Karma en reïncarnatie
Als men de wet van karma oppervlakkig beschouwt, zou men kunnen besluiten dat er alleen maar een neerwaartse ontwikkeling mogelijk is : iemand begaat een misstap, daardoor wordt hij in zijn volgende leven in slechtere omstandigheden geboren, daardoor maakt hij nog meer kans om weer een misstap te begaan, waardoor enz., enz.
Gelukkig verloopt het allemaal niet zo mechanisch. Wezens van een hogere orde, zoals diegenen die men engelen en aartsengelen noemt helpen ons voorlopig. Het verhelpen van de gevolgen van bepaalde levenskeuzes moeten ze echter overlaten aan wezens die de ontwikkeling van mens en aarde tegenwerken.
Over dit onderwerp sprak Rudolf Steiner meer dan eens. Een aantal van die voordrachten zijn gebundeld in deel 140 van de Gesamtausgabe (GA 140). We vertaalden enkele fragmenten, de indeling maakten we zelf.
In de macht van Lucifer ... de botteriken.
[...] "Een mens bekommert zich niet om de bovenzinnelijke wereld, hij wil er niets van weten, hij leeft met het idee dat al het denken, oordelen, voelen, gewaarworden hier in de fysieke wereld er slechts voor deze wereld is, hij denkt bij zichzelf: als er al iets meer is dan zal ik dat ten gepaste tijde wel te weten komen. Met de blik van de ziener kunnen we de ziel van zo'n mens ontdekken als ze door de poort van de dood gegaan is: zo'n ziel blijft in 't duister en kan daardoor de gaven van de wezens der hogere hiërarchieën niet in ontvangst nemen. En dan komt zo'n ziel door de geboorte in een nieuw aardeleven, en dan ontbreekt het haar aan krachten om haar lichamelijkheid plastisch zo te vormen dat deze geschikt wordt om volgens haar karma te leven. Heeft een mens zich in een vroeger leven niet opengesteld voor de geestelijke wereld dan moet hij, als hij met dit bot-zijn (Duits: Stumpfheit) door de duisternis gegaan is een nieuw, ontoereikend en onvolkomen leven beginnen. In zijn lichamelijkheid heeft hij de krachten niet kunnen ontplooien die hij had moeten ontplooien in dit volgend aardeleven; bepaalde innerlijke samenstellingen werden niet gevormd; de mens wordt in een bepaald opzicht niet wat hij had kunnen worden, wat hij had moeten worden. Hij was kortzichtig door zijn eigen willekeur in een voorgaand leven en wordt noodzakelijkerwijze nog kortzichtiger dan het kon of moest in een volgend leven. Hij kan niet zoveel begrijpen als hij had kunnen begrijpen, hij kan niet op dezelfde manier deelhebben aan de wereld zoals hij dat anders had gekund, hij blijft zonder interesse voor wat hem anders wel had geïnteresseerd. Dat alles kan zich voordoen als het karmisch gevolg van en willekeurig "stumpf" zijn in een voorgaand leven. En zo kan de mens als hij dan terug eens door de poort van de dood gaat, door deze poort gaan met een bagage die veel lichter is dan wat eigenlijk gekund had. Als dan de mens terug in de geestelijke wereld is en terug het gebied doorloopt tussen dood en nieuwe geboorte, dan zou men kunnen denken dat, nu zijn innerlijke krachten wezenlijk verminderd en ontoereikend zijn geworden, dat hij nu in een nog diepere duisternis zou terechtkomen en men zou enigszins kunnen vertwijfeld geraken of een mens zich ooit nog tot zijn oude niveau zou kunnen oprichten. Maar zo ver gaat het niet: in dit verblijf tussen dood en nieuwe geboorte doet zich iets voor. Na de dood die volgt op een leven waarin een mens zich door eigen willekeur afsloot van de geestelijke wereld, krijgt Lucifer met al zijn krachten een bijzondere macht over de mens, en belicht in diens plaats nu het veld tussen dood en nieuwe geboorte. De mens neemt nu de gaven van de wezens der hogere hiërarchieën in ontvangst, maar wel belicht door luciferische krachten. Daardoor krijgen al deze gaven een bijzondere tint. Het is dan wel zo dat de mens, nu hij niet door de duisternis gegaan is, zelf plastisch kan vormen wat hem via de erfelijkheid gegeven wordt als lichaam, maar, omdat hij niet zelfstandig zijn eigen weg belicht heeft, is alles wat hij vormt luciferisch getint. En als men dan zo'n mens in zijn volgend leven bekijkt, dan is hij dikwijls iemand zoals we er tegenwoordig veel tegenkomen: mensen met een nuchtere, niet alleen droge maar egoïstische oordeelskracht, met een egoïstisch verstandig-zijn, dat overal waar het in het leven optreedt alleen zijn eigen voordeel in 't oog heeft. Dat is wat uit het voorgaande als ziele-eigenschap ontstaat. De zelfzuchtigen, die slim zijn, maar hun slim-zijn alleen kunnen gebruiken voor hun zelfzucht, die alles zo regelen dat hun zelfzucht gediend wordt, die snugger zijn, maar alleen snugger voor hun eigen voordeel, dat zijn meestal zielen die voorheen de weg doorlopen hebben die zojuist beschreven werd. En dan hangt het ervan af, -want nu zijn deze zielen niet "stumpf",- of ze door de krachten die ze nog bezitten uit vroegere incarnaties, of ze zich in dit aards leven nu wat gaan inlaten met het bovenzinnelijk bestaan. Daardoor bestaat de mogelijkheid om in een nieuw aardeleven te ontvlammen voor de kennis van de hogere werelden. Zo'n ziel hoeft niet afgesnoerd te worden van iedere vooruitgang in de geestelijke wereld, ze zal zich terug verheffen, maar wat beschreven werd, dat zal gebeuren. En we hebben daar een merkwaardige, betekenisvolle samenhang tussen 3 aardelevens en de periodes die daartussen liggen. De blik van de ziener ontdekt zeer dikwijls als hij zich richt naar mensen die tegenwoordig slim genoemd worden, die zgz. van aanpakken weten, maar bij wie alle acties gericht zijn op het eigen voordeel, dat deze zielen doorgemaakt hebben wat beschreven werd.
Moeten we nu Lucifer een goede of een kwade macht noemen ?
Hij maakt ons zelfzuchtig, maar zonder hem waren we onder bepaalde omstandigheden compleet verloren. Dat is nu eenmaal het risico van vrijheid: de mens kan verkeerde keuzes maken en zo in de macht van Lucifer geraken.
Is het dan beter om geen keuzes te maken ?
Neen, want dat is gemakzucht, en dat brengt ons in de macht van Ahriman, de andere tegenwerkende macht. De gemakzucht waar het hier over gaat is vooral een geestelijke luiheid.
In de macht van Ahriman ... de trouwe gelovigen !
[...] "Op nog een andere wijze kan het leven in 3 opeenvolgende incarnaties verlopen. Zo kan zich bvb. het volgende voordoen : wij bekijken een ziel die in wezen, laat ons zeggen, zo is dat ze met een zeker fanatisme, met een zekere bekrompenheid, haar zielebehoeften bevredigt met wat toevallig voorhanden is. Men bekijkt dan een religieus-egoïstische ziel, kan men zeggen. Wij vinden vandaag zulke zielen. Ze zijn er altijd geweest in de ontwikkeling van de mensheid op aarde, zielen die om zo te zeggen gelovig zijn, intuïtief gelovig, omdat ze vanuit een zeker ziele-egoïsme een soort beloning verwachten, of een vereffening in het hiernamaals voor het aardse leven. Deze verwachting kan zeer egoïstisch zijn en kan verbonden zijn met een fanatieke bekrompenheid tegenover wat de mensen over de hogere werelden te horen krijgen via de geesteswetenschap of de mysteriën. Hoeveel mensen zien we vandaag niet die wel geloven in een hiernamaals maar fanatiek bekrompen alles afwijzen wat afwijkt van de richting van dat geloof waarmee zij opgegroeid zijn. Deze zielen zijn dikwijls te gemakzuchtig om ook maar iets te leren kennen van de hogere werelden. Een diep egoïsme kan in deze zielen woekeren, hoewel het gelovige zielen zijn. Alles wat met dat soort geloof aan het hiernamaals samenhangt, wijst er op een bepaalde manier op dat de mens niet op de juiste wijze de weg zal vinden tussen dood en nieuwe geboorte, dat hij de gaven van de wezens der hogere hiërarchieën niet op de juiste manier zal kunnen in ontvangst nemen, dat deze gaven zo tot hem komen dat hij bij zijn volgend aardeleven wel aan zijn lichamelijkheid kan werken, dat hij zelfs aan het uitbouwen van zijn karma kan werken, maar alles op een verkeerde manier zal bewerken en samentimmeren. Hij zal zijn lichamelijkheid zo bewerken dat hij bvb. een hypochonder, een overgevoelig mens wordt, die alleen al door zijn lichamelijke eigenschappen ertoe bestemd is met de buitenwereld zo in contact te komen dat hij morrend, ontevreden en onbevredigd door het leven schrijdt, en dat hij door het leven zo aangepakt wordt dat hij zich altijd gekwetst voelt. Een bepaalde hypochondrische, ziekelijk-melancholische stemming, voorbereid, voorbestemd door de lichamelijkheid, die kan volgen uit de oorzaken die zojuist beschreven werden. Dus een in egoïstische zin fanatiek vasthouden aan bepaalde vormen van geloof aan een leven na de dood kan de mens ertoe leiden op een verkeerde manier het gebied tussen dood en nieuwe geboorte te doorlopen en hem in zijn volgend leven op een verkeerde manier gevoelig maken. Gaat de mens na een dergelijk leven terug door de poort van de dood dan heeft op zo'n ziel bijzonder al het Ahrimanische een grote invloed -dit is duidelijk voor de helderziende blik. En dit ahrimanische geeft aan al de krachten die de mens dan verzamelt tussen dood en nieuwe geboorte zo'n kleur, zo'n vorm dat de mens deze krachten in zijn volgend leven zo ontplooit dat hij -alleen al door zijn aanleg- op een bepaalde manier in zijn voorstellen en voelen bekrompen wordt, dat hij de wereld niet onbevangen kan aanschouwen. Talrijke geesten die we onder ons vinden, die een zekere bekrompenheid vertonen, die met hun gedachten niet buiten bepaalde grenzen komen, die eigenlijk met oogkleppen rondlopen, die zelfs als ze zich inspannen, toch nog altijd beperkt blijven in hun visie, die hebben dit karma te danken aan wat beschreven werd. Om nog duidelijker te maken wat er bedoeld wordt kijken we eens naar het volgende voorbeeld. Terug naar de inhoudstafel I - L.
|