Rudolf Steiner - persoonlijk

De volgende fragmenten komen uit het boekje van Herbert Hahn "Rudolf Steiner, wie ich ihn sah und erlebte", in het nederlands vertaald als "Rudolf Steiner zoals ik hem gekend heb". De auteur probeert te beschrijven hoe men bij Rudolf Steiner ondanks de geweldige inzichten en gedachten die hij naar voor bracht, toch in de eerste plaats getroffen werd door de grote menselijkheid, door zijn warm hart.

"Dit soort menselijkheid waar ik het zojuist over had, kon ik duidelijk aanvoelen als hij na de voordrachten de vragen begon te beantwoorden. Meestal werden die vragen direct na de voordracht, maar soms ook ervoor, op briefjes overgemaakt aan de spreker. Ze hadden niet alleen betrekking op hetgeen in de voordracht behandeld werd, maar gingen over de meest verscheiden levensgebieden. Rudolf Steiner bekeek ze niet op voorhand, noch rangschikte hij ze, maar de een na de andere werd voorgelezen en beantwoord. Bij deze totaal geïmproviseerde bezigheid had men de gelegenheid om het allesomvattende van deze unieke geest te bewonderen, zijn brede levenservaring, zijn grote ontwikkeling. Maar nog groter was de indruk die de mildheid en menselijkheid maakte die van ieder woord uitging - zoals ik reeds aanduidde.
Zo herinner ik mij een vraag die bij een deel van het publiek, hoofdzakelijk bij de jongere mensen, een zekere vrolijkheid veroorzaakte : "Wat moet men doen bij liefdesverdriet ?"
Ikzelf stond perplex en dacht bij mezelf : wat moet men in 's hemelsnaam op zo'n vraag antwoorden, vooral als ze zo algemeen en openlijk gesteld wordt ? Het zou mij niet verwonderd hebben indien de spreker er niet zou willen op in gaan. Tot mijn grote verbazing, en ook tot die van vele anderen, ging hij er toch op in, zorgvuldig, behoedzaam, zelfs uitgesproken mild. Men had de indruk alsof hij heel duidelijk de ongelukkige mens voor zich zag die deze vraag gesteld had. En alsof hij wist dat het hier niet ging om een bagatel, om banaal bakvisverdriet, maar om een doodernstige levenscrisis. En hij antwoordde op zo'n manier dat ieder woord ertoe bestemd scheen om te troosten, te genezen, op te richten, ja - om hoop te wekken. Hij zei o.a. dat men eigenlijk niet zo zonder meer kon weten of het eigen gevoel toch niet in de diepte van de andere ziel beantwoord werd. Bij zulke ingrijpende ervaringen zou men vooral niet naar dit ene mensenleven mogen kijken, maar naar de wonderlijke draden die van het ene leven naar het andere verder weven. En daar is het dan zo dat veel van wat vandaag verloren schijnt, toch nog dikwijls op wonderbare wijze kan rijpen en vrucht dragen. In ieder geval is ieder echt mensengevoel voor alle eeuwigheid niet verloren ...
Ik weet niet meer wat Rudolf Steiner nog allemaal zei op deze vraag die hoogstwaarschijnlijk een vertwijfelde kreet om hulp was. Maar ik herinner mij goed dat de lachers vlug verstomden en iedereen spoedig met ingehouden adem luisterde.

Hoezeer Rudolf Steiner steeds weer niet alleen op de inhoud der vragen, maar op hun achtergrond lette, kwam naar voren bij een andere gelegenheid. Toen legde eens een jongmens, kennelijk een eerstejaars student, hem een vraag voor op een brutale en onbeschaamde toon. Rudolf Steiner keek hem ernstig aan en zei toen, elk woord nadrukkelijk uitsprekend :" U zult eerst bescheidenheid moeten leren." Waarna hij zich afwendde en de vragensteller liet staan. En zelfs uit deze zelden voorkomende strengheid bleek, geloof ik, Rudolf Steiners menselijkheid. Die liet zich hier alleen van een andere kant zien. Hij voelde zich door en door verantwoordelijk en verplicht aan de geest. Daarom moest hij nieuwsgierigheid, sensatiezucht en overmoed op hun plaats zetten. Maar, zoals gezegd, dat was slechts in enkele gevallen nodig; want Rudolf Steiners wezen maakte dat de kobolden die zich achter deze drie ondeugden verscholen, vanzelf in zijn tegenwoordigheid hun mond hielden.

