Actief karma en temperament
Het volgende uittreksel komt eveneens uit GA 95, meer bepaald uit de zevende voordracht. Zoals we het eerste uittreksel, afgedrukt op p. 3 gebruikten als Kerstboodschap, zo willen we dit fragment gebruiken als Nieuwjaarsboodschap. [...] "Voorstellingen , gewaarwordingen enz. die men een leven lang gekoesterd heeft, die het astraallichaam omvormen, zullen pas in het volgende leven een ingrijpende verandering in het etherlichaam bewerkstelligen. Als men er dus wil voor zorgen om in een volgend leven met goede neigingen en gewoontes geboren te worden, dan moet men proberen om in dit leven reeds zoveel mogelijk zijn astraalllichaam voor te bereiden. Als dus iemand zijn best doet om vele goede daden te verrichten, dan wordt hij met een neiging tot goede daden teruggeboren. Dat wordt dan een eigenschap van het etherlichaam. Als iemand bvb. met een goed geheugen wil geboren worden, dan moet hij hier zoveel hij kan geheugenoefeningen maken, hij moet dikwijls terugblikken op voorbije jaren van zijn leven en op zijn ganse levensloop. Daardoor vormt hij in het astraallichaam iets dat in het volgende leven een eigenschap van het etherlichaam zal zijn: een vermogen om te onthouden. Een mens die tijdens zijn leven zomaar door de wereld raast, die zal in zijn volgend leven zo geboren worden dat hij weinig aan de afzonderlijke dingen in zijn omgeving zal kunnen vasthouden. Wie daarentegen veel intiem samenleeft met een bepaalde omgeving, die zal met een bijzondere voorliefde voor alles wat zo'n omgeving gevormd heeft, geboren worden. Men kan ook de verschillende temperamenten afleiden uit een vorig leven, want het temperament is een eigenschap van het etherlichaam. De cholericus heeft een sterke wil, hij is moedig, koen, verlangt naar daden en voelt de drang om heel actief te zijn. Grote persoonlijkheden uit de wereldgeschiedenis waren cholerici, bvb. Alexander de Grote, Hannibal, Caesar, Napoleon. Deze karaktertrek ziet men reeds bij het kind. Zo'n kind wil een leidende rol spelen bij zijn speelkameraden. De melancholicus is teveel met zichzelf bezig; daardoor gaat hij zich gemakkelijk afzonderen. Hij denkt veel na, voornamelijk over hoe de omgeving op hem werkt. Hij trekt zich graag terug, is vlug wantrouwig. Dat is ook reeds bij het kind te zien: het toont niet graag zijn speelgoed, het heeft schrik dat er hem iets afgenomen wordt, het zou voor alles graag een sleuteltje hebben. De flegmaticus heeft voor niets bepaald interesse, hij verdroomt veel tijd, doet niets, is lui en zoekt zintuiglijk genot. De sanguïnicus heeft dan weer een levendige interesse voor alles, maar hij houdt niets vol, het vervliegt gemakkelijk en snel, hij wisselt dikwijls en veel zijn liefhebberijen. Dat zijn de vier grondkaraktertrekken die een mens kan hebben. Gewoonlijk heeft hij een mengeling van alle vier, maar men kan toch altijd een grondtoon vinden. Deze vier temperamenten drukken zich in het etherlichaam uit. Er zijn dus vier verschillende hoofdsoorten van etherlichamen. Deze hebben op hun beurt verschillende stromingen en bewegingen die zich uitdrukken in een bepaalde grondkleur in het astraallichaam. Dat is niet van het astraallichaam afhankelijk, het toont er zich slechts in. Het melancholische temperament treedt karmisch bijzonder naar voor als een mens in een voorgaand leven gedwongen was in een zeer kleine,nauwe kring te leven, veel voor zich alleen te zijn en zich altijd alleen met zichzelf bezig te houden zodat hij geen interesse voor iets anders in zich kon wakker maken. Wie daarentegen veel heeft leren kennen, wie met vele zaken contact heeft gehad en die zaken niet alleen maar aangekeken heeft, wie door het leven hard is aangepakt, die wordt een cholericus. Had men een aangenaam leventje zonder veel strijd of moeite, of als men anderzijds veel gezien heeft, aan veel voorbij gekomen is, maar het alleen maar aangekeken heeft, dan wordt men flegmaticus of sanguïnicus. Al wat in dit leven in het astraallichaam geschiedt gaat karmisch in het volgende leven over op het grondwezen van het lichaam dat eronder staat, het etherlichaam. Hieraan kan men zien hoe men voor zijn volgend leven kan zorgen, en in de occulte scholen wordt bewust in deze zin aan de mens gewerkt. Vroeger was dat wel meer het geval als nu. Dat hangt samen met cyclische veranderingen in de ontwikkeling. Ongeveer 5000 jaar geleden had een geheimleraar een gans andere opdracht. Toentertijd moest hij voor mensen als groep zorg dragen; de mensen waren nog niet zo ver dat ieder voor zichzelf kon zorgen. Men werkte er bewust naar om categorieën en groepen van mensen in een volgend leven harmonisch te doen overeenkomen. Maar de mensen zijn individueler geworden, zelfstandiger, zodat de geheimleraar niet meer een mens als middel tot een doel kan gebruiken: ieder afzonderlijke mens moet hij als doel behandelen, iedere enkeling moet hij zo ver brengen als mogelijk is. In de oudste culturen, bvb. in Indië, werd de ganse bevolking in vier kasten ingedeeld en er werd zo aan hen gewerkt dat de mensen in een volgend leven in een kaste inpasten. Het opvoeden van de mensen was er systematisch op ingericht om voor duizenden jaren te zorgen, om het wereldbeeld voor duizenden jaren vorm te geven, en precies dat gaf de occulte scholen zo'n grote macht. Hoe werkt de mens nu op zijn etherlichhaam in met het oog op een volgend leven ? Al wat de mens in zijn etherlichaam gestalte geeft, ontwikkelt zich, hoe traag dan ook, en de opvoeding kan ervoor zorgen bepaalde gewoontes aan te kweken. Wat in het ene leven in het etherlichaam gebeurt, komt in het volgende leven in het fysieke lichaam tevoorschijn. Alle neigingen en gewoontes van het huidige etherlichaam geven in het volgende leven de dispositie voor gezondheid of ziekte. Slechte neigingen, verkeerde gewoontes verschijnen in een volgend leven als een aanleg voor bepaalde ziektes. Het voornemen, de vaste wil om van een slechte gewoonte vanaf te geraken, werkt reeds door tot in het diepergelegen lichaam en geeft zo de dispositie voor gezondheid. Bijzonder goed is waargenomen hoe de vatbaarheid voor infectieziekten in het fysieke lichaam optreedt. Niet of men een ziekte krijgt -dat hangt van de omstandigheden af- maar of men er aanleg toe heeft, of men er meer of minder vatbaar voor is, dát hangt af van de neigingen in een voorgaand leven. Infectieziekten zijn merkwaardigerwijze terug te voeren op een bijzonder goed ontwikkelde egoïstische gewinzucht in het vorige leven."[...] Terug naar de inhoudstafel I - L. Terug naar de inhoudstafel R - U.
|