Hoe computers ons wereldbeeld veranderen
In "Erziehungskunst", het maandblad voor Steinerpedagogie, lazen we in het septembernummer een interessant artikel. Edwin Hübner schreef het, fdw vertaalde het, en zette het op diskette ... Met alle middelen probeert de computerindustrie tegenwoordig om de scholen het gebruik van computers op te dringen. De huidige opvoedingscrisis biedt daartoe welgekomen argumenten, een miljarden-omzet ligt in 't verschiet. Alle moeilijkheden schijnen te verdwijnen als de kinderen voor het scherm zitten en zich kunnen bezig houden met leerprogramma's. "Er zijn hier kinderen die geen vijf minuten kunnen stilzitten en nu zitten ze plots geconcentreerd voor het beeldscherm", zo berichten enkele leerkrachten. Scholieren beweren:"Met de computer leren is veel leuker". "Als de computer op de juiste wijze wordt ingevoerd, dan is hij een onschatbare motivatie-hulp", vervolledigen andere leraars. In de allermooiste kleuren wordt geschilderd hoe creativiteit en sociale vaardigheid door het omgaan met de computer worden gestimuleerd. Het zou voor de moderne informatie-maatschappij noodzakelijk zijn dat kinderen al vroeg een computer leren hanteren en internationale netwerken leren beheersen. Kritische stemmen, die in het vroegtijdig en eenzijdig invoeren van de computer een gevaar zien, zoals Neil Postman of Hartmut von Hentig, worden afgedaan als ouderwetse opvoedings-conservatievelingen die niet met hun tijd meekunnen. De computer is uiteindelijk maar een werktuig, maar het is wel een werktuig dat op de gebruiker vormend terugwerkt, om 't even welk programma of software er gebruikt wordt. Een gebruiker vertelt het volgende: "Natuurlijk heb ik een computer, met de nieuwste software. Een heel practisch apparaat, kan zowel boekhouden als tekstverwerken, wat ik voor mijn beroep allebei nodig heb. Ik gebruik het veel. Daarbij stel ik vast dat bij herhaald en langdurig gebruik het eigen denken tenslotte verandert. Dat is moeilijk te beschrijven: het denken wordt "hoekiger" en "harder". Meer complexe, zoekende, tastende gedachtengangen worden moeilijker. Het denken voelt minder soepel aan. Kunstzinnig en creatief beleven valt moeilijker na een langere computersessie". Deze ervaring heeft een objectief karakter: in het kader van een dissertatie onderzocht Robert Gaßner bij een groep mensen die hij ondervroeg vóór en na een computercursus, of hun wereldbeeld door de omgang met de computer veranderd was. Zijn onderzoek liet hem toe het volgende te besluiten: - computergebruik bevordert in hoge mate een positivistisch wereldbeeld* en een technologisch wetenschapsbegrip. Deze vorm van oogkleppen-bewustzijn treedt vroeg op en beïnvloedt het merendeel der gebruikers. - Computergebruik leidt op lange termijn tot een verlies van wensen en idealen, dus tot een reductie van het wenselijke tot wat actueel (technologisch) te verwezenlijken is. Concrete inhouden worden naar de achtergrond gedrongen. - Op de duur neemt de tendens toe om zichzelf en anderen als computer of robot waar te nemen. - De eisen die men stelt aan sociale interactie verkleinen in toenemende mate. - Gevoelens en sociale behoeften worden op lange termijn van hun waarde beroofd. Van in 't begin gelden ze in de zakelijk-technologische context van gesprekken tussen computerkenners als ongepast. Vanuit het standpunt van de ontwikkelingspsychologie zien we een gevaar op ons afkomen zoals we er tot nu toe geen gekend hebben: de jeugd die zonder bedenken door enthousiaste "pedagogen- met-toekomstvisie" voor de computer gezet wordt. Want een al te lang gebruik van deze "wondermachine" belemmert de innerlijke ontwikkeling van de jeugd. Deze ontwikkeling schetsen we nu eerst even. Ontwikkelingsopgaven van de jeugd Tijdens de puberteit voltrekt zich een innerlijke omwenteling in de jeugdige ziel, een omwenteling die men gerust kan vergelijken met een geboorte. De jongere verlaat de beschermende