Er is mij één merkwaardig geval meegedeeld, dat geloofwaardig is en zich ook in die tijd afspeelde, maar waarvan ik niet zelf getuige heb kunnen zijn. En in dit geval schijnt Rudolf Steiner toch eenmaal te zijn ingegaan op nieuwsgierigheid en sensatiezucht. Op een keer was er een groep studenten die al verscheidene voordrachten van Rudolf Steiner gehoord had en ook de wonderbaarlijke manier van de vragenbeantwoording had bijgewoond. De stelligheid waarmee daar de meest uiteenlopende vragen beantwoord werden, kwam hun verdacht voor: ze ergerden zich ronduit over dit voor hen onbegrijpelijk fenomeen. En zo kwamen ze tot het drieste en aanmatigende besluit om die zonderlinge redenaar eens in de val te laten lopen. Onder hen waren enkele natuurwetenschappers in spe, meest botanici. Ze visten ergens uit een vergeten hoek een half vergeeld dik boek op over de flora van Zuid-Amerika. Ze schreven daaruit de namen op van verschillende hun volledig onbekende en voor hen ook volkomen oninteressante Zuidamerikaanse planten. Op de eerstvolgende avond dat Rudolf Steiner een voordracht hield lag er een briefje op de lessenaar met de vraag :" Wat heeft de geesteswetenschap te zeggen over de volgende planten ?" en daar volgden dan louter en alleen namen die de meeste mensen fantastisch in de oren klinken, zoals n.x. peruviana of n.y. brasiliensis. De studenten waren naast elkaar gaan zitten. Ze volgden de voordracht maar met een half oor, want ze verkneukelden zich al bij voorbaat in de verlegenheid die beslist zou volgen wanneer Rudolf Steiner dat briefje in handen kreeg. Eindelijk brak het met zoveel spanning verwachte ogenblik aan. Met zijn diepe, sonore stem las Rudolf Steiner voor:" Wat heeft de geesteswetenschap ... enz enz. " Even hield hij op. De spanning bij de studenten steeg ten top. Toen zei hij ongeveer dit :" Ja, dit is lang geen alledaagse vraag, want de hier genoemde planten zijn totaal onbekend voor de meeste aanwezigen." Hij pauzeerde even. Triomfantelijk keken de studenten elkaar aan. "Daarom", hervatte hij," lijkt het mij het beste dat ik u eerst, al is het maar in enkele woorden, een beeld van deze planten geef." En toen begon hij inderdaad zo'n nauwkeurige beschrijving te geven, alsof hij elk van deze planten afzonderlijk voor zich had, als gleed zijn hand over hun bladeren en ademde hij de geur van hun bloemen in. De studenten kregen er koude rillingen van. Ze durfden elkaar niet meer aan te kijken. In ademloze spanning zaten ze verder te luisteren. Want Rudolf Steiner zei verder dat er niet gevraagd was wat voor soort planten het waren of hoe ze er uitzagen, maar naar hetgeen de geesteswetenschap erover te zeggen had. En met een paar voorbeelden wees hij erop dat de wortel van die plant voor ziekten van deze of gene groep als geneesmiddel kon geprepareerd worden, de bloemen van de andere plant voor dit of dat. Ook ditmaal sprak hij volkomen concreet. De studenten hadden het oorspronkelijk plan dat ze gesmeed hadden voor deze tien minuten helemaal vergeten en luisterden vol verbazing. Maar toen ze naar huis gingen en over alles wat er gebeurd was nog eens nadachten, schaamden ze zich diep. Dit gaf enkelen van hen een morele en geestelijke prikkel en leidde ertoe dat ze zich ernstig gingen verdiepen in de antroposofische wetenschap en zelf op dat terrein werkzaam werden.

Terug naar de anecdotes.

Terug naar de inhoudstafel I - L.