Over het kamaloka

De gebeurtenis op het einde van ons leven die men gewoonlijk de dood noemt, is in feite alleen maar het afsterven van ons fysieke lichaam. De andere wezensdelen maken zich ervan los en het wordt overgeleverd aan de elementen van de aarde: het vergaat. Wat gebeurt er nu met de andere wezensdelen ? Ze vergaan ook. Eerst het etherlichaam: drie dagen na de dood valt dit, bij manier van spreken uiteen en lost op in de etherwereld. Het astraallichaam lost op in de astrale wereld. Dat duurt wel wat langer. Daarover gaat het in dit uittreksel uit de derde voordracht van GA 95.

[...]"Het bewustzijn van de mens in zijn aardse leven hangt af van zijn zintuigen. Na de dood verandert zijn bewustzijnstoestand. Om ons daar een idee te kunnen van vormen, moeten we ons voorstellen dat alle zintuigen één na één wegvallen : duisternis treedt in na het verlies van de ogen, toonloosheid na het verlies van de oren, koude of warmte is er ook al niet meer na het verlies van de betreffende zintuigen. Wat blijft er dan over van al hetgeen de ziel vervult, van het dagbewustzijn, van wat we van 's morgens tot 's avonds via het lichaam beleven ? De ziele-inhoud. Als we ons dit duidelijk maken, dan begrijpen we hoe de levenstoestand na de dood is, nadat we ons fysiek lijk en ons etherisch lijk achtergelaten hebben. Men noemt deze toestand Kamaloka, d.i. begeertenoord. Maar dat is geen plaats ergens daarbuiten, neen, waar we nu zijn, daar is ook kamaloka, voortdurend zweven rond ons en leven rond ons de geesten van de afgestorvenen. Hun aanwezigheid wordt echter door een fysieke mens niet opgemerkt.
Wat wordt een dode nu gewaar ?
Een eenvoudig voorbeeld zal dat duidelijk maken : een mens eet met begeerte en werkelijk genot. De helderziende ziet bij hem in het bovenste deel van zijn astraallichaam de bevrediging van het genot als een bruinrode gedachtenvorm. Nu sterft deze mens; wat hem blijft is de begeerte en het vermogen om te genieten. Aan het fysieke hangt alleen het fysieke, het materiaal om te genieten; we moeten een mondholte enz. hebben om te kunnen eten. Het genot en de begeerte zitten echter in de ziel; daarom blijven ze ook na de dood. Alleen heeft de mens dan niet meer de mogelijkheid om de begeerte te bevredigen, want de organen daartoe zijn er niet. Zo is het met alle genoegens : iemand heeft een begeerte naar een mooie kleurencombinatie : geen ogen; naar harmonische muziek : geen oren.

Hoe komt dit na de dood in de ziel tot bewustzijn ?

Zoals een reiziger in de woestijn, gekweld door een brandende dorst ronddoolt en een bron zoekt om zijn dorst te lessen, zo lijdt de ziel brandende dorst omdat ze geen organen, geen werktuigen meer tot haar beschikking heeft. Ze moet alles ontberen, daarom is "brandende dorst" een zeer toepasselijke benaming die de toestand van kamaloka goed uitdrukt. Het is geen kwelling van buitenaf, maar de pijn van het niet kunnen vervullen van nog bestaande begeerten.

Waarom moet de ziel deze pijn lijden ?

Opdat de mens geleidelijk van deze zinnelijke begeerten en wensen zou af geraken, zodat de ziel loskomt van de aarde en gelouterd en gereinigd wordt. Als het zover is dan is de kamaloka-tijd ten einde, dan stijgt de mens op tot het devachan.

Waaruit bestaat het leven in het kamaloka ?

In het kamaloka beleeft de mens nog eens zijn ganse leven, maar dan wel achterstevoren. Hij doorloopt de tijd omgekeerd, van zijn stervensuur tot zijn geboorte, dag voor dag, met alle belevenissen, gebeurtenissen en daden.

Wat is de zin daarvan ?

Bij iedere gebeurtenis blijft de mens terug staan, om zijn hang naar het fysiek-zintuiglijke af te leren. Hij beleeft nogmaals alle genoegens, maar zo dat hij ze moet ontberen, dat hij ze niet kan bevredigen. Daardoor verliest hij zijn hang naar het fysieke leven. En als hij zo zijn leven tot zijn geboorte doorlopen heeft, dan kan hij, met de bijbelse uitdrukking, in het "Rijk der Hemelen" binnengaan, zoals Christus het zegt:" Als ge niet wordt als de kinderen, kunt ge niet in het rijk der hemelen binnentreden."

