Attila Varnai over de toekomst

Op zaterdag 21 september 1998 gingen er in het Centrum Emile Verhaeren (Renbaanlaan 127 te 1050 Elsene) twee voordrachten door. Attila Varnai, de voorzitter van de Anthroposofische Vereniging van Frankrijk sprak 's morgens over "Wetenschap, kunst en godsdienst, of de religiositeit van de toekomst". 's Namiddags zou hij het dan hebben over "666, het getal van het beest van de Apocalyps, en de toekomst".

Een veertigtal mensen waren opgedaagd, ook enkele Nederlandssprekenden, waaronder schrijver dezes. Bij de eerste voordracht is hem eigenlijk de lijn van het betoog ontsnapt, ofwel omdat hij niet genoeg Frans kent, ofwel omdat hij geen anderhalf uur kan geconcentreerd blijven. Dat maakt dat hij zich slechts fragmenten kon herinneren, waaruit hij evenwel toch het volgende kon distilleren:

We hebben de Aarde als mikrokosmos, die een afspiegeling is van de grote makrokosmos. Daartussen bevindt zich als mesokosmos de mens, als rechtopstaand wezen.

Dat is een soort basisdriedeling die als uitgangspunt kan dienen om de verhouding tussen de driedeling lichaam-ziel-geest of ook wetenschap-kunst-religie te bestuderen. In de mens zelf vinden we een driedeling, maar ook bvb. in de traditionele huizen- en kerkbouw:

hoofd zolderkapel (deel waar het altaar staat) (in Frankrijk dikwijls gewijd aan St.-Michel)
hart/longgebied woonruimteplaats waar de gelovigen zich bevinden
stofwissing keldercrypte


Het middendeel is overal de ruimte vor de ontmoeting, net zoal in de mens de makrokosmos en de mikrokosmos elkaar ontmoeten. Bvb. in de mens: de longen, waar het aderlijke en slagaderlijke bloed elkaar "ontmoeten".

Maatschappelijk gezien zijn kunst, godsdienst en wetenschap lange tijd niet gescheiden geweest. De vorm van de maatschappij werd bepaald door religieuze waarheden die tevens wetenschappelijke waarheden waren, en de kunst beeldde die uit, ze gaf niet iets zuiver persoonlijk weer zoals nu. De scheiding tussen godsdienst, wetenschap en kunst, die in onze tijd vanzelfsprekend wordt gevonden, is het resultaat van een eeuwenlang proces. In de Egyptische tijd verenigde de farao in zich nog de geestelijke en de wereldlijke macht, maar er begon zich al een priesterkaste te vormen die het goddelijke liever voor zich reserveerde en de invloed van de farao wilde beperken tot het wereldlijke ( daardoor mislukte de poging van Amenhotep IV om van de zonnegod Aton de enige god te maken).
De keizers die heersten over het Romeinse rijk wilden ook macht hebben over het geestelijke. Ze dwongen mysteriepriesters om hen in te wijden (maar werden dan waanzinnig als gevolg van een inwijding waartoe ze noch de rijpheid, noch de waardigheid bezaten).
De Franse koningen werden gezalfd, vanuit het oude denkbeeld dat de koning tegelijk priester moest zijn. Deze traditie duurde voort tot Napoleon !
In de Middeleeuwen zagen we dat keizers en pausen lange tijd vochten om hun respectievelijke terreinen -het wereldlijk en het geestelijke- te verdedigen en uit te breiden: de ene wilde ook macht in het gebied van de andere.

Wat de kunst betreft, die drukt de innerlijke toestand van het menselijk wezen uit.
In de Griekse tempel was er geen cultus, de oude Griek zag de tempel in het landschap, voor hem was de godheid daar reëel aanwezig, en dat volstond voor hem. In onze kerken met hun cultus, is de godheid er pas als de gelovigen er verzameld zijn. Vandaar de veranderende vorm van de tempels. Vergelijk het statische van de Griekse tempel met het omhoogstrevende van de Gotische kerk: de middeleeuwse mens stond al verder van God verwijderd, hij moest de goddelijke wereld al actiever zoeken dan de oude Griek, en dat drukte zich in de bouwkunst uit in een dynamisch element dat volledig ontbrak in de Griekse tijd.

Wetenschap en godsdienst streefden uit elkaar: artsen verloren hun priesterroeping. Een symptoom voor de veranderende geestesgesteldheid: in de vijfde eeuw v.C. ontdekte Alkmaeon van Croton de dubbele bloedsomloop, hij was zo stoutmoedig om te verklaren dat de mens denkt met zijn hersenen. Het kostte hem bijna zijn leven: toentertijd dacht men dat de gedachten overal in het lichaam konden zitten, in het hart, in de nieren, alleen niet in de hersenen; en het duurt lange tijd vooraleer de gemeenschap even ver is geëvolueerd als de individuele voorlopers. Harvey, die de gesloten bloedsomloop herontdekte in de 17de eeuw was lijfarts van Karel I, op dat ogenblik vond men zo'n ontdekking dus niet meer aanstootgevend.

In onze tijd is het noodzakelijk om wetenschap, kunst en religie terug te verenigen om voor de problemen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet, een oplossing te vinden die aangepast is aan de nieuwe tijdsgeest. De natuur moet met eerbied benaderd worden: de laboratoriumtafel moet terug een altaar worden.

De tweede voordracht, over "666, het getal van het Beest van de Apocalyps, en de toekomst", zal menig toehoorder teleurgesteld hebben. Attila Varnai legde immers de klemtoon van deze voordracht op "toekomst", terwijl velen een sensationele, occulte verklaring van het getal 666 en het Beest verwacht hadden.
Wat die 666 betreft, daarover was de spreker kort: in het jaar 666 begon het Beest werkzaam te worden. Die werkzaamheid kent ook een ritmisch verloop. Op het einde van onze eeuw zullen er drie van deze periodes van 666 jaar verlopen zijn: 1998 !
Om te kunnen verklaren hoe het Beest werkt, en hoe het gaat werken, begon Attila Varnai zijn voordracht met een uiteenzetting over de hiërarchieën, hun ontstaan, hoe zij werken in de kosmos en in de mens. In de geestelijke wereld zijn gedachten realiteiten. Als een geestelijk wezen denkt, dan worden zijn gedachten zelfstandige wezens: zo ontstaan de hiërarchieën, de een uit de andere*.
Op een bepaald moment in de ontwikkeling van de kosmos is er de hiërarchie van de Tronen. Deze stralen hun eigen wezen uit naar de hiërarchieën van de Serafijnen en Cherubijnen. Deze "uitstralingen" worden eveneens wezens: Archai of Geesten van de Tijd, in de Indische mythologie sura's genaamd. Zij worden omschreven als wezens die alleen aan zichzelf denken. Aan de positieve pool bewerken zij in de mens individualiteit, aan de negatieve pool egoïsme. Een aantal van deze sura's wilden de voorziene ontwikkeling niet meemaken, ze werden a-sura's.
Later ontstonden de hiërarchieën van de Aartsengelen en de Engelen, eveneens met "onwillige" tegenmachten, wezens die in de antroposofie gewoonlijk samengevat worden onder de naam Ahriman en Lucifer.
In de Bijbel worden deze twee door elkaar gebruikt. In het boek Job wordt met Satan Lucifer bedoeld, in de Kronieken echter Ahriman. Deze drie tegenstrevende machten -asura's, ahrimanische en luciferische wezens- reiken elkaar de hand en helpen elkaar om actief te zijn in de sferen waar de ene niet kan doordringen.
Bezien vanuit de Apocalyps is het zo dat in onze tijd het Beest zijn aanvallen richt op verschillende wezensdelen van de mens. Het fysiek lichaam probeert het Beest zodanig te verharden dat de mens alleen al door die fysiek niet meer in staat is om iets geestelijks op te nemen. Een middel bij uitstek daartoe is het levenloos maken van de voeding door microgolf, conserven, chemicaliën enz. Levenloze voeding werkt verhardend, sclerotiserend . In Straatsburg (en waarschijnlijk niet alleen daar) kan men zelfs geen volledige crematies meer verrichten: de beenderen zijn zo hard geworden dat ze niet meer branden, men moet ze achteraf verbrijzelen.
Dit verharden van het fysiek lichaam gebeurt onder impuls van de asura's, tegenmachten uit de hiërarchie van de Archai, in samenwerking met wezens uit de sfeer van de Aartsengelen (ahrimanische wezens - die werken in het etherische) en wezens uit de sfeer van de Engelen (luciferische wezens - die werken in het astrale).

Om deze wezens te kunnen bestrijden hebben wij inzicht in de werking van de hiërarchieën en de tegenmachten nodig. Dat een mens leert denken, dat bewerken de Engelen. In dat denken wil Lucifer een enthousiasme, een idealisme stimuleren dat de mens zijn belangstelling voor de aarde, voor zijn medemens doet verliezen. Het maatschappelijk gebied waar Lucifer actief is, is het geestesleven. Daar moet vrijheid heersen, maar niet de onverantwoordelijke, egoïstische vrijheid die Lucifer nastreeft.
In het spreken werken de Aartsengelen; maatschappelijk gezien is dat het rechtsgebied, waar iedereen moet gelijk zijn. Hier probeert Ahriman om de mensen zodanig gelijk te maken dat ze er hun individuele ziel bij verliezen. Hij wil graag dat alle mensen opgenomen worden in één grote groepsziel.
In het (leren) lopen werken de Archai. In de maatschappij komt dat overeen met het economische. Daar moet broederlijkheid heersen. Asura's kunnen in deze sfeer zodanig werken dat de mens lichamelijk zo sterk met zijn driften verbonden wordt dat hij niet meer kán sociaal zijn. Zijn egoïsme is dan letterlijk sterker dan hemzelf, het is lichamelijk geworden, een levensnoodzaak: de mens moét bepaalde lagere driften bevredigen of hij krijgt het gevoel dat hij eraan ten onder gaat. Een eerste stap in de richting van de oorlog van allen tegen allen ...

Al deze wezens bestrijden in feite Christus, in de sfeer waar hij terug zal komen: de etherische. In deze sfeer moet Christus het voornamelijk tegen Ahriman opnemen. Hij wordt daarbij geholpen door een formidabel wezen, eigenlijk een Aartsengel, maar die nu opstijgt tot het niveau van een Archè: dat is Michaël.
En wij worden opgeroepen om aan zijn zijde mee te strijden.

fdw

Terug naar de inhoudstafel E - H.