaan ? Waarmee moet hij allemaal rekening houden ? Met deze vragen is Coenraad van Houten al jaren bezig, o.m. als docent aan het Emerson College in Engeland. Op 8 februari sprak hij in de Rudolf Steiner Academie over dit onderwerp. Dat was voor ons een aanleiding om enkele uittreksels te publiceren uit zijn boek "Erwachsenenbildung als Willenserweckung". Het gaat dus over leren. Volgens de auteur zijn er drie "leerwegen". Een eerste weg is het leren in de school, het schoolleren, waar de leersituatie georganiseerd wordt in schoolverband; dan is er het leren door het leven, het leren van het lot, van de eigen biografie, de leersituatie is het leven zelf; tenslotte is er de innerlijke scholingsweg, hier is de eigen ziel gegeven als leersituatie. Het leren zelf moet verlopen volgens 7 leerprocessen. Dit inzicht haalt Coenraad van Houten bij Rudolf Steiner. Rudolf Steiner legt uit dat ons etherlichaam eigenlijk bestaat uit 7 levensprocessen. Welnu, aan ieder van die 7 levensprocessen kan men een leerproces koppelen:
1) Ademhaling hangt samen met waarnemen Ook als we iets willen leren van het lot (de tweede leerweg), dan kunnen we daarin de 7 leerprocessen herkennen. Uit het twaalfde hoofdstuk: [ ... ] "Het is zeer belangrijk om deze tweede leerweg volledig te begrijpen, hoe hij zijn oorsprong vindt in vroegere levens, en welke betekenis hij heeft voor de toekomst. Wie als raadgever vele mensen gezien heeft die in de tweede helft van hun leven staan, die ontdekt al vlug dat deze leerweg bij velen gedeeltelijk geblokkeerd, of minstens problematisch is. Mensen kunnen op eigen kracht een bepaalde situatie niet meer veranderen, de ontwikkeling valt stil, men leert niet meer, men loopt vast. Het is verbazend dat in zulke gevallen het lot dikwijls onverwachts ingrijpt en mensen bijna dwingt om weer in beweging te komen. Een ziekte, een echtscheiding, ontslag, een ongeval, een economische crisis, ja zelfs een oorlog kunnen achteraf voor het persoonlijke biografische leren zeer beduidend blijken. [ ... ] We kunnen drie gebieden onderscheiden die een mogelijke oorzaak zijn voor het vastlopen op latere leeftijd: de opvoeding, het bedrijf, en het beroep. In deze drie gebieden wordt er materiaal om te leren aangeboden, worden we door onze omgeving gevormd en ontwikkeld, wat dan op zijn beurt de basis voor later leren uitmaakt, ofwel tot een verharding leidt, die later een leerstoornis wordt. In het laatste geval spreekt men van een deformatie. Beroepsdeformatie is vandaag een zorgwekkend fenomeen, omdat onze leefwereld snel verandert en vele mensen niet meekunnen met de grote veranderingen in hun beroepsleven. De opvoeding Dat het kind anders leert dan de volwassene, werd reeds op vele andere plaatsen beschreven. Bezien vanuit de biografie van de mens moet de overgang van school-leren naar volwassen-leren rond het 21ste levensjaar plaatsvinden. Pas als we 21 zijn, staat ons Ik volledig ter beschikking om onafhankelijke, actieve leerprocessen te controleren. Bij vele mensen vindt deze overgang veel te weinig of zelfs niet plaats, en het school-leren wordt voortgezet. [ ... ] Als na het 21ste jaar het school-leren wordt verdergezet in de beroepsopleiding of aan de universiteit - wat dikwijls het geval is-, dan wordt dit gefixeerd en blijft voor de rest van het leven. Volgens mij doen vele van die instellingen nog niet aan volwassenenvorming, maar zetten de schoolse vorming voort. Een hoofdreden daarvan ligt in het feit dat vele uitstekende vakspecialisten, kunstenaars en wetenschappers aangesteld worden als vakdocent, zonder dat ze zelf voor dit nieuwe beroep van volwassenenvormer geschoold zijn. Men gaat ervan uit dat een goed vakman automatisch ook een goed lesgever is, wat spijtig genoeg meestal niet het geval is. Hoe langer echter het school-leren verdergezet wordt in de volwassen leeftijd, des te groter zullen de beschadigingen zijn die ons opvoedingssysteem veroorzaakt. De organisatie Naast de opvoeding heeft ook de organisatie of de gemeenschap waarin men leeft en werkt, een sterk vormende invloed. Schrijver dezes kon dikwijls tijdens management-seminaries vaststellen of iemand van Shell kwam, of van IBM, of Ford, of hij uit de banksector of uit de verzekeringswereld kwam, of beamte was. We moeten ons afvragen hoe sterk de krachten in een arbeidsgemeenschap wel kunnen werken dat ze uiterlijk waarneembaar worden. Is men nog individu, of reeds een "organisatie-man" geworden ? Het krachtencomplex dat hier werkzaam is, heeft vele lagen en vormen. Men kan bvb. de krachten onderscheiden die van het product komen, van de functie, of van de cultuur van de organisatie.
