Juglans Regia - de noteboom

Het gebeurde eens dat een noot door een kraai tot op een hoge klokkentoren gedragen werd, en daar ontsnapte aan de dodelijke snavel doordat ze in een spleet in de muur viel. Ze bad de muur om haar toch bij te staan ter wille van de genade die God haar (de muur) betoond had met die o zo prachtige, wonderlijke, en schone klokken met zulke eervolle klanken. Want daar ze niet onder de groene twijgen van haar oude vader had mogen ontkiemen, om in de vette aarde onder zijn afvallende blaren een rustplaats te vinden, daarom mocht de muur haar toch niet in de steek laten: toen ze zich namelijk in de rauwe snavel van de kraai bevond, had ze de belofte afgelegd dat ze haar leven in een klein gaatje zou beëindigen indien ze heelhuids aan die snavel zou ontkomen. Na deze woorden nam de muur, die door medelijden bewogen werd, haar graag op in de spleet waar ze gevallen was. En na korte tijd begon de noot zich te openen, ze stak haar wortels tussen de stenen en spleten, breidde zich uit en kwam met haar scheuten uit het gat tevoorschijn; en spoedig begon ze, eens dat haar twijgen over het gebouw gegroeid waren en haar kronkelwortels verdikt waren, de muur te ondermijnen en de oude stenen uit hun gewone plaats te verdrijven. Toen beweende de muur te laat en tevergeefs de oorzaak van haar schade, en spoedig daarna barstte ze, en met haar een groot deel van haar samenhang.

In deze fabel gebruikt Leonardo da Vinci -want dat is de schrijver van deze en andere weinig bekende fabels- het beeld van de levenskracht van de noteboom om op een veel voorkomende karaktertrek bij de mensen te wijzen die hem reeds in zijn tijd opgevallen was. Ook de oude Romeinen moeten de noteboom een uitzonderlijke boom gevonden hebben: juglans komt van Iovis glans, de eikel van Jupiter. Waarschijnlijk daarom voegde Linneaus er bij: regia, koninklijk. Wilhelm Pelikan beschrijft de noteboom nu op zijn manier: de wisselwerking tussen het etherische en het astrale in de plant, en wat men daaruit kan afleiden aan genezende krachten.

Vol kracht grijpt de schone gestalte van de noteboom in het licht- en luchtruim, zuigt licht en warmte zo intensief naar zich toe, dat andere gewassen zich maar moeilijk naast hem kunnen handhaven. Door het loof, in de lichte schaduw van de kroon, hangt een scherpe geur, ieder breed-geveerd blad met zijn dikke nerven wil zijn eigen plaats, een ietwat egoïstische gezondheid duldt noch kevers, noch rupsen, vliegen of mieren rond zich. De boom moet hard behandeld worden om vruchtbaar te blijven, zo menen de mensen, de vruchten moeten met stokken afgeknuppeld worden. Onder de lichte, gladde schors van de stammen die eeuwenoud kunnen worden, vormt zich het harde, dichte, zware hout. Aan het einde van de jonge loten trekt het leven zich samen in de plompe, korte, vrouwelijke bloemen, uit de oksels van de afgevallen blaren van de voorjaarsscheuten hangen dan de lange, groene katjes. Beide openen zich bij het ontluiken der bladeren, begin mei, in de lentewind. De noteboom houdt van een frisse, krachtige wind en een vochtige, stilstaande lucht zoals in een vallei bekomt hem niet. De zomergloed laat het vruchtbeginsel zwellen tot een groene noot met weinig, leerachtig maar aromatisch-scherp, brandend-sterk vruchtvlees. Binnen de houtige omhulling vinden we de kiemblaadjes, vet en geplooid: hier is de kosmische warmte tot olie verdicht. Het geheel is door het luchtige afgescheiden in het gebied van de aardekrachten, van het harde, vaste, zware, en het dramatisch einde van de jaargroei van de noteboom is aangebroken als de massa afgeslagen noten met veel gedruis en geritsel het ogenblik van de oogst verkondigt.

De jonge blaren, als men ze lang laat trekken, geven een scherp-aromatische, smakelijke thee, het aftreksel bestrijdt uitwendig en inwendig ongedierte, parasieten, wormen. De volksgeneeskunde behandelt ook tuberculeuze huid-, slijmvlies- en klierziekten bij kinderen (scrofulose) met een bladaftreksel, inwendig en als bad.

Om op het spoor te komen van de genezende krachten van de noteboom moeten we bekijken hoe de boom zich in lucht, licht en warmte begeeft, deze machtig tot zich trekt, maar zich door deze elementen niet laat oplossen of laat aantrekken, maar integendeel met de aardevastheid verbindt wat hij uit de kosmos ontvangt. Het intensieve looistofproces in blad, vruchtvlees en zaadhuid wijst op de astraalsfeer die in het luchtgebied zit, etherische en vette olie duidt op de inlijving van de kosmische licht- en warmtesfeer. De vette zaadolie heeft een zeer onverzadigd karakter, ze behoort bij de "drogende" oliën; ze zuigt zuurstof aan en wordt daarbij dicht en taai. Men gebruikte ze daarom bij de vernisproductie. Onverzadigde vetten zijn biologisch de waardevolste, de actieve; hun verhouding tot zuurstof toont dat ze gemakkelijk door het etherlichaam aangepakt worden en verder geleid worden naar de levendige verbrandingsprocessen, en in het organisme warmte ontwikkelen. Verzadigde vetten neigen tot trage afzetting in het lichaam. De vaste, zware noot met haar harde schaal en het dichte, vaste hout tonen hoe aards, aardegebonden dit gewas desalniettemin blijft. Men moet maar eens een noteboom vergelijken met de gevleugelde vruchten van andere katjesdragers zoals bvb. de wilg, berk en populier. Dan voelt men heel duidelijk het eigenaardige van het noteboomwezen.

