Karma: enkele verduidelijkingen
Rudolf Steiner in de voordracht van 27 augustus 1906 te Stuttgart: [...] "In de eerste plaats antwoordt de leer van karma op een grote levensvraag: hoe komt ons lot eigenlijk tot stand ? Waarom worden kinderen onder zo'n verschillende omstandigheden geboren ? Men ziet bvb. hoe een kind in rijkdom geboren wordt, misschien zelfs met grote talenten, omgeven door de zorgzaamste liefde. En men ziet een ander kind, geboren in ellende en armoede, misschien met weinig talenten of capaciteiten, zodat het voorbestemd lijkt om het tot niets te brengen; of ook met veel aanleg, maar die misschien niet kan ontwikkeld worden. Dat zijn raadselvragen van het practische leven, daarop kan alleen de antroposofie een antwoord geven. De mens moet deze vragen voor zichzelf beantwoord hebben als hij met kracht en hoop in het leven wil staan. En hoe antwoordt de leer van karma op deze vragen ? We hebben gezien dat de mens herhaalde levens op de aarde meemaakt. Het kind wordt niet voor de eerste maal geboren, het was hier reeds dikwijls. Alles in de wereld hangt samen met oorzaak en gevolg, dat geeft iedereen toe. Deze wet van oorzaak-gevolg heerst dus in de natuur, en deze zelfde wet, toegepast op het geestelijke, op de geestelijke wereld, dat is de wet van karma. Hoe werkt deze wet nu in de buitenwereld ? Als we een metalen knikker nemen, hem verhitten en dan op een houten plaat leggen, dan brandt hij daar een gat in. Verhitten we een andere knikker, gooien hem vervolgens in 't water, en leggen we hem dan op de plank, dan brandt hij er geen gat in. Het feit dat ik de knikker in het water gelegd heb, heeft een betekenis voor hetgeen de knikker achteraf bewerkstelligt. Zo hangt de werking af van de oorzaak. Dat is een voorbeeld uit de levenloze natuur, en zo is het in de ganse wereld. Dieren met ogen, die ooit in grotten terechtkwamen en daar begonnen te leven, verliezen hun gezichtsvermogen. Als een exemplaar van een latere generatie erover zou kunnen nadenken: "Hoe komt het dat ik geen ogen heb ?", dan zou hij moeten zeggen: de oorzaak van mijn lotsbeschikking is het feit dat mijn voorouders ooit in deze grot zijn komen leven. Zo is een gebeurtenis van vroeger het lot voor later. Aldus hangt alles samen volgens oorzaak en gevolg. Bij de mens wordt deze zaak individueel: het dier heeft een groepsziel, en wat met een groep dieren gebeurt hangt samen met hun groepsziel. De mens daarentegen heeft een Ik voor zich alleen. Dit persoonlijk Ik ondergaat hetzelfde lot als de groepsziel van een diersoort. Zoals een diersoort evolueert, zo verandert het afzonderlijke Ik van leven tot leven. Oorzaak en gevolg planten zich voort van het ene leven naar het andere. Wat ik vandaag beleef, heeft zijn oorzaak in een vroeger leven, en wat ik vandaag doe, vormt mijn lot van mijn volgend leven. De oorzaak voor al die verschillende geboorte-omstandigheden ligt niet in dit leven: de oorzaak ligt in een vroeger leven. De mens heeft zijn lot zelf voorbereid in een vorig leven. Nu kan men zeggen: "Dat is toch iets dat de mens bedrukt en hem iedere hoop ontneemt". Maar neen, de wet van karma is de troostrijkste wet voor het leven. Want zo waar er niets zonder oorzaak is, even zo waar is er niets zonder gevolg. Ook al word ik in nood en ellende geboren, ook al heb ik weinig talenten: wat ik ook doe zal zijn werking hebben, en wat ik mijzelf bijbreng door vlijt en moraliteit, zal zeker een werking uitoefenen op volgende levens. Het kan mij bedrukken dat ik mijn lotsbestemming zelf verdiend heb, maar evenzeer kan het mij verheffen dat ik zelf kan timmeren aan mijn toekomstig leven. Wie deze wet in zijn denken en voelen opneemt, zal zien wat voor een kracht en zekerheid in het leven hij wint. Het is niet zo belangrijk dat men deze wet tot in de details doorgrondt, dat komt pas op de hogere trappen van het helderziende inzicht. Veel belangrijker is het dat men in de zin van deze wet de wereld bekijkt en ernaar leeft. Doet men dat in alle ernst jaar na jaar, dan zal deze wet zich vanzelf in het gevoel nestelen. Haar waarheidsgehalte wordt duidelijk door ze toe te passen. Nu kan iemand opwerpen: "Zo worden we toch zuivere fatalisten ! Al wat ons treft hebben we onszelf aangedaan, en daar kunnen we niets meer aan veranderen; dus is het beste om maar niets te doen. Als ik lui ben; dat is nu eenmaal mijn karma." Of men zegt misschien:"Er is een karmawet die zegt dat we gunstige werkingen voor ons volgend leven kunnen bereiken. Dan zal ik in een volgend leven eens beginnen met heel braaf te zijn, maar voorlopig wil ik eerst nog wat genieten. Ik heb immers tijd, ik kom later toch terug op aarde, en dan zal ik beginnen." Een andere zegt:"Nu help ik geen mens meer, want als hij arm en behoeftig is en ik help hem, dan grijp ik in in zijn karma. Wat hij afziet heeft hij zelf verdiend, hij moet zelf maar zorgen dat zijn karma anders wordt." Al deze argumenten berusten op de grofste misverstanden. De wet van karma zegt: alle goede daden die ik in het leven