Over waarheid en... efficiënt vergaderen

Onder deze titel is er nooit een boek of een voordracht van Rudolf Steiner verschenen. Wij gaven deze titel zelf aan het uittreksel uit de voordracht van 24 juni 1920 die Rudolf Steiner in Stuttgart hield. Als we rond ons kijken lijkt het er heel sterk op alsof de mensheid een geweldige vooruitgang gemaakt heeft, maar als men met andere mensen moet samenwerken dan stelt men vast dat men in zijn arbeid belemmerd wordt door een aantal vervelende zaken die een eeuwig leven schijnen te hebben: leugens en loos gepraat. Dit stemt ons soms bitter, en we kunnen ons voorstellen hoe het Rudolf Steiner te moede was toen hij met lede ogen moest aanzien hoe de uitbreiding, zelfs het voortbestaan van de antroposofische beweging op het spel kwam te staan door de kleinmenselijke kant van zijn leden. En zo was hij verplicht om nu en dan eens te wijzen op enkele elementaire deugden die een antroposoof zich moet eigen maken. Zoals het zijn gewoonte was verwijt hij niemand iets, hij stelt alleen maar vast, en het is juist deze "pedagogische" aanpak die in ieder die het hoort of leest het voornemen wakker maakt om in zichzelf de ondeugden waarover hier sprake is, uit te roeien.

[...]"In de wereld heerst er veel strijd, maar waar is er eigenlijk het meest strijd ? Het speelt zich slechts op een bepaalde manier af, men merkt het niet, maar het allermeest is dat in het geestesleven. En in de beweging die zich de antroposofische noemt, daar komt er geen einde aan die strijd. Toen vanuit de oude gewoonten onze beweging een vorm kreeg, m.a.w. toen vele mensen met oude theosofische gebruiken zich aansloten bij onze beweging, daar had ik het gevoel dat een heer, die toentertijd een bijzonder heftig verdediger juist van onze richting was, dat die zeer spoedig ruzie zou krijgen met alle mogelijke andere mensen; want strijd is iets dat zich daar bijzonder snel ontwikkelt. Ja, ik heb zelfs altijd benadrukt: de heer die zo een rasechte theosoof is, die zal niet alleen met andere mensen ruzie maken, maar zelfs zijn eigen linker- en rechterhelft zullen in een vreselijke strijd geraken. Het zal zover komen dat de linkerhelft van deze persoon verschrikkelijk ruziet met zijn rechterhelft. Dat er conflicten ontstaan is nu eenmaal het wezen van iedere geestelijke beweging omdat iedere geestelijke beweging naar het individu toe werkt, maar het is natuurlijk de andere pool die moet ontwikkeld worden, de pool die de altijd aanwezige conflicten moet overwinnen. De andere pool moet voorhanden zijn, de pool van het zich-verstaan, de pool die daarin bestaat dat men in de andere mens indringen kan, dat men zich in de levensimpulsen van een ander kan inleven enz. Het moet mogelijk zijn dat datgene wat we hier hebben als driegeledingsbeweging, als Waldorfschool, dat dat gedragen wordt door een goede, morele basis die we ons sinds tientallen jaren hebben aangekweekt, of tenminste zouden moeten hebben aangekweekt. Want slechts op die manier komen we verder en kunnen we ons opnieuw een evenwicht heroveren tussen het vergaderingsleven en de noodzakelijke geestelijke arbeid, die toch het fundament moet zijn. Maar zover komen we natuurlijk niet als er zich voortdurend dingen afspelen zoals wanneer men mij komt zeggen:" Daar is terug iets vreselijk gebeurd, er is daar een mens, wat die voortdurend uithaalt, dat is schadelijk voor alle anderen." Het kan zijn dat het zo is, het kan juist zijn, maar mij is het tot op heden niet gelukt, ofschoon het verschijnsel zich ontelbare malen voorgedaan heeft, om zo'n zaak na te gaan, en bij een tweede persoon uit te komen die mij juist hetzelfde als de eerste zei. En bij de vijfde of zesde hoorde ik reeds het tegendeel van wat de eerste verteld had. Ja, wat ik hier vertel dat zijn feiten. Ik wil geen kritiek uitoefenen, ik wil niet verwijten of loven, werkelijk ook het eerste niet, maar zo is het. Wat echter noodzakelijk is, wat zeker op antroposofische bodem zich moet ontwikkelen, ik heb het reeds meermaals erover gehad, dat is een absoluut, trefzeker waarheidsgevoel. Het is zeer moeilijk verder te werken als er niet een basis van waarheid, van onmiddelbare, werkelijke waarheid aanwezig is. Als deze basis van werkelijke waarheid er is, dan moet het toch zo zijn dat als men iets hoort en men gaat het na, dat men het bij de vijfde of zesde nog op dezelfde manier hoort. Maar ik maak het mee dat er mij iets gezegd wordt dat "vreselijk" is, en éénieder die ik ernaar vraag vertelt mij iets anders. Ik kan natuurlijk niet de dingen die ik uit andere bronnen weet in het uiterlijke leven gebruiken, dat heb ik reeds vroeger uitgelegd. Het gaat er niet om of ik van een zaak weet of ze juist is of niet, maar het gaat erom dat de eerste hetzelfde zegt als de zesde of zevende; niet om mijn weten gaat het, ik laat mij in de regel geen rad voor de ogen draaien, en als ik iets vraag is het niet om iets te weten te komen maar wegens gans andere redenen. Wat mij meegedeeld wordt interesseert mij gewoonlijk niet zeer sterk, maar het gaat erom dat ik kan horen wat de eerste en wat de zevende zegt, en dan is het dikwijls zo dat nummer één iets zegt, en nummer zeven zegt precies het tegenovergestelde. Daaruit volgt, geloof ik, met een zekere evidentie dat één van beide uitspraken niet waar is. Mij schijnt het in ieder geval zo.

Ja, in het uiterlijke fysieke leven, dat juist daardoor afstevent op een dieptepunt, heeft men nooit de functie, de doordringende betekenis van de onwaarheid willen opmerken. Zelfs als ze zo niet bedoeld is werkt de onwaarheid vernietigend. Op de bodem waarop de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap staat, zou men onder alle omstandigheden moeten inzien: wat in het fysieke leven een vernietigende bom is, dat is op het geestelijke vlak een onwaarheid. Zij is een vernietigende kracht, een vernietigend instrument, en wel een zeer reëel vernietigend instrument. Het zou feitelijk terug mogelijk zijn, ondanks de vele beginnende initiatieven, tot grote vruchtbare arbeid te komen, ook op geestelijk gebied, als men aan deze zaken maar een beetje aandacht zou besteden, maar dan wel een zakelijke aandacht, geen persoonlijke. U weet dat het niet mijn gewoonte is om scheldredes te houden; moraalpreken ligt niet in mijn aard. Maar ik moet feiten die vooral nu sterk op de voorgrond treden eenmaal ter sprake brengen omdat wij ons in een ernstige situatie bevinden. Wij staan voor ondernemingen die niet mogen mislukken, die moeten slagen; er kan geen sprake van zijn dat ze mislukken, we moeten ons voor ogen houden: ze zullen lukken. Maar dat deze ondernemingen niet de oorspronkelijke antroposofische beweging verslinden, dat zal daar van afhangen of werkelijk iedereen meewerkt om het morele resultaat van jarenlange arbeid werkelijk te laten tot stand komen. Daartoe moet iedereen meewerken. Het is nu eenmaal noodzakelijk dat ieder daar toe bijdraagt. [...] Datgene waartoe de antroposofie geleid heeft, dat zal slagen ( driegeledingsbeweging, Waldorfschool, en andere initiatieven - vert.), maar als in bepaalde dingen geen verandering optreedt, dan zal het de oorspronkelijke geestelijke beweging verslinden, en dan zou men door de wil van de zgz. dragers van deze geestelijke beweging een nieuw materialisme hebben, doordat juist de geestelijke beweging die de grondslag was, is afgestoten. Het geestelijke dat wil onderhouden, verzorgd worden, anders gaat het ten gronde. En het materialisme, dat bestaat niet door zichzelf, men kan het materialisme niet invoeren, evenmin als men een kadaver kan invoeren. Een kadaver ontstaat als een organisme verlaten is door de ziel. Zo kan ook alles dat hier vanuit een geestelijke basis, uit bezieling geschapen is, iets puur materieel worden als daar niet de neiging voorhanden is om het geestelijke werkelijk in ere te houden. Daartoe is echter noodzakelijk dat vóór alles de morele basis, de ethische grondslag opmerkzaam in 't oog wordt gehouden. Vóór alles moet men opmerkzaam in 't oog houden dat men zich geen begoochelingen maakt, dat men zich niet tevreden stelt met beoordelingen die men zelf graag heeft, maar dat men het werkelijke leven bekijkt."[...]

"Dat moet men inzien. En nog veel meer moet onder ogen gezien worden, dat in dezelfde richting gaat. En hoewel er voor dit uur nog vele andere zaken voorzien waren, kan ik toch niet anders als juist dit uur te gebruiken, voor ik terug vertrek, om te wijzen op zaken die op de meest verscheidene wijze een vruchtbare arbeid in de weg staan. Wat de grootste belemmering vormt is het feit dat het eigenlijk altijd nodig wordt om eindeloze debatten te houden over dingen die op een half uur kunnen geregeld worden, omdat er altijd zaken bijgesleurd worden die er niets mee te zien hebben. Als men tegenwoordig gewoon is aan een gezond denken - en dat moet men zich gewoon maken als men de geesteswetenschap wil tot stand brengen-, en men komt dan terecht,- het zijn geen theorieën die ik hier verkondig- midden in de praktijk van het zgn. zakelijke, dan kan men dat het beste karakteriseren als men zegt dat men daar eigenlijk zoveel mogelijk de tijd doodt, tijd verspilt. Want er zijn tegenwoordig mensen uit het praktische leven die zich erop beroemen dat ze de ganse dag bezig zijn. Indien ze niet zoveel tijd zouden verspillen, zouden ze hun werkdag van misschien tien uren op een klein uurtje kunnen afwerken. Tijd doden, dat doet men tegenwoordig in het zgz. praktische leven. En door de tijd te doden worden ook de gedachten uit elkaar gerukt. Eigenlijk heeft men het gevoel als men zo in het praktische leven terecht komt dat men in een spaghettifabriek beland is, waar gedachten die geconcentreerd zouden moeten zijn, uiteen worden getrokken, als een noedeldeeg. Het is ontzettend om deze uiteengetrokken gedachten tegen te komen, die tegenwoordig als praktisch leven gecultiveerd worden. Als men met zulke gedachten de wereld wil doorgronden, de dingen inzien, waar ik vandaag over gesproken heb, dan komt men nooit tot iets. Want dit spaghetti-denken is ontstaan uit tijdverspilling, doordat datgene wat geconcentreerd zou moeten zijn en slechts op die manier als gedachte werkzaam kan zijn, niets meer voorstelt eens het uiteengetrokken is. Want wat in een bepaalde concentratie zijn functie uitoefent, deugt natuurlijk niets meer als het dun en sliertig wordt. En zo deugt veel van wat in de huidige economie circuleert absoluut niet om de wereld op een of andere manier verder te helpen. Het zou eigenlijk onze opgave moeten zijn om ook met betrekking tot het praktische leven terug tot een meer gebald denken te komen, en niet de tijd te doden. Maar vandaag moet er nog altijd tijd gedood worden als de antroposofische beweging die achter onze ondernemingen staat niet is wat ze zou moeten zijn: een door en door ware beweging, waar datgene dat leugenachtig is zichzelf uitstoot, omdat men het niet kan gebruiken, omdat het zich onmiddellijk openbaart. Dat is hetgeen ik U vandaag wou zeggen, zonder iemand in 't bijzonder te bedoelen - alstublieft, gaat U niet terug vertellen dat ik iets of iemand geviseerd heb." [...]

Terug naar "Vergaderen".

Terug naar "Waarheid".