familieschelp en maakt zich innerlijk van het familie-lichaam los. Langzaam begint hij wortel te vatten in een bredere omgeving, zijn ontmoetingsveld verruimt zich. Deze ontwikkeling wordt voorafgegaan door een innerlijk beleven van op eigen benen te staan. Altijd sterker beleeft de jongere zich als een Ik dat tegenover de wereld staat - wat niet zelden erg pijnlijk is. Vanuit deze zieletoestand komen er drie hoofdopgaven tot de jongere, die hij moet verwerken. De eerste vraag richt zich tot het eigen zelf: "Wie ben ik ?", "Van waar kom ik ?", tenslotte "Hoe wil ik graag zijn ?" Datgene wat de jongere vorm heeft gegeven binnen de familie, dat wordt nu als een beperking van zijn wil tot zelfstandigheid gezien en als een belemmering beleefd bij het ontwikkelen van zijn eigen oordeelsvorming. De jongere wil zijn eigen standpunt vinden. Uit deze tweestrijd tussen Ik en wereld resulteert voor hem als een verdere noodzaak: een bindende verhouding te vinden, niet alleen tot zichzelf, maar ook tot de wereld. Dit drukt zich het duidelijkst uit in de zoektocht naar de gemeenschap (kliekvorming), en in het trachten naar een partner. De tweede grote opgave van de adolescentie is interesse te ontwikkelen en liefdevolle verhoudingen op te bouwen. Tegen het einde van de jeugdfase komt de derde grote vraag: "Welk doel zal ik in mijn leven nastreven ? Wat ga ik in de toekomst doen ?" Hoewel dikwijls nog geïdealiseerd, toch duikt nu de vraag naar een beroep of een verdere studie op, voor het eerst met een biografisch belang. Uit de waarnemingen van Gaßner kunnen we duidelijk aflezen dat het eenzijdig gebruik van de computer in het onderwijs en in de opvoeding deze drievoudige opgave voor de jongere bemoeilijkt of zelfs verhindert. De vervorming van het menselijke Vóór de computercursus verklaarden de deelnemers aan de interviewer met grote stelligheid dat tussen de computer en henzelf een fundamenteel kwalitatief verschil bestond : de mens onderscheidt zich principieel van de machine. Want hoewel die buitengewoon snel is, toch werkt ze maar volgens zuiver causale en-of schakelingen. Deze opvatting was na enkele weken computerles duidelijk veranderd. In plaats van een fundamenteel onderscheid werden alleen nog kwantitatieve verschillen genoemd. Het principiele wezensverschil wordt op een bijna masochistische manier niet meer bemerkt, in plaats daarvan wordt alleen nog maar de voorsprong van de mens genoemd, maar die zou in principe door de computer in te halen zijn. Dat gaat zover dat bij meer en meer mensen het suggestieve beeld "De mens is een betere computer" een vaste overtuiging is geworden. Het is ten zeerste onrustwekkend wanneert Gaßner vaststelt: "Zo vonden ongeveer alle jongere deelnemers aan de enquete dat ze op alle vlakken tekort schoten t.o.v. dit electronisch apparaat dat voor hen een concurrent is als het gaat om een arbeidsplaats. Als onderscheid tussen mens en computer noemden ze enkel maar de grotere zwakheid en onnauwkeurigheid van de mens, alsook zijn trager arbeidstempo." De vraag naar het eigen Zelf wordt door de machine afgebogen tot de mechanistische illusie dat de mens ook maar een machine is, en het Zelf de software, het programma van deze biologische computer. Het onrustbarende aan deze illusie is dat ze niet alleen met de gedachten kan gevat worden maar haar uitwerkingen ook tot in het gevoelsleven toont. De adolescent -maar hij niet alleen- voelt zich de mindere van de machine. Daardoor wordt de tegenovergestelde, geestelijke dimensie van de mens verdoezeld. Doordat de opmerkzaamheid gefixeerd wordt op de eenzijdige werkverrichtingen -die de machine zonder twijfel veel beter dan de mens uitvoert- geraakt het menselijke uit het blikveld. Men vergeet wat de mens tot een vrij wezen maakt dat zijn eigen doelen stelt. Zonder de geestelijke dimensie kan de vraag naar het eigen Zelf niet zodanig beantwoord worden dat de mens op een zekere en vaste wijze zijn eigen standpunt kan vinden. De medemens wordt verdreven Na het beëindigen van de computercursus hechten de ondervraagden duidelijk minder waarde aan gevoelens dan daarvoor. Het logische intellect geldt meer. "Streng rationele kosten-baten analysen als middel om persoonlijke beslissingen te nemen worden algemeen hoger geschat." Gaßner stelde ook vast dat tijdens onduidelijke sociale conflictsituaties computergebruikers zich afwachtend opstelden "en dit rationeel goedpraatten met het argument dat communicatieve oplossingen hopeloos zijn". Vooral voor mensen die het sociaal moeilijk hebben, schijnt de omgang met de computer mogelijkheden te bieden om daardoor geschillen met anderen te vermijden. De Amerikaanse Sherry Turkle heeft dit feit zeer drastisch tot uitdrukking gebracht in een zeer lezenswaardig boek dat eveneens de invloed van de computer op het menselijk denken en gedrag beschrijft. "Ook zien we een onmiskenbare vluchtbeweging; weg van relaties met mensen naar relaties met de machine -een defensief maneuver dat typischer is voor mannen dan voor vrouwen. De computer, die in dat geval de rol van partner overneemt, betekent voor iemand die moeilijkheden heeft in de omgang met mensen een bijzonder verleidelijk toevluchtsoord : hij is nl. actief, hij reageert, hij antwoordt. Vele zgn. "hackers" zochten voor de eerste maal een dergelijk toevluchtsoord tijdens hun vroege adolescentie, toen andere mensen met hun gevoelens, met hun aanspraken bijzonder beangstigend op hen werkten. Zij vonden een toevlucht bij de computer en durfden diens bescherming nooit meer te verlaten." In de plaats van de medemens treedt meer en meer de machine. Contacten met andere individuen schijnen oninteressanter en worden in extreme gevallen vermeden door een toenemende symbiose aan te gaan met het apparaat. De ander vindt men niet meer, alleen de ontmoeting met de machine blijft, en die verdoezelt de werkelijke isolatie door een illusionaire communicatie. Menselijk samenzijn verdwijnt. De technische isolatie verhindert de ontwikkeling van het vermogen tot liefhebbebn, het Ik dat men zou moeten beminnen wordt verdreven. Idealen verdwijnen Wat de mens aan idealen heeft, dat verandert wanneer we de computer zonder bedenken gebruiken. "Wetenschap en techniek worden na de cursus in grotere mate als waardevrije middelen beschouwd om manipulatie-kennis en controletechnieken te vermeerderen. Humanistische idealen die voordien vermeld werden zijn totaal verdwenen. Hoewel bij het begin nog dikwijls een vooruitziende, normatieve wetenschap betracht werd om een vreedzame, gelukkige en ecologisch intacte wereld op te bouwen en in stand te houden, toch zijn achteraf nauwelijks kritiek en weinig betrachtingen meer te horen. In de plaats is er zonder een herkenbaar afwegen een technocratisch wereldbeeld op de voorgrond getreden." Wat onze jeugd aan idealen en nieuwe impulsen in de wereld wil brengen, dat wordt zacht en onmerkbaar opzij geschoven door een intensief computergebruik. Het verborgen leerplan dat in het werktuig "computer" schuilt, werkt des te langer na, naarmate het minder ingezien wordt en er niets tegen gedaan wordt. Een technische drug Langdurig en onbezonnen gebruik van de computer vertoont - vooral bij jongeren, maar ook bij volwassenen- een werking die zich heel goed laat vergelijken met die van drugs. Wie zich een nieuwe computer aanschaft, ervaart dat hij vele uren gefascineerd voor het apparaat doorbrengt om een of ander bijkomstig probleem op te lossen. Er gaat van dit instrument een soort zuigende kracht uit waaraan men vlug verslaafd geraakt. Er is een bewuste inspanning voor nodig om zich van deze zuigkracht los te maken en het apparaat de plaats toe te wijzen die het toekomt. Het eenzijdig gebruik van de computer in de school zal de scheiding tussen denken, voelen en willen bij de jongere versterken in plaats van te doen verdwijnen. Want het omgaan met de computer spreekt in de eerste plaats alleen het hoofd aan. Het maakt de gedachtengang mechanisch. Het gevoel wordt slechts in de vorm van die fascinerende zuigkracht aangesproken. De wil blijft werkloos. "EDUTAINMENT" (van education, opvoeding en entertainment, vermaak) door computer-leerprogramma's gaat een vroegwijze, gevoelsarme en sociaal gehandicapte generatie voortbrengen als we niet meer andere ervaringsvelden aanbieden die een tegengewicht kunnen bieden. Het gebrek aan echte ervaringen dat zich voortzet tijdens het beroepsleven lokt het gebruik van drugs uit, zoals bvb. XTC dat altijd maar meer in trek geraakt. "Wie een ganse week in een airconditioned bureau voor zijn PC kampeert, die wil in het weekend eens de benen uitslaan. Wie die pillen slikt, kan veel meer presteren, een dagindeling is niet meer nodig. Door die drug worden zowel geest als lichaam tot in het extreme overbelast om te ontsnappen aan de grijze alledaagse werkelijkheid en onder te duiken in een schijnwerkelijkheid". De wil die tijdens de week niets te doen heeft, breekt in het weekend met geweld zijn teugels. Wat moeten we in de plaats stellen ? Het hoofdprobleem bij het gebruik van de computer is dat hij niet te doorzien is. De gebruikers weten dikwijls niet wat er gebeurt in de machine die vóór hen staat als ze met kant en klare software te maken hebben. Het is echter deze ondoorzichtigheid die ons ertoe brengt om menselijke eigenschappen te projecteren in dit rekenapparaat. Hier moeten we beginnen. Op school zou het instrument "computer" transparant moeten gemaakt worden. Als dit gebeurt dan ziet de mens in welk verschil er tussen hem en de machine is. Men mag echter maar beginnen dit apparaat te gebruiken als het vermogen om het te begrijpen ontwikkeld is. Te vroeg begonnen computerwerk mondt uit, zoals we gezien hebben, in een verdoken indoctrinatie waar het jonge kind zich niet kan tegen verzetten. Wanneer daarentegen de eerste rijpingsfase achter de rug is, dan kan en moet het werktuig "computer" nader bestudeerd worden. De jongeren zijn dan in staat om te begrijpen dat de rekenmachine wel een uiterst gecompliceerd, maar in de grond een primitief apparaat is. Het gaat erom om in het onderwijs de computer zijn "aureool van bovennatuurlijkheid" te ontnemen. Het "wonderbare" van de computer wordt ontsluierd door de grote lijnen van zijn ontwikkeling na te gaan. Computeronderwijs betekent niet dat men de kinderen met afgewerkte programma's laat experimenteren, zoals dikwijls gebruikelijk is. Deze rekenmachine moet als gebruiksvoorwerp "doorschijnend" worden gemaakt in zijn constructie. In principe tenminste gebeurt dat slechts als het ontstaan van de computer op elementaire wijze kan worden meebeleefd. In de Steinerschool kan dat bvb. zo gaan dat in de negende klas op de gepaste plaats in de wiskundeles het rekenen met het tweetallig stelsel (binair) geoefend wordt. In de fysicaperiode kan een eerste beeld geschetst worden hoe dat rekenen met behulp van relais geschiedt. Om dan te eindigen met de basisschakelingen die een rekenmachine vormen. Deze voorbereiding laat toe om in de tiende klas over een eenvoudig zakrekenmachientje te spreken. Tijdens een praktijkperiode in de elfde klas kunnen optelcircuits uit transistoren enz. aaneen gesoldeerd worden. Een primitief, maar functionerend model van een computer kan door de klas zelf gebouwd worden. Daarbij aansluitend kan men de opbouw, de architectuur van een PC uitleggen. Het hoogtepunt van de schoolse opleiding vormen principiële bedenkingen waar men bij computerprogramma's rekening moet mee houden, en het uitwerken van een eigen programma. Computertalen leren en hanteren valt buiten het domein van de school .... Wegens plaatsgebrek lieten we de laatste alinea's weg. De geïnteresseerde lezer kan altijd terecht in de Diabasis-bibliotheek voor het betreffende nummer van "Erziehungskunst". Terug naar de inhoudstafel A - D.
|