Product: mensen uit de bankwereld gedragen zich anders als die uit het computerbedrijf, de chemische industrie of de machinenbouw. Olie-industrie, koolmijnen, diamant- of goudmijnen beïnvloeden het personeel totaal anders. In de biografie ligt het kritieke punt rond het 35ste levensjaar, in het midden van het leven. Dan wordt bepaald of men een "organisatie-man" wordt, of een individuele mens blijft, die creatief aan de voortdurende vernieuwing van de onderneming kan bijdragen. [ ... ] Het beroep De krachten die de persoonlijkheid vormen zijn het sterkst bij de vrije beroepen (arts, kunstenaar, advocaat, consulent, priester enz.). Als men zo'n beroep langere tijd uitoefent, als men het vak echt onder de knie heeft -wat dikwijls lang duurt-, en daarbij creatief blijft, dan wordt men door collega's beschouwd als een "professional", als een autoriteit. Iemand die zichzelf altijd herhaalt, routinewerk aflevert, wordt niet meer als professioneel beschouwd. Ook iemand die langere tijd niet meer in de praktijk staat, wordt niet meer als collega bekeken. Dat alles leidt ertoe dat zulke experten zich te sterk met hun beroep vereenzelvigen. Dan oefent men geen beroep meer uit, men ís het. En daar wordt beroepsontwikkeling tot beroepsmisvorming. Enkele voorbeelden: - De leraar, die bij besprekingen niet bondig kan zijn, maar zich gedraagt alsof hij zijn klas onderwijst. Hij kan een gevangene worden van zijn eigen spreken. Een belerende (pedante) karaktertrek kan zich ontwikkelen. - De consulent, die onder alle omstandigheden alles altijd beter weet en iedereen raad geeft hoe iets kan beter gedaan worden, daarbij zichzelf verbergend achter deze stijl. - De priester, die in iedere sociale situatie een moreel element overaccentueert. - Ambtenaren, die zo gewoon zijn alles te doen volgens het reglement, dat ze bij een onverwachte gebeurtenis zoals een natuurramp, niet snel gepaste geïmproviseerde noodmaatregelen kunnen treffen. - Een vormingswerker verdraagt het moeilijk als hij iemand niet kan helpen; dat zou zijn onkunde kunnen aantonen. Dat leidt tot innerlijke verkramptheid en verkeerde beslissingen. - De bedrijfsleider gebruikt dikwijls wilstaal, kort, snel, afgekort, alleen het nodige, belangrijkste zeggend. Dat kan het vermogen doen verkommeren om zich bvb. in alle rust eens bezig te houden met de gevolgen van bepaalde keuzemogelijkheden, met morele problemen. Vele managers zijn naar buiten gerichte pragmatici geworden, die hun innerlijk leven verwaarlozen. Deze voorbeelden maken duidelijk waar het om gaat bij beroepsdeformatie. We spreken dus van beroepsdeformatie als persoonlijkheid en beroep identiek geworden zijn. Het beslissende punt ligt hier rond het 49ste jaar, relatief laat dus. De problematiek begint reeds bij het 28ste jaar, wanneer men in het beroepsleven altijd meer specialist wordt en slechts een beperkt gebied werkelijk beheerst. Tussen de 28 en de 35 jaar is er nog een evenwicht tussen het individuele en het beroep. Vanaf 42 jaar echter dreigt de verleiding om datgene dat men goed kan, altijd maar te verbeteren, of om kost wat kost te vermijden wat men niet zo goed beheerst, omdat het onzekerheid en angst meebrengt. Zo wordt deze levensperiode een vootdurende, half bewuste strijd tussen innerlijke tekortkomingen en uiterlijk succes. De specialist -arts, boekhouder, dominee enz.- mag geen fouten maken en moet tegenover zijn omgeving altijd weer bewijzen dat hij op zijn terrein perfect is. Tegen dat men 50 is, plagieert men aldus op een beperkt gebied altijd zichzelf. Een verbetering van de eigen activiteit kan er nog zijn, maar iets wezenlijks nieuw niet. Een oplossing ligt in de mogelijkheid om iets op te geven van wat men heel goed kan, om een innerlijke ruimte te creëren, waarin men creatief kan blijven. [ ... ] Onze zwakke kanten kunnen door levenservaring tot nieuwe mogelijkheden geworden zijn. Men beleeft ze als talenten die men zelf ontwikkeld heeft, niet alleen als talenten die aangeboren zijn. Meer zelfs, aangeboren begaafdheid remt soms de ontwikkeling. Een sterk intellect kan gevoelsarmoede veroorzaken, een aanleg voor een rijk gevoelsleven kan het denken doen verkommeren enz. De resultaten van wat men door het leven geleerd heeft, moet na het 49ste levensjaar onbaatzuchtig ter beschikking van anderen gesteld worden, en niet als een persoonlijk bezit beheerd worden. Het zevenledige leerproces in het leren-van-het-leven (Wegens plaatsgebrek overlopen we dit vluchtig. Geïnteresseerden kunnen altijd het boek van Coenraad van Houten onlenen bij fdw.) 1) Ademhaling = een beslissende gebeurtenis kunnen waarnemen. 2) Verwarming = de gebeurtenis in de eigen biografie opnemen. 3) Verwerking = de betekenis ontdekken van de krachten van het lot. C.v.H. : Daarvoor is veel moed nodig, want er zijn eindeloze mogelijkheden om een schuldige aan te wijzen en andere mensen of omstandigheden verantwoordelijk te stellen voor wat men moet meemaken. 4) Individualisering = het lot accepteren. 5) In stand houden = de verandering oefenen in het dagelijks leven. 6) Groei = het vermogen om de krachten van het lot waar te nemen laten groeien (= zin voor karma). 7) reproductie = orde in het eigen levenslot brengen. Samenvattend kan men zeggen dat het leren-van -het-leven kan beschouwd worden als uitgangspunt van alle leerprocessen. Het bevrucht, verdiept en vermenselijkt het gewone schoolleren dat dikwijls ver van het leven afstaat. Het vormt echter ook het uitgangspunt voor een geestelijke scholingsweg. Terug naar de inhoudstafel I - L.
|