Van mens tot mens, de drempel van de geestelijke wereld

Het Franse antroposofisch tijdschrift "Tournant" verschijnt maandelijks (sinds en bevat vele interessante artikels. In het nummer van januari 1994 dat gewijd was aan het fenomeen man-vrouw, schreef de hoofdredacteur, Michel Joseph, een artikel met als titel: "La rencontre des êtres et le seuil du monde spirituel". We vertaalden deze tekst en drukken hem af met toestemming van de auteur.

De drempel is de smalle doorgang tussen de zintuiglijke wereld en de bovenzinnelijke. De mens passeert hem niet uitsluitend bij de geboorte en de dood, want deze drempel begeleidt ons onzichtbaar gans ons leven. Niet alleen overschrijden we hem iedere dag bij het inslapen en het ontwaken, maar op begenadigde momenten en kritische ogenblikken in ons bestaan zien wij onszelf eveneens -bewust of niet- voor deze drempel staan. In het bijzonder is iedere ontmoeting van mens tot mens een overschrijden van de drempel.

Wat is dit overschrijden van de drempel ? Het is vooral een inwijdingsbelevenis: allerhande zaken, zelfs als ze vroeger vertrouwd waren, komen in een nieuw licht te staan en onthullen ons aspecten die we tot dan toe niet kenden. Zaken en wezens beginnen hun geheime taal te spreken, ze krijgen een innerlijk, ze treden in samenklank met onszelf door hun innerlijk. Een groot deel van wat men bovenzinnelijk waarnemen noemt bestaat precies daaruit: allerhande verbindingen worden duidelijk, banden tussen de delen en het Al, tussen de microkosmos en de macrokosmos. Nochtans kan ons gewoon lager Ik deze drempel niet zomaar overschrijden, het wordt er streng van verwijderd gehouden - daarom ook laat onze normale bewustzijnstoestand geen herinneringen toe van wat we beleven tijdens de slaap als we ons buiten ons lichaam bevinden. Om bewust deze drempel te benaderen moet een ander Ik gewekt worden, een Ik dat veel omvattender is dan het gewone Ik, maar dat toch evenzeer Ik is; een groter Ik dat om zo te zeggen het omgekeerde van het andere is, want het is oneindig, terwijl het lager Ik in het hier en nu leeft. De meditatie is nu precies wat ons toelaat om beetje bij beetje van het lager Ik op te stijgen naar het hoger Ik. Door de meditatie maken we kennis met de activiteit die in de gedachte leeft, van het punt gaan we naar de omtrek.
Maar dat het voor het lager Ik onmogelijk is om de drempel van de geestelijke wereld te overschrijden heeft tot gevolg dat het naderen van de drempel noodzakelijkerwijs samengaat met een louteringsproces. De geestelijke wereld beschermt zich tegen het binnendringen van het lager Ik door zijn spiegelwerking. Deze spiegel is de drempel, en wij kunnen slechts zien wat er aan de andere kant is voorzover we de beelden die hij weerkaatst kunnen omvormen. Daarom is de moeilijkste beproeving voor wie de drempel nadert de ontmoeting met zijn eigen beeld. Dit beeld stelt het lager Ik voor in al zijn bewuste en onbewuste dimensies en met al wat er nog niet perfect is. Wat deze ervaring zo onverdraaglijk maakt is dat, in tegenstelling tot de gewone wereld, het beeld hier een zelfstandige werkelijkheid verkrijgt, begiftigd met leven en uitdrukking. Men noemt het daarom de dubbelganger of de kleine wachter aan de drempel, want dat is de taak die hem toebedeeld is. De beproeving van de wachter aan de drempel betekent dat men, vooraleer te passeren, zijn moed moet samenrapen om het beeld te aanschouwen van al wat ons gevangen houdt, en om daarenboven te beginnen met om te vormen wat ons getoond wordt door de wachter.

Deze eerste karakterisering van de drempel laat ons nu toe om te begrijpen wat we in 't begin zeiden, nl. dat iedere inter-individuele ontmoeting een overschrijden van de drempel betekent. Want wat gebeurt er in feite als we bvb. in een gesprek iemand tegenover ons hebben ? Allerlei zaken doen zich over en weer voor, bewust en onbewust, en een groot aantal van deze zaken raken eventjes zeer vlug het bewustzijn, zonder dat we er in de meeste gevallen in slagen deze zaken vast te houden, dat zouden we zelfs niet willen. Wij willen dat niet omdat juist de andere voor ons het raadsel van de Sfinks is, voor ons en onze gewoontes, voor ons lager Ik, een gevaarlijk en storend raadsel. Wij zien dit reeds waar het om een eenvoudige beroepsrelatie of om een persoon gaat waar we geen speciale band mee hebben. In dat geval zijn er sociale omgangsvormen, beleefdheidsformules, al wat ons toelaat om aan de oppervlakte te blijven. Want een stap verder zetten naar de ander, hem echt bekijken, zou betekenen dat wij ook aan hem het recht toekennen om ons te bekijken, en misschien reeds om ons echte vragen te stellen. Is er hier geen sprake van een spel van weerkaatsing en projectie ? Ik houd de ander binnen de perken door te letten op wat hij van mij weerkaatst, en daar is het essentieel voor mijn gemoedsrust dat de weerkaatsing conventioneel blijft. En nochtans, terzelfdertijd dat dit spel zich voordoet zonder dat we er echt weet van hebben, komt er een andere ervaring in ons op. Het is een zeer scherpe ervaring, een onmiddellijk waarnemen van de ander, een waarneming die veel verder reikt dan wat we op dat moment horen en zien. Het is iets als een "eerste indruk" die, ver van ons innerlijk onverschillig te laten, in ons een menigte reacties en weerklanken oproept. Het resultaat is die onredelijke gewaarwording van sympathie of antipathie, een beetje alsof ons innerlijk verwarmt of verkilt door in het innerlijk van de ander te treden. Over 't algemeen, als men die persoon dan vaker tegenkomt, zal men deze eerste indruk totaal opzij schuiven om zich open te stellen voor de verschillende aspecten van zijn persoonlijkheid. Maar dikwijls doet zich vroeg of laat een situatie voor waar men de eerste indruk in zijn geheel terugvindt en tot zijn verbazing vaststelt dat deze op veel vlakken overeenstemde met de realiteit. Dat betekent dat daar werkelijk sprake was van een reële, zeer diepe waarneming, maar die zich desondanks inkleedde, vertaalde in onze eigen subjectiviteit. Men heeft dus gelijk als men op zijn hoede is voor een eerste indruk, want deze komt overeen met een geestelijke waarneming die bang is om zich te tonen, en daarom spiegelt hij zich in wat bij ons subjectiviteit is. M.a.w. tegenover een mens die we voor 't eerst ontmoeten bevinden we ons werkelijk voor de drempel: de totale perceptie van het ziele-geestelijk wezen van de ander -en deze perceptie gaat zeer ver, zelfs tot aan het aanvoelen van vroegere levens- stroomt naar ons toe vanachter de drempel, maar ervoor plaatst zich onmiddellijk ons eigen Ik, of liever onze dubbelganger. En deze laatste verandert de zuiver geestelijke perceptie in de subjectieve indrukken van sympathie en antipathie, hij filtert het beeld van de ander door zijn eigen beeld, met als resultaat dat hetgeen vluchtig opduikt in ons bewustzijn eerder een waarneming wordt van de interactie van de twee dubbelgangers. In iedere ontmoeting schuilt er dus een machtig geestelijk beeld, en we zouden zeer ver geraken als we door meditatie zouden verdiepen wat daar bovenkomt. Maar ook daar hebben we te maken met de drempel: dit verdiepen kan maar tot iets objectief leiden als het egoïsme voorafgaandelijk werd gelouterd, t.t.z. als we moedig genoeg zijn om onze eigen dubbelganger te confronteren die er wil tussen komen, als we hem om zo te zeggen transparant maken. Hem doorschijnend maken wil niet zeggen uitschakelen -hoe zouden we hem dan nog kunnen omvormen ?- maar hem zijn plaats wijzen. Deze omvorming is in zich een opstijgen van het lager Ik naar het hoger Ik, het kosmisch Ik.

We kunnen nu verder gaan en de liefdesrelatie bekijken en de relatie met het andere geslacht. Dat is een nog complexer gebied, maar hiervan weet ieder dat liefde en kennis er tegenover elkaar staan. Men meent algemeen dat liefde eenvoudigweg tot het domein van de gevoelens behoort, net zoals de kennis met het denken samengaat. Dat is maar gedeeltelijk waar. Om goed te begrijpen waar het om gaat moet men de tegenstellingen in het menselijk wezen duidelijk maken en de beweging van deze polariteiten overdenken. De eerste polariteit is die van liefde-kennis. Beminnen is samensmelten met de ander, branden met hem in het vuur van het leven. Kennen integendeel, dat is afstand nemen, zich afsluiten van wat buiten is, het universele leven afstoten om er zich buiten te plaatsen. De eerste pool heeft vooral te maken met de krachten van het leven, het gebied van de wil, overal aanwezig in het heelal. Zich er totaal aan overgeven zou betekenen dat men zichzelf verliest, dat men het bewustzijn van te bestaan verliest. De tweede pool is de antithese van het leven en dat maakt dat de bewustzijnspool identiek is aan de pool van de doodskrachten: bewustzijn vernietigt het leven, wat zelfs fysiologisch reeds waar is.
Het grote drama van de mensheid is dat zij in deze twee onverzoenlijke polen opgedeeld is, die nochtans in ieder van ons naast elkaar bestaan. De bijbelse mythe van de twee bomen, die van de kennis en die van het leven, is een kosmische herinnering aan het statuut van de mens als sterfelijk-onsterfelijk wezen. Sindsdien is gans de geschiedenis van de ontwikkeling van de mensheid een illustratie van de steeds hernieuwde pogingen om deze polen te verenigen. Maar waar er een polariteit bestaat, daar schept de tegenstelling tussen de uitersten altijd een derde centrum, een bemiddelingspool tussen deze uitersten. Ook bij de mens vindt men die terug, het is wat men noemt het gevoel, en die men beter zou noemen: de pool van het ritme, van hart en longen, het echt midden van ons wezen. Hier ontmoet het denken de wil, de levenskrachten en de doodskrachten vermengen zich, en het mirakel van het evenwicht komt tot stand. Kennen betekent hier: in het hart doen samenkomen het bewuste denken dat uit het hoofd, het doods aspect komt, met de levenskrachten die opstijgen uit de rest van het organisme. Beminnen is hier: doen samensmelten in het centrum de liefdeskrachten uit de levenspool met de denkkrachten uit de "doodspool". Kennen en beminnen worden hetzelfde want alletwee verenigen ze in het midden van het wezen wat van onder en wat van boven komt. Dat leidt ons naar een tweede fundamentele polariteit, die van de geslachten. De oude kosmogonieën vertellen ons dat het teken van de dierenriem dat zowel de dood als de sexualiteit voorstelt, het teken van de schorpioen, vroeger een arend was. De arend die met zijn doordringende blik alle dingen overschouwt, heeft zijn vleugels verloren en is de schorpioen geworden die nauwelijks over de bodem ziet en zich pantsert. Dat is de geschiedenis van de zondeval: het kennen was kosmische wijsheid, levensdoordrongen - ze heeft zich in het binnenste teruggetrokken, in de hersenen, en tegelijkertijd verschenen de twee geslachten. Het verstandelijk denken is even oud als de geslachtelijke voortplanting, ze hebben dezelfde oorsprong. De sexualiteit, net zoals het bewustzijn, komt voort uit het ontstaan van de pool van de doodskrachten. Maar de grote paradox die ons bestaan op aarde zeer grondig tekent, is dat deze dood op zijn beurt een bron van leven wordt. Is niet iedere bevruchting een doodsproces, het binnendringen van een vreemd lichaam in een levende cel die daardoor totaal overhoop gegooid wordt, een nieuwe structuur krijgt, en in zekere zin zelf moet afsterven ? Het leven ontspringt uit de dood en daarom is ons leven op aarde sterfelijk. Deze beschrijving komt precies overeen met de drempelervaring waar we 't over hadden: het lager Ik moet zelf sterven, transformeren, om een overschrijden van de drempel mogelijk te maken. De tweede polariteit laat ons toe om dit beter te begrijpen. Welk zijn die twee polen man-vrouw ? Men voelt direct aan dat de eerste eerder aanknoopt bij de pool van de doods- en bewustzijnskrachten, de tweede bij de levenskrachten. De zaken zijn nochtans niet zo eenvoudig want er is hier een dubbele polariteit: wat op het fysiek niveau mannelijk is, is vrouwelijk op het etherisch niveau, en vice-versa. En als Rudolf Steiner zegt dat de man een vrouwelijke ziel heeft en de vrouw een mannelijke ziel, dan betekent dat dat de ziel van de man zich laat bevruchten door de kosmos, door de geest, terwijl de vrouw in zekere zin de kosmos, de geest bevrucht. Er bestaat een reëel verband van vader en moeder wat betreft de wereld van de ideeën, dat het omgekeerde is van wat bestaat op het fysieke niveau. Dit dubbel verband ten andere maakt dat wij in werkelijkheid in onze ziel androgyn (= man-vrouw) zijn. Het is dus alleen in zijn etherlichaam of levenskrachtenlichaam, waar o.a. de groei, het geheugen en het denken zetelen, dat de man vrouwelijk is, t.t.z. meer verbonden met de pool van het bewustzijn en de voorstelling. En het is ook daar dat het mannelijk aspect van de vrouw zich openbaart* .
Dit alles versterkt noch het spel van spiegelingen en projecties tussen vrouw en man, het spel, of liever het avontuur van het passeren van de drempel. Want de liefde-kennis is het krachtigste middel om de drempel te overschrijden. De liefde van de ander voor mij laat mij mijn hoger kosmisch wezen voorvoelen dat zich manifesteert van over de drempel. Zij loutert mij want ik moet tonen dat ik haar waard ben. En de liefde die ikzelf voor een ander voel is reeds een soort visioen van zijn hoger wezen waarin ik geloof en dat ik hem op mijn beurt kan laten aanvoelen. Maar deze liefde alleen, zonder de afstand die toelaat om te kennen, zou overeenkomen met slapen, een verlies van bewustzijn. Het is de aanwezigheid van de dubbelgangers van beide mensen die, door een schaduwzone te scheppen, het beleven van de drempel laat bewust worden. En in deze zone verenigen zich liefde en kennis. Het komt ook dikwijls voor dat twee partners één-worden langs onder, langs hun schaduwzone, door gewoonte en routine zonder diepgang. Deze situatie, die spijtig genoeg zeer verbreid is, is niets anders dan een falen vóór de drempel. De vurige intuïtie is reeds lang vergeten en de relatie wordt in stand gehouden zo goed en zo kwaad als het gaat, door toegevingen en conventies, door een soort verbond tussen de twee dubbelgangers. Men kan vaststellen dat dit soort koppels een instinctieve, egoïstische kuddegeest onderhoudt, omdat men er afstand gedaan heeft van zijn individualiteit, t.t.z. geweigerd heeft rekening te houden met de spiegelbeelden en verder te gaan.

Al deze verschillende observaties vinden we ook terug op het niveau van de sexualiteit. Die stond vroeger uitsluitend in dienst van de voortplanting en is geëvolueerd, parallel met de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn. De schorpioen wil zijn vleugels terugvinden, wil terug arend worden ! In een zeer grijs verleden was de geslachtsdaad een groot mysterie; de vereniging werd beleefd op een bewustzijnsniveau als dat van de slaap of de droom. Tegenwoordig ontwikkelt ze zich tot een proces dat ons de ander en onszelf laat kennen. Het mysterie is nog altijd even groot -men kan eens te meer spreken van een drempelervaring- maar het bewustzijn verruimt, het bewustzijn van aanwezig te zijn van de aarde tot aan de sterren, m.a.w. met lichaam, ziel en geest. Hier, vóór de drempel, manifesteert de man-vrouw polariteit zich o.m. door de bewustzijnstoestand. Tijdens het voorspel zijn beide zeer wakker. Maar vervolgens kan men zien hoe het één-worden dat het orgasme kan zijn een soort ommekeer veroorzaakt: de vrouw kan het dikwijls niet volledig doorleven als ze niet haar gewone bewustzijn achterlaat, terwijl de man om zo te zeggen zijn waaktoestand moet opvoeren. Zij verinnerlijkt, daalt af naar de diepten, terwijl hij veruiterlijkt, kosmos wil worden. Het is een overschrijden van de drempel in twee tegengestelde richtingen. En omgekeerd, tijdens de fase die volgt op het één-worden, heeft de man de neiging om naar de slaaptoestand te gaan, en de vrouw om wakkerder te worden. Bij hem zijn het nu de levenskrachten die overheersen en bij haar de bewustzijnskrachten. Deze laatste fase kan zeer kort zijn en gevolgd worden door een andere tijdens dewelke de zielen direct communiceren. In dit alles heeft men werkelijk een beeld van de drempel: het één-worden van microkosmos en macrokosmos, waarbij elk van beide principes zich nu eens bij de vrouw, dan bij de man manifesteert, naargelang de fase.
Zo verkrijgt de geslachtsdaad waar liefde en kennen zich verenigen, terug het gewijd karakter van weleer. Iedere menselijke ontmoeting moet een sacrament worden, want zij bezegelt het samenkomen van het aardse en het geestelijke. Het is deze ervaring die de beschaving van de toekomst zal grondvesten, en daarom moet de mensheid leren om zich te handhaven voor de drempel.

Terug naar de inhoudstafel M - Q.