verricht heb zullen hun uitwerking hebben, alle slechte daden eveneens; er bestaat een soort levensboekhouding, met een schuld- en een tegoedzijde. Op ieder moment kan men de balans maken. Als ik nu afsluit en de balans opmaak, dan is het resultaat mijn lotsbestemming. Op 't eerste zicht lijkt dat nogal star en onbeweeglijk, maar dat is het niet. We kunnen de vergelijking met de boekhouding doortrekken: iedere zakelijke transactie verandert de balans en zo verandert ook iedere nieuwe daad het lot. De handelaar kan toch niet zeggen: "Iedere nieuwe transactie verstoort mijn balans, dus kan ik niets doen". Evenmin als een handelaar door zijn boekhouding gehinderd wordt om een nieuwe zaak te ondernemen, netzomin wordt de mens gehinderd om een nieuw feit in zijn levensboek te schrijven. En als de handelaar in nood is en tegen zijn vriend zegt:"Geef mij eens duizend mark opdat ik uit deze moeilijke positie geraak", en die vriend zou antwoorden:"Maar daarmee verander ik iets in je boekhouding", dan zou zo'n antwoord onzinnig zijn. Op dezelfde manier zou het onzin zijn ergens niet te helpen om niet in conflict te geraken met de wet van karma. Er is niets dat de mens, die vast aan het karma gelooft, belet om alle nood en ellende te verhelpen. Integendeel, juist als men er niet in gelooft zou men moeten vertwijfelen of hulp überhaupt werkzaam is; door mijn geloof in de wet van karma weet ik zeker dat helpen iets uithaalt op de juiste manier. Dat is de troostrijke, daadkrachtige zijde van de wet van karma. Men moet niet zozeer naar het voorbije karma kijken, dan wel naar het toekomstige. Men kijkt wel terug naar wat gebeurd is en draagt zijn karma, maar men steekt vooral de handen uit de mouwen omdat men een basis moet leggen voor de toekomst. Van de kant van de christelijke geestelijken moeten we dikwijls horen: "Jullie antroposofie is geen christendom want ze schrijft alles toe aan de zelfverlossing. Jullie zeggen dat de mens helemaal alleen zijn karma moet vereffenen. Maar als de mens zelf zijn karma kan vereffenen, dan blijft er geen plaats voor Jezus Christus, die toch voor de ganse mensheid geleden heeft. De antroposoof zegt dat hij niemand nodig heeft." Dat is dus een misverstand aan beide zijden. Men verliest uit het oog dat de vrije wil niet beperkt wordt door de wet van karma. De antroposoof moet inzien dat hij niet alleen op zelfhulp en zelfontwikkeling steunt als hij in karma gelooft. Hij moet weten dat een ander hem kan helpen; en dan zullen we gemakkelijk de echte vereniging vinden van de karmawet met het gebeuren dat centraal staat in het christendom. Deze overeenstemming is er altijd al geweest, de christelijke geheime leer kent de wet van karma. Stellen we ons eens twee mensen voor, de ene zit door zijn karma in de ellende, de andere helpt hem, omdat hij de macht heeft om hem te helpen. De eerste heeft dan zijn karma verbeterd. Verliest daardoor nu de wet van karma haar geldigheid ? Integendeel, ze wordt erdoor bevestigd; juist dankzij de wet van karma kan de hulp werkzaam zijn. Als iemand nog machtiger is, dan kan hij er twee helpen, of drie of vier als het nodig is; en is iemand nog machtiger, dan kan hij er honderd of duizend helpen en hun karma in gunstige zin beïnvloeden. En is tenslotte iemand zo machtig, zoals het christendom zich de Christus Jezus voorstelt, dan helpt die de ganse mensheid op het moment dat de ganse mensheid hulp nodig heeft. De wet van karma wordt daardoor niet opgeheven, integendeel: de daad van de Christus Jezus op aarde wordt werkzaam doordat men op het karma kan steunen. De Verlosser weet dat door karma het verlossingswerk ook werkelijk voor allen toegankelijk wordt. Ja, dit werk gebeurde precies door te steunen op de wet van karma, als een oorzaak voor een toekomstige heerlijke werking, als zaad voor een latere oogst, als een hulp voor hem die de zegeningen van de verlossing op zich laat werken. De daad van de Christus Jezus is überhaupt slechts denkbaar door het bestaan van de wet van karma. Het testament van de Christus Jezus, dát is de leer van karma en reïncarnatie. Dat luidt niet : ieder moet de gevolgen van zijn daden dragen, maar : de gevolgen van een daad moeten gedragen worden, om 't even door wie. Als een antroposoof beweert dat hij de eenmalige daad van de Christus Jezus voor de ganse mensheid niet begrijpt, dan begrijpt hij eenvoudigweg karma niet. Evenzo de priester die beweert dat karma in de weg staat van de verlossing. Waarom het christendom juist deze wet en ook de gedachte van de wedergeboorte tot nu toe minder benadrukt heeft, vindt zijn oorzaak in de ontwikkeling van de mensheid en zal later nog van dichterbij behandeld worden. De wereld bestaat niet uit afzonderlijke Ik-ken, die ieder voor zich afgesloten bestaan, maar in de wereld heerst een grote eenheid, een grote verbroedering. En zoals hier in het fysieke leven een broeder, een vriend, voor de andere kan inspringen, zo kan dat ook in diepere zin in de geestelijke wereld."[...] Terug naar de inhoudstafel I - L.
|