Rudolf Steiner heeft tweemaal aanwijzingen gegeven om preparaten te winnen uit de Juglans Regia. Een eerste keer had hij het over de looizuren die uit het blad moesten gehaald worden (en afwisselend met bitterstoffen uit bvb. de akker-ereprijs moesten gegeven worden) om bepaalde vormen van asthma te behandelen. Bij asthma gaat het om een onregelmatige activiteit van het astraallichaam, vooral in de luchtwegen en longen. Daarenboven een "gebrek aan appetijt van het ganse organisme" dat ertoe leidt dat voedingsstoffen niet op een gezonde wijze in het rythmische systeem, in de bloedsomloop opgenomen worden. [ ... ] De tweede aanwijzing betrof de notedoppen (nootkernhuid). Bij de walnoot hebben we "een echte imitatie van het astraallichaam van de menselijke long, en dat kan men gebruiken om vervormingen tegen te werken". Het astraallichaam van de mens is dan wel als wezensdeel van de ziel een geheel, maar toch is het gedifferentieerd volgens orgaangebied zodat ieder orgaan ook zijn aandeel aan astrale werkzaamheid krijgt. Aangezien het astraallichaam zich vooral afdrukt in de lucht- en gasorganisatie van het menselijk lichaam, is het aandeel van de astraalwerkzaamheid aan het ademhalingsapparaat bijzonder belangrijk en interessant. De zeer looistofrijke nootkernhuid omsluit met alle astrale elementen die bij dit looistofproces horen de twee plastische bladvormen van de kiemblaren die door het vetvormende proces opgezwollen zijn. De zwelkrachten die normaal het vruchtvlees ten goede komen, en bvb. een sappige appel vormen, werken nauwelijks in de groene notebolster: die blijft leerachtig. Maar deze krachten zijn niet verloren gegaan, ze zijn gaan werken in het zaad en hebben dat eerste paar bladeren van de plant, de kiemblaren, tot een vruchtachtig zwellen gebracht. In dit gebied wordt sap tot olie. Appel en noot zijn, van die kant bekeken, tegenstellingen. Het appelklokhuis dat de zaden evenzeer omsluit als de notedoppen het notezaad, imiteert volgens Rudolf Steiner in zijn levensdynamiek evenzeer een deel van het menselijk astraallichaam, echter niet dat van de long, maar dat van de darm.

Bij de appel eten we het vruchtvlees en gooien de zaden weg; bij de noot eten we het zaad : het vruchtvlees is leerachtig en oneetbaar.

Nog iets over de long:

De long is in een bepaald opzicht het aarde-incarnatie-orgaan. De ademende aardewezens verwerven het pas op een bepaalde trap in hun ontwikkeling. Bij de overgang van kieuwademhaling naar longademhaling zien we een instulping naar binnen van het ademhalingsapparaat. Tegelijk geschiedt er een uitstulping naar buiten van de ledematen die activiteit en beweging op het vaste, het eigenlijke aarde-element mogelijk maakt. Met de eerste ademtocht is de overgang uit het leven in het vloeibare van de embryonale sfeer naar de wereld van het vaste, zware, verbonden. Het aantal dagelijkse ademhalingen is afgestemd op de gemiddelde leeftijd van de mens op aarde: 18 x 60 x 24 = 25920 keer per dag, ongeveer het aantal dagen dat een gemiddelde mens leeft. Rudolf Steiner heeft dikwijls op deze belangrijke samenhang gewezen.

En tot slot een mooi gedicht over de walnotenboom ( toegevoegd op 20 februari 2001)

Hymne aan de walnotenboom

Blijf af van de vruchten van de walnotenboom,
schud niet aan zijn takken en zijn stam,
wie zich de vruchten toeeigent, wie beslag legt,
liefdeloos, die zal het niet goed gaan.
Wie de walnotenboom pijnigt, zal omvallen.
Lang leve de walnotenboom, moge hij leven in vreugde.
Hij is de eenhuizige rijkdragende.
Hem kwaad berokkenen is er niet bij.
Het zegel beschermt hem. Het onverzwakte schild houdt stand.

Niemand steelt van de walnotenboom.
Die het wel doen die zullen zeker inslapen.
Negen kruiden beschermen de walnotenboom.
Fladder weg, ruisende spoken.
Fladder weg, dertien plagen en pijnen.
Es Yggdrasil moet wel een walnotenboom zijn.
Helder zijn in voorjaar en zomer de bladeren.
Blijf met je licht.

***

**

*

H.H. ter Balkt, In de Waterwingebieden, De Bezige Bij, 2000.

Terug naar de gedichten.

Terug naar de inhoudstafel M - Q.