Enkele aspecten van het kamaloka-leven moeten we nog belichten omdat ze bijzonder belangijk en leerrijk zijn.
Van alle gevoelens die een mens tijdens zijn leven heeft, is vooral het eigenlijke levensgevoel belangrijk, de levensvreugde, het gevoel van te bestaan, van in een fysiek lichaam te zitten. Daarom is het één van de grootste ontberingen om geen fysiek lichaam meer te hebben. Daardoor verstaan we het verschrikkelijk lot en de ontzettende kwellingen van de ongelukkigen die door zelfmoord het leven verlaten. Bij een natuurlijke dood gebeurt de scheiding van de drie wezensdelen tamelijk gemakkelijk. Zelfs bij een hartstilstand of een andere snelle manier van sterven is deze scheiding van de hogere wezensdelen in werkelijkheid reeds lang voorbereid. Ze scheiden gemakkelijk en men voelt het ontbreken van een fysiek lichaam maar als een klein gemis. Maar bij een gewelddadige plotselinge scheiding van het lichaam, zoals bij een zelfmoordenaar, bij wie nog alles gezond is en vast samenhangt, daar treedt onmiddellijk na de dood en sterk gemis van dit fysiek lichaam op dat een vreselijk lijden veroorzaakt. Het is een verschrikkelijk lot ! De zelfmoordenaar voelt zich uitgehold en begint een afgrijselijke zoektocht naar het fysieke lichaam dat zo plots verdwenen is. Niets laat zich daarmee vergelijken.
Velen zullen nu zeggen: wie het leven moe is, die verlangt toch niet naar het leven, anders had hij het zich toch niet benomen.

Dat is een begoocheling, want juist de zelfmoordenaar hangt te zeer aan het leven. Het is maar omdat het leven hem de genoegens die hij gewoon is, niet meer biedt, omdat het leven hem misschien door veranderde omstandigheden veel ontzegt, dat hij in de dood gaat, en daarom is voor hem het gemis van een lichaam onbeschrijfelijk groot.

Maar niet voor iedereen is het kamaloka-leven even zwaar. Voor wie weinig aan materieel genot hing, is de ontwenning, de ontbering natuurlijk niet zo zwaar. Maar ook hij moet volledig van zijn fysieke leven loskomen, want het kamalokaleven heeft nog een andere zin. De mens volbrengt tijdens zijn leven niet alleen daden die genot brengen. Hij leeft hier samen met andere mensen en schepsels. Bewust of onbewust veroorzaakt hij bij mens en dier vreugde en leed, lust en pijn. Ook dat komt men terug tegen bij het doorlopen van de kamalokatijd. Men komt terug aan de plaats en het ogenblik waar men andere wezens pijn heeft gedaan. De pijn die men toen anderen doen voelen heeft, moet men nu in de eigen ziel ondergaan. Alle kwaad dat ik ooit een ander wezen heb aangedaan, moet ik nu in de eigen ziel doormaken. Het is alsof ik in de andere mens, of het dier inzit en leer kennen wat het andere wezen door mij geleden heeft; dezelfde kwellingen en pijnen moet ik nu zelf ondergaan. Daaraan kan men niet ontsnappen. Dat is zelfs niet de werking van karma, alleen maar het loskomen van het aardse. Bijzonder verschrikkelijk is daardoor het kamaloka van wie vivisectie uitvoert. De antroposoof mag niet bekritiseren wat er in de wereld gebeurt, hij kan wel begrijpen hoe de moderne mens tot zulke praktijken is kunnen komen. In de middeleeuwen zou geen mens daaraan gedacht hebben, en het leven vernietigen om het leven te leren kennen, dat zou in oudere tijden iedere arts voor de grootste onzin gehouden hebben. In de middeleeuwen was nog een groot deel van de artsen helderziend, ze konden de mens bekijken en zien wat aan hem beschadigd was en wat hij mankeerde. Zo bvb. Paracelsus, die doorzag het fysieke lichaam. Maar de tijd van de materiële cultuur moest komen, en het helderzien verlorengaan. Dat is dan ook gebeurd bij de huidige artsen en natuurvorsers en één van de gevolgen daarvan is de vivisectie.
Die is dus te begrijpen, maar op geen manier te verontschuldigen of te rechtvaardigen. Onontkoombaar treden treden de gevolgen op van een leven dat zo'n kwellingen veroorzaakt heeft: de vivisector moet na de dood precies dezelfde folteringen doormaken die hij de dieren heeft aangedaan, zijn ziel steekt om zo te zeggen in iedere pijnscheut die hij teweeggebracht heeft. Dat hij het niet opzettelijk deed, het voorwenden van wetenschappelijkheid, het "goede doel", zijn geen verontschuldigingen. De wet van het geestelijke leven is onbuigzaam.
Hoe lang blijft de mens nu in het kamaloka ?
Een derde van zijn levenstijd. Is een mens 75 jaar geworden, dan blijft hij ongeveer 25 jaar in het kamaloka.

Wat gebeurt er dan ?
Als de mens zijn kamaloka-tijd doorgemaakt heeft, dan is hij rijp om het gelouterde deel van zijn astraallichaam van het lagere deel los te maken. Dit lagere deel blijft achter, en het deel dat hij zelf bewerkt heeft, dat maakt hij los. Bij een wilde en een weinig ontwikkelde mens blijft een groot deel als lager astraallichaam achter, bij een ontwikkeld mens minder. Als iemand als bvb. Franciscus van Assisi sterft dan blijft er zeer weinig achter, en een groot, machtig, hoger astraallichaam wordt vrijgemaakt, omdat deze mens veel aan zichzelf gewerkt heeft. Wat achterblijft is het derde lijk van de mens: de lagere driften en instincten die de mens nog niet veredeld heeft. Dit lijk zweeft voortaan overal in de astrale ruimte rond, en velerlei schadelijke invloed gaat ervan uit.

Dat is ook iets dat in spiritistische seances kan verschijnen. Dit astrale lijk blijft nl. dikwijls lang bestaan en kan via een medium van zich laten horen. Vaak geloven de mensen dan dat het de gestorvene zelf is, terwijl het slechts zijn astrale overblijfsel is. Als een omhulsel bevat dit zijn lagere driften en gewoonten. Het kan antwoord geven op vragen, het kan inlichtingen geven, het kan even intelligent praten en zijn als de lagere mens intelligent was. Het is een oorzaak van vele verwisselingen.

Een eclatant voorbeeld daarvan is de brochure van de spiritist Langsdorff, waar hij beweert contact te hebben gehad met Helena Blavatsky. De idee van reïncarnatie werkte nl. op Langsdorff als een rode lap op een stier. Hij zou alles bewogen hebben om deze leer te weerleggen. Hij haat Blavatsky omdat zij deze leer openbaar maakte en verspreidde. Nu bericht hij in deze brochure dat hij contact gezocht heeft met de geest van Blavatsky, en dat deze hem niet alleen meedeelde dat de reïncarnatieleer fout is, maar ook hoe zeer het haar speet om deze leer verspreid te hebben.

Dat kan allemaal echt gebeurd zijn, alleen: Langsdorff heeft geen contact gehad met Blavatsky, maar met haar lager astraallichaam. En dat dit lagere astrale overblijfsel van Blavatsky zo antwoordde is zeer goed begrijpelijk als men weet dat zij in de eerste periode van haar ontwikkeling, in het boek "Isis ontsluierd", werkelijk de reïncarnatieleer verwierp en bestreed. Achteraf kwam zij tot een hoger inzicht, maar haar dwaling bleef bij haar astrale lijk.

Dit derde overblijfsel, de astrale omhulling, lost geleidelijk op, en het is belangrijk dat het volledig opgenomen is in de astrale sfeer, als de mens voor een nieuwe incarnatie terugkomt. In de meeste gevallen gebeurt dat ook. Maar er zijn uitzonderingen, waar een mens te vlug reïncarneert, vooraleer zijn astrale lijk opgelost is. De mens geraakt in een moeilijke situatie als hij bij zijn wedergeboorte zijn eigen astraal lijk terugvindt dat nog alle onvolkomenheden uit zijn vorig leven bevat. Vóór hij geboren wordt bouwt de mens zich een nieuw astraallichaam op, maar het oude verbindt er zich mee, en de mens moet het meeslepen door zijn leven. Het oude astraallichaam treedt in boze dromen of visioenen voor hem als een tweede Ik en begoochelt, kwelt en pijnigt hem. Dat is dan de onberechtigde, valse "Wachter op de drempel". Dit oude astraallichaam treedt gemakkelijk uit de mens uit, omdat het niet vast met de andere wezensdelen verbonden is, en verschijnt dan als een dubbelganger".[...]

Terug naar de inhoudstafel.