Over de studiegroep
In De Brug nr. 10 hadden we het even over het groepje mensen dat om de veertien dagen bijeenkomt. We probeerden toen duidelijk te maken dat het niet hetzelfde is of men in zijn eentje met antroposofie bezig is, of dat men dat in groep doet. In het volgende fragment heeft Rudolf Steiner het over hoe belangrijk het is voor de wereldontwikkeling om samen met andere mensen antroposofie te beoefenen. "U zult bemerkt hebben dat in de openbare voordracht van gisteren iets gezegd werd dat zeer veel betekent voor het opnemen van geestelijke inzichten tijdens het mensenleven. Ik heb aangeduid hoe de mensen die tegenwoordig op het fysieke plan vooral enkel voorstellingen opnemen die uit de zintuigelijke wereld komen, of verkregen zijn met het verstand dat zich aan die zintuiglijke wereld houdt, dat van niets anders wil weten dan van de zintuiglijke wereld, hoe zulke mensen na hun dood enigszins gebonden zijn aan een omgeving die nog sterk aan de aardse, fysieke sfeer vasthangt waar ook de mens tussen geboorte en dood verblijft. Zodat door zulke mensen, die zichzelf dus door hun leven in het fysieke lichaam nog lang na hun dood bannen in de aards-fysieke wereld, vernietigende krachten in deze fysieke wereld geschapen worden. Met zo'n zaak beroert men diepe, betekenisvolle geheimen van het menselijk leven, geheimen die honderden, duizenden jaren door bepaalde occulte kringen behoed werden, omdat ze beweerden -we gaan vandaag niet onderzoeken met wel recht- dat de mensen niet rijp waren om zulke waarheden, zulke geheimen op te nemen, en dat door het bekend geraken ervan grote verwarring zou gesticht worden. Over het recht om dergelijke diep indringende, voor het leven zo belangrijke waarheden te verbergen voor de mensen en ze alleen in intieme kring in occulte scholen verder te geven, over dat recht gaan we het vandaag minder hebben. Maar het moet gezegd worden dat de tijd aangebroken is dat de mensheid op grotere schaal niet verder kan en niet verder mag zijn zonder het bekendmaken van bepaalde geheimen over de bovenzinnelijke wereld zoals die gisteren vernoemd werden. Ja, men zal altijd verder en verder moeten gaan bij het openbaar maken van dergelijke dingen. In vroegere tijden, toen de mensheid onder andere omstandigheden leefde, was het binnen bepaalde grenzen gerechtvaardigd om zulke geheimen te weerhouden. Maar nu is dat niet meer het geval want nu staat de mens - u weet dat we in de vijfde na-atlantische periode zijn- in levensomstandigheden waardoor hij als een dergelijke verwoester door de poort van de dood zou gaan, als hij niet tijdens zijn leven altijd meer en meer zou uitkijken naar voorstellingen, naar begrippen en ideeën die over bovenzinnelijke zaken gaan. Daarom kan men ook niet zeggen dat de mensen gelijk hebben die zeggen: nu ja, wat na de dood komt, dat kunnen we wel afwachten. Neen, tussen geboorte en dood moet men kennis opdoen van bepaalde dingen over de geestelijke wereld, zoals ik die gisteren aanduidde, om dan met deze voorstellingen door de poort van de dood te treden. In vroegere periodes van de mensheidsontwikkeling was dat anders. U weet dat tot in de 16de eeuw, tot aan het opduiken van het Copernicaans wereldbeeld, de mensen gans anders dachten over het wereldbestel. Nu is het vanzelfsprekend noodzakelijk geweest voor de menselijke vooruitgang, ook voor het intreden van de menselijke vrijheid in de mensheidsontwikkeling, dat die Copernicaanse wereldbeschouwing er gekomen is. Maar met het idee dat de mensen vóór de tijd van Copernicus over de wereld hadden -men kan dat voor mijn part verkeerd noemen- met dat idee over de fysieke wereld, namelijk dat de aarde stilstaat, dat de zon zich rond de aardehemel beweegt, dat de sterren zich rond de aarde bewegen, dat voorbij de sterrenhemel een geestelijke sfeer is waar de geestelijke wezenheden wonen; met deze opvatting van het wereldbestel konden de mensen nog door de poort van de dood gaan, zonder dat zij als gestorvenen weerhouden werden in de aardse sfeer. Deze wereldbeschouwing bewerkte nog niet dat de mensen, als ze door de poort van de dood gingen, tot verwoesters in de aardse sfeer werden. Pas het opkomen van het Copernicanisme, pas deze voorstelling, dat de ganse wereld die zich uitbreidt in de ruimte, ook enkel beheerst wordt door ruimtewetten, pas de voorstelling die de aarde rond de zon laat draaien, die ketent de mensen aan het fysiek-zintuiglijk bestaan en verhindert hen na hun dood op te stijgen tot de geestelijke wereld. Men moet vandaag de keerzijde van de Copernicaanse wereldbeschouwing leren kennen, nadat er eeuwenlang voor gezorgd werd om altijd weer en weer het grootse vooruitstrevende van de Copernicaanse visie voor de ziel van de mensen te stellen. Het ene is even waar als het andere. Ook als het vandaag nog voor verstandig doorgaat om alleen de Copernicaanse opvatting als zaligmakend te erkennen, en het andere: dat de mens door deze Copernicaanse opvatting na zijn dood aan de aarde geketend wordt als hij zich niet een geestelijke voorstelling verwerft zoals de geesteswetenschap die vandaag geeft-, voor de huidige mens een dwaasheid, een begoocheling is: het is nu eenmaal een waarheid. U weet immers reeds uit de Bijbel dat veel wat in de ogen van de mensen een dwaasheid is, een wijsheid voor God is. Want als de mens door de poort van de dood schrijdt, dan verandert zijn bewustzijn. Het zou een totaal verkeerde voorstelling zijn te geloven dat de mens na de dood bewusteloos wordt. Deze zonderlinge voorstelling is zelfs verspreid in vele kringen die zich theosofisch noemen. Het is onzin. Het bewustzijn wordt integendeel veel machtiger, veel intensiever, maar het wordt anders. Na de dood komt de mens vooral samen met de mensen waarmee hij door het leven karmisch verbonden is. Het kan dus zijn dat de dode in de geestelijke wereld tussen dood en een nieuwe geboorte vele mensenzielen ontmoet, waar hij doorheen gaat -want daar heerst geen ondoordringbaarheid-, waar hij aan voorbij gaat, als ik mij zo mag uitdrukken: die bestaan voor hem niet. Wie voor hem wel bestaan zijn diegenen met wie hij ergens een karmische verbinding had. Dat wij altijd meer en meer ingroeien in een algemene wereldsamenhang, dat moeten wij ons verwerven door ons leven hier op aarde. En het oprichten van verenigingen die zuiver op het geestelijke bouwen is reeds een opgave voor het heden en voor de toekomst. Waarom probeert men verenigingen zoals de antroposofische, op te richten ? Omdat daardoor een karmische band geschapen wordt tussen mensen die elkaar in de geestelijke wereld moeten vinden, die ook moeten samenhoren in de geestelijke wereld, wat ze niet zouden kunnen als ze hier in eenzaamheid zouden rondlopen. Precies door de mogelijkheid om geestelijke inzichten en geestelijke wijsheden onder elkaar uit te breiden, doet men ontzettend veel voor het leven in de geestelijke wereld, wat dan echter terugwerkt op de fysiek-zintuiglijke wereld, want die staat voortdurend onder invloed van de geestelijke wereld. Hier spelen zich toch maar de gevolgen af; in de geestelijke wereld, ook doordat wij hier op het fysieke plan leven, geschieden de oorzaken. En wij kunnen zeggen, als wij ons zuiver bezig houden met wat vandaag dikwijls zo propagandistisch bedreven wordt: verenigingen worden voor alle mogelijke zaken gesticht, maar zelfs al ontstaan ze uit een nog zo groot enthousiasme, aan geestelijke aangelegenheden zijn ze zeer dikwijls werkelijk heel weinig gewijd. Men denkt door vele verenigingen de aarde geleidelijk te veranderen in een aards paradijs, nietwaar, vóór deze drie oorlogsjaren waren er ook reeds talrijke dergelijke verenigingen op aarde opgericht waarin mensen actief waren om Europa langzaam aan in een sociaal paradijs te veranderen ! Wat we nu zien is er niet erg een bewijs van dat de dingen verlopen zoals men meent ze te kunnen dirigeren* . Van de andere kant nu is toch ook het samenwerken van de fysieke wereld met de geestelijke gecompliceerder. En dan nog moet gezegd worden: als in het licht van de spirituele wetenschap verenigingen opgericht worden, dan werken de mensen daardoor mee, niet alleen aan de wereld der werkingen, maar aan de wereld der oorzaken die achter de zintuiglijke wereld ligt. Met dit gevoel moet men zich doordringen als men juist het oneindig diep beduidende wil verstaan dat teweeg wordt gebracht in het heden en in de toekomst door het samenleven in spirituele arbeid. Dat is niet iets dat kan voortspruiten uit een banale verenigingsdrift, maar dat is een heilige opgave die door de goddelijk-geestelijke wezens die de wereld dirigeren, in de mensheid van nu en van de toekomst moet worden gelegd. Want bepaalde voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld zullen de mensen wel moeten opnemen, omdat uit de zintuiglijke wereld altijd minder en minder bovenzinnelijke voorstellingen zullen komen. Ik zou zelfs zeggen dat door de vooruitgang van de natuurwetenschap bovenzinnelijke voorstellingen altijd meer en meer uit de zintuiglijke wereld uitgedreven zullen worden. Vandaar dat de mensen zich geleidelijk volledig uit de geestelijke wereld zouden uitsluiten, indien ze geen bovenzinnelijke, geen geestelijke begrippen zouden opnemen. Ze zouden er zich toe veroordelen om zich na hun dood volledig te verbinden met wat de zuiver fysieke aarde is; en ook met wat de fysieke aarde zal worden. Maar de fysieke aarde wordt een lijk in de toekomst, en de mensen zouden voor het vreselijke perspectief staan zichzelf te veroordelen om in de toekomst als ziel een lijk te bewonen, als ze niet het besluit zouden nemen om zich in te leven in de spirituele wereld, om wortel te schieten in de spirituele wereld. Het is een ernstige opgave, van grote betekenis, die het geesteswetenschappelijk bedrijf gesteld is. Dat moeten wij ons eigenlijk iedere dag eens als een heilige gedachte voor de ziel roepen, opdat wij nooit de ijver zouden verliezen voor deze berechtigde opgave van de geesteswetenschap." [ ... ] Terug naar de inhoudstafel